No. 56
Zaterdag 12 Mei 1917.
lie Jaargang
Uitgave van de Naamlooze
Vennootschap „ONS BLAD"
ALKMAAR.
Bur.: BREEDSTRAAT 12.
Telefoon No. 433.
DIT BLAD VERSCHIJNT DINSDAG,
DONDERDAG EN ZATERDAG.
N. V, „ONS BLAD"
MIRAKELFEEST.
paul de vagebond.
ONS
ABONNEMENTSPRIJS:
Per kwartaal franco huis. 90 ct.
Met gelll. Zondagsblad
bij vooruitbetaling.
Afzonderlijke nummers:
van de courant
van het Zondagsblad
125 cl
3 ct.
5 ct.
ADVERTENTIEN:
Van 15 regels 50 ct.
Elke regel meer10 ct.
Reclames per regel 25 et.
Kleine adv.: 30 woorden bij vooruitbet. 30 ct
R. K. Nieuws- en Advertentieblad
voor M. H, te Alkmaar.
Het Bestuur bericht hiermede, dlat met
ingang van 7 Mei diividenclsbewijs no. 4
dier Aandeden met f4.en dividemds-
bevvijls no. 4 der Onderaanideelen niet f 1.
betaalbaar is bij den Penningmeester, tein
kantore'van die Firma MULDER QUAX,
te Alkmaar.
Alkmaar, 5 Mei 1917.
(Nabetrachting.)
Met dankbare blijdschap mag Roomsch
Alkmaar terugblikken op den len Meidag
van het Jaar O. H. 1917. De hoop, die
velen sinds jaren vervulde, dat de oude
eeredag van het Mirakel van het H. Bloed
weder eenmaal zoude worden hersteld, is
op heerlijke wijze in vervulling gegaan. Op
den feestdag van de H.H. Apostelen Philippus I
en Jacobus, den dag waarop voor eeuwen
God in Zijn almacht op wonderbare wijze,
hier ter stede, de waarheid van ons H. Gelooi
in de wezenlijke en waarachtige tegenwoor
digheid van onzen Zaligmaker in het aan
biddelijk Altaargeheim bevestigde, is na
lange onderbreking de feestdag van het
Mirakel van het H. Bloed in de nieuwe
St. Laurenskerk weder luisterrijk gevierd,
zooals hij eenmaal in de oude werd her
dacht.
Meer is geschied dan wat zij die in deze
liet initiatief tot het herstel van dezen
blijden feestdag namen, het Bestuur vau
den Vriendenkring van het H. Sacrament,
durfden verwachten. Achtte dit Bestuur en
met hetzelve de meerderheid der leden,
het niet aan te bevelen om hier, zooals
elders, vooral in Amsterdam, een stillen
omgang te houden, waarvoor het meerdere
gronden meende te moeten aanvoeren,
andere Katholieken durfden het aan om,
ter eere van het H. Sacrament, Roomsch
Alkmaar daartoe aan te sporen en het moet
in alle oprechtheid worden erkend, 'deze
liaddsn succes op hun pogen; in het stille
morgenuur trokken ongeveer 400 mannen
in stillen eerbied langs den vermoedelijken
ommegangsweg en naderden daarna bijna
allen tot de H. Tafel, aldus door een open
baren daad van overtuigd geloofsleven den
blijden feestdag inzettend.
In de St. Laurenskerk was het altaar
toegewijd aan het H. Bloed van Mirakel,
feestelijk met bloemen en groen getooid, en
prijkte de reliek van het groote wonder in
het zachte schijnsel van het blanke offer
licht. En in de plechtige H. Mis ter eere
van het H..Bloed van Mirakel opgedragen
voor de leden van den Vriendenkring van
het H. Sacrament, was Ons Heer uitge
steld in de oude, opnieuw vergulden
Monstrans, die gedurende eeuwen de draag
ster was geweest van de kostbare reliek,
FEUILLETON.
Ngar het Engelsch van BOW BELLS.
65. 1
Beverley was zeer ontsteld en wist niet,
wat hij van die geschiedenis denken moest.
Om zijn tegengewerkten haat dn maohite-
looze woede te onderdrukken beet hij zich
op die lippen en vroeg toen miet eene hardie,
gevoellooze stem:
„Wie is dian idle schuldige persoon?"
De dlrie -mannen zagen elkamidler met
medlelijdlen aan, de vrouw echter lachte
van wraakgierige .verwachting.
Diaair de piolitie-agent hiet bemerkte, greep
hij haar bij idlen schouder en zeide: „Houd
uw mond, vrouw, of ik zal hem ui toe-
stoppan."
„Ik zal mij Wel stil houden," antwoordde
zij, „ik kam mijne beurt wel afwachten."
Diaarop sprak Levi
„De man, die blijkt schuldig te zijn, is
mijn oude inwoner, Jasper Diaivis."
Wpdier. zagen de drie mannen elkander
aan en schenen met huinne oogen elkander
omi raad te vragen.
„Jasper 'Oaivis,"zeidie Marah, die van
die gelegenheid gebruik wilde maken. „Jas
per Davis, (die bij slot van rekening niet
eens Jasper Davis, en ook geen oudle
man 'was."
De politic-agent bracht haar weder tot
stilzwijgen.
„De oudle! vrouw heeft gelijk," zeide hij.
Wh het verhaal weder te beginnen, waar
het zichtbaar teeken van den grooten eer
bied, welke onze voorvaderen voor het
H. Bloed koesterden.
In de loop van den dag gingen velen
het H. Sacrament bezoeken en de reliek
„waardigen", terwijl een plechtig lof den
schitterden feestdag besloot.
En aldus werd de oude feestdag van het
H. Bloed-Mirakel weder, op vasten grond
slag in eere hersteld en dit herstel zal
blijvende zijn en wij mogen er van ver
wachten, onze stad en ons allen ten zege,
eene toenemende Devotie tot het H. Sacra
ment des Altaars.
Dit is het gewichtige en groote feit, dat
Roomsch Alkmaar mag opteekenen in zijn
geschiedboeken, God ter eere, ons ter ver
heuging en vertroosting.
En terwijl wij dit heerlijk feit in 'blijde
dankbaarheid herdenken, schijnt het ons
gepast, om nog eenige beschouwingen te
wijden aan hetgeen te Alkmaar heeft ver
heugd en, naar wij met reden vertrouwen,
in de verre toekomst zal verheugen en
verblijden.
En dan gaan van zelf onze gedachten
terug tot de voornaamste handeling der
feestviering, de plechtige offerande van de
H. Mis ter eer van het hoogwaardig Bloed-
Mirakel en wij meenen er de aandacht op
te mogen vestigen, hoe treffend het litur
gisch gebed van de H. Mis van dien dag
aanpast aan het groote feit, dat herdacht
wordt.
De plechtige openbare vereering van
het Mirakel van het H. Bloed is het gevolg
geweest van de verschijning van den engel
des Heeren aan de schippers die te Vlis-
singen in doodsnood geraakt, hun toevlucht
tot God namen en aan zijn raad, om te
beloven dat zij naar Alkmaar ter bedevaart
zouden gaan, ter huldiging van het H. Bloed
van Mirakel.
En treft het ons nu niet als eene open
baring, 'dat de aanvangswoorden van de
Introitus van het feest van den dag, dit
feit op merkwaardige wijze in herinnering
brengt: „Zij riepen tot U, o Heer, ten tijde
hunner verdrukking en Gij verhoorde hen
uit de Hemel, Alleluja, Alleluja."
Gevolg gevend aan den raad van den
engel, gaan de geredden naar Alkmaar,
waar men, met verbazing naar hun verhaal
luisterend, er het verlangen van God uit
verstaat, dat het wonder, dat Hij wrochtte
tot bevestiging van ons Geloof in de tegen
woordigheid des Zaligsmakers in het
H. Altaargeheim, openlijk zoude worden
gevierd en het is alsof de woorden van de
32e psalm, die op het inleidingsgebed vol
gen, dat Goddelijk verlangen openbaren:
„Juicht gerechtigen in den Heer, den
Vromen voegt lofgezang", gelijk zij tot
feestviering wekken.
De woorden van den epistelles van den
dag wijzen op de belooning dergenen, die
Christus woorden geen dwaasheid achten
en op het „onverwachtte heil" dat hun
zal worden geschonken, terwijl het ons
MiaTah geëilndliigdl ,was. „Jasper Dia-vis was
niemand! anders dan een jong mensch, als
oudie man verkleed, die 'klaarblijkelijk als
inwoner in het huis kwam, met het doel
om' den diefstal te bedrijven."
Die 'man hield voor een «ogenblik op,
alsof hij den procureur tijd wilde geven
ami die 'zaken, die hij hem vertelde, goed'
te begrijpen.
Bleveriey lui.sterd'e verbaasd toe,, zonder
evenwel iets van die vreeselijke waarhieldl
te vermoedlen.
„Het was leen slim overlegd! plan/' ver
volgde de 'politie-aigent.
„De 'vermomming wias' volkomen,, omdlait
de joinige Iman -eeniige kennis bad! vain too-
neeluitvoeringen, en hij dus wiel wist hoe
hij het Imaest aanleggen."
Nu eerst scheen de procurejur versidhrikt,
miaar hij schudde weldra toornig het hoofd
en 'zeide bij zich zelf: „Het hsi onmogelijk
oinmiogeiijk;en hij begon weder aan
dachtig te luisteren.
„Zoo als gij weet, werd het plain ook zeer,
goed ten uitvoer gebracht," vervolgde die
poliitie-agent. „De schuldige maakte zich
met zijne buit uit die voeten, en Paul Vin
cent werd in zijne plaats in de gevangenis
geworpien. pij weet zeer goied, op welk eene
slimime wijze hij wiist te bewerken, diat
de zoon van den rechter van de mis
daad verdacht werd'; du® is het inliet noo-
dlig, idat ialles te herhalen,.
B'everley knikte toestemmend en beet zich
op de lippen.
„Maar gelijli alle misdadigers, bracht hij
zich zelf tem val, en beging eehie onvooi'-
zidhtigheidl, welke 'zeer mooidlloittig voor helm
zou worde®/ 'Xoieh hij de doos miet juiwieelen
bijzonder treft, hoe toepasselijk de woorden
van het Graduale zijn op liet groote won
der, dat op bijzondere wijze de wezenlijke
waarachtige tegenwoordigheid des Heeren
in het H. Altaargeheim bevestigde: „Alle
luja, Alleluja, De Hemelen prijzen uw
wonderdaden O. Fleer, maar ook uw
waarheid in de vergadering der Heiligen,
Alleluja."
Als een stil verwijt klinken de daarop
volgende woorden van de Tractus 011s in
de ooren: „Zoo langen tijd verkeer ik on
der U en kent ge Mij niet?" Wel mogen
wij, begenadigden des Heeren, vooral op
een dag als deze, waarop wij op meer bij
zondere wijze Gods goedheid tot ons
overwegen, bij deze woorden nadenken en
onze vele tekortkomingen bedenken, vooral
ten opzichte van het H. Altaargeheim,
waarin de Meester reeds zoolang onder ons
.verkeert, Dien wij door onze fouten toonen
zoo weinig, te kennen.
Het H. Evangelie van den dag, ontleend
aan den Afscheid- en Troostrede van den
Zaligmaker tot Zijne leerlingen, uitgespro
ken op den nooit te vergeten dag, waarop
Hij in Zijne oneindige liefde het H. Altaar
geheim instelde, doet onze gedachten als
van zelf. gaan tot dat middenpunt, dien
grondslag van ons H. Geloof, dat wij vooral
op dezen feestdag vieren en eeren.
Het begint met ons vertrouwen op te
wekken, ondanks al onze tekortkomingen,
die ons zoo gemakkélijk tot moedeloos
heid zouden brengen:
„Uw hart worde niet ontsteld. Ge ge
looft in God, geloof ook in Mij. Dat ge
loof aan Hem, die in Zijne oneindige
liefde onder ons woont, is ons het onder
pand van ons toekomstig geluk in het huis
des Vaders, waarvan het H. Evangelie
verder gewaagd „waarin vele woningen"
zijn, waar Hij ons een plaats bereid heeft,
opdat, zooals Flij zegt, „waar Ik ben ook
gij moogt zijn."
Wanneer wij met Thomas 'Hem den weg
daarheen vragen, antwoord Flij ons„Ik
ben de Weg, de Waarheid en het Leven",
tot Flem moeten wij gaan, Die in het FI.
Liefdegeheim onder ons woont en zonder
Wien wij „niet tot den Vader kunnen
komen".
Het - Offertorium en de Communio her
halen den lof van de „wonderdaden" des
Heeren, gelijk het graduale dit deed, en
blijven ons herinneren aan ons te kort aan
kennis van Hem, „Die reeds zoolang on
der ons verkeert,."
Zoo spreekt alles in het kerkelijk gebed
van den feestdag van de H.H. Apostelen
Phillippus en Jacobus, waarop wij het
groote wonder door God's goedheid in onze
stad gewrocht herdenken, van God's Al
macht, van dat wonder en van den blijden
jubel, waartoe het ons gerechtigd en dieper
doordringt het ons van hèt besef der voor
rechten, welke God ons in het Mirakel
van het H. Bloed heeft geschonken.
En meer nog zullen wij er door getrof-
i,n zijn» laigene kamer opelnidle, liet hij,
zonder het te bemerken, een stuk blauw
lint uitvallen, hetwelk door mijnheer Nat
hans als «ene gedachtenis, «ene heri'nine-
rimig ,aan. zijne overledene vrouw bewaard
werdl. Maar idiat was nog niet alles, hij had
eene rekening van eene pruik «n valsdue
haardl, e:n in plaats van die te verniiertiigelm,
hield hij ze 'bij ziich en gebruikte ze om
sigaar aam te steken, zónder ze «venwel ge
heel te laten verbranden. Er bleef mag
genoeg van over om het adtes van dien
pruikmaker te lezen, en zoodoende den
verdwenen man op het spoor te komen.
Levi Nathans zette zich aan het werk
en zag eindelijk zijne moeite beloond! mef
de ontdekking van den wezenlijk schuldigen.
Zijne schuld valt niet te 'betwijfelen, want
de vermiste juweelen werden in. eep gordel
gevonden, dien Ihij om zijn lichaam bad.
Toen wij gisteren avond zijne.kannen-s door
zochten, vonden wij daar het valies, dat
door Jasper Diavis gebruikt was en daarin
was inog die vermomming en de lederen
zak, in welken mijnheer Nathans het geld
bewaard haidl, üat hem ontstolen is."
De iagent 'hield op met spreken en Bie-
verley stond hiern aan te staren, zonder de
vraag te Idiuirven idloem, die hem op die lippen
lag.' r
(Eindelijk verzamelde hij al zijn moed
en zeide:
„Wje is Idlan die wezenlijk schuldige?
„Vergelding," riep Marah. „Wii,e «en put
voor een lander graaft, valt er zelf in."
Levi draaide zich, om.
.„■De 'hemel sta u-bij!" zeiidie Morrison'.
„Hij is hij ds uw eigen zoon
'Bieverley kon niets antwooirdlen. Als ver
ten worden, wanneer wij overwegen, hoe
datzelfde liturgische gebed, als eene profecie
van hetgeen zoude volgen, voor bijna vijf
eeuwen gebeden werd door den onge-
lukkigen priester Folkert, toen hij zijne
eerste plechtige FI.' Mis zong in de oude
St. Laurens, waaronder het God behagen
zou dit groote wonder te wrochten, tot
vermeerdering van Zijn eigen eer en glorie
en tot heil van velen, het groote wonder
dat wij nu weder zoo luisterrijk mochten
vieren. Want het is ons gebleken, dat,
volgens eene Missale uit de 14e eeuw, op
den feestdag van de H.H. Apostelen
Philippus en Jacobus, de Introïtus, Oratio,
Evangeiie, Offertorium, Secreta, en Com
munio, dezelfden waren als die nu nog
worden gebeden; ook dat in eene Missale
uit de roe eeuw, op hetzelfde feest, de
zelfde postcommunio voorkomt, als die nu
werd gebeden.
Moge deze beschouwing, deze nabe
trachting, naar aanleiding der herstelde
feestviering van het Mirakel van het H.
Bloed op den ouden feestdag er van, ons
stemmen tot grooter vereering vau het
zelve; opdat wij er door verkrijgen, wat
een groot vereerder van dat H. Mirakel,
ons dezer dagen schreef: „eerbied voorde
ordonantien van Jezus, Bruid, de Kerk, en I
levend geloot in en intenser devotie tot
de S.S. Eucharistia, met het einddoel ver
betering van onzen levenswandel in blijde
opgewektheid."
Wanneer dat de vruchten zullen zijn
van onze verering, dan zullen wij ieder
jaar op „die erste Meijeu-dach", Alkmaar's
gloriedag, met de H. Kerk zingen „Jubelt
gerechtigen in den Heerden vromen
voegt lofgezang" en daar dankbaar aan-
toevoegen als uiting van het einddoel onzer
godvrucht: Glorie zij aan den Vader, aan
den Zoon en aan den PI. Geest, gelijk
het was in den beginne en zijn zal nu eu
altijd en in de eeuwen der eeuwen". „Zoo
zij liet".
A. B.
I11 het Octaaf van het Mirakelfeest.
Wij danken deze bijzonderheid, door
welwillende tusschenkomst van den welEerw.
heer W. van Adricliem, aan den welEerw.
en Plooggeleerden Fleer, Prof. M. W. A.
Wijtenburg van het Seminarie Warmond.
V DE KWESTIE VAN POLITIEK
BESTAND.
„Te haastig?" zoo vroegen wij in
ons blad eens, en wij doelden daarbij op
het feit, dat de Bond van R. K. TCiesver-
eenigingen zijn woord omtrent het „laten
zitten, wat zit" in Januari reeds vrijwel
had verpand, zonder dat de aangesloten
Kiesvereenigingen in deze belangrijke
kwestie een woordje hadden meegesproken.
Doch zoo werd toen gemeld daartoe
zal alsnog de gelegenheid geboden worden...
„Te traag I" zoo constateerden wij,
toen wij vernamen, dat de reeds veelbe-
steepidl staarde liiij den politie-agent aan.
„Nu 'is het mijne beurt vervolgde
Miairalb." „Misschien kan ik ook neg een
nieuw licht over idle zaak verspreiden.
Sedert tnijme 'jonge jaren ban ik dje bediiieinidie
vart Levi geweest, ik kwaim na, djen dlooid
mijner moeder Sn hare plaats. Earns was er
een tijd!, dat ik dlacht, dlat hij m;ij: zoude
hitwen, dlat (hij mij in de plaats van' ^ijine
overleden vrouw zoii stellen. Ik dluirf bet nu
wel te zeggen, ik ben nu eene1 oudle- vrouw,
en mijne jiemgdl ligt zoo ver achter mij,
dlat bet imij toeschijnt, .alsof ik over oen
anderen persoon spreek. Ik werdl iin mijine
hoop teleurgesteld '«m in den eerstan tijd
wiais Sik ser zeef; verdrietig, over, imiaar dat ging
met die /jaren voorbij. Ik begon mij te troos
ten mef de gedachte, dat Levi mij na zijn
■dloodi niet zoude vergeten, idait hij imij zijne
bezittingen zou nalaten,'wamt bij heeft geenie
andere familiebetrekkingen, ik bemerkte, dat
h'ij spaarzaam en zuinig was, en ik volgde
zijnl voorbeeld, want iik daaht, dat al zijn-
geld toch feens- het mijne zou wcwdten. De
hoop op die toekomst deed mij leven en
ik rekende, dat ik in mijn. ouderdom een
diarne zoude wezen. Xoen kwam Paul Vin
cent, ien alles, begon t-e veranderen. Hij
wist de vriendschap van Levi te winnen.
Ik werdl j.aloerseh en nijdig, en begon
door de sleutelgaten te kijken en te luis
teren -en plannen tegen hen te maken."
Levi ging eenige schreden van haar w-eg
en leunde op dien arm van mijnheer
Morrison.
De politieagent nam notitie van al, wat
zij verteldle.
„Op zekeren avond keefc ik door het
Sleutelgat van, idie katner van mijn mieeeter;
sproken vergadering van bovengenoemden
Bond, waarbij nog wel eens ernstig gepraat
had mogen worden over het protest van
Mr. Kolkman tegen het Bonds-advies tot
politiek bestand, gehouden zou worden
opZaterdag, 9 Juni a s,, op welken
datum n. b. de officieele candidaatstelling
reeds geschied moet zijn.
Hoe zal men d;\n nog eens van gedach
ten kunnen wisselen over de aangelegen
heid van het politiek bestand, welke aan
gelegenheid ons van nóg grooter belang is
toe gaan schijnen, sinds een man als Mr.
Kolkman hetzijne er tegen in bracht.
De gelegenheid om zich over deze kwestie
uit te spreken wordt den aangesloten Kies
vereenigingen 1111 feitelijk niet gegeven, on
danks de hierboven gememoreerde belofte
van het Bondsbestuur.
Hef Bestuur kan hiervoor ter verontschul
diging aanvoeren, dat liet alvorens de
vergadering bijeen komt gaarne de uit
spraak der Eerste Kamer omtrent de Grond
wetsherziening kent, en dat het voor een
ieder vrijwel vaststaat, dat een politiek be
stand in de meeste opzichten de verkiezings
actie in 1918 ten voordeele zal komen.
Doch dit alles maakte een opinie-uiting
van de aangesloten Kiesvereenigingen nog
niet onmogelijk; hoogstens zou dit
alles later misschien overbodig hebben
kunnen blijken.
Van die overbodigheid zou men echter
geen spijt behoeven te hebbenerger
wordt het, wanneer da uitspraken der be
doelde Kiesvereenigingen eens niet over
bodig blijken, als hier en daar op 't
laatste oogenbiik eens verwarring ontstaat.
MINIST
HEEN.
De Minister van Oorlog, gicnera ai-
majoor Biosbciom, gaat verdwijnen uit dan
tempel'van M,ars; gisterenmiddag heeft hij'
i-n eau door hem- bij H. M. de Koningin
aangevraagde ajuidiientiie zijn ontslag aan
geboden. iil
We teven wèl in vreemde tijden,': die
miuiisters zeggen niet zelden, tevönelni, dat
z-e töchi aanblijven zullen, ook al stemt da
Kamer hiurn iets, afdoch dezen minis
ter is 't nu schijnbaar toch te machtig
geworden: de motie-Mar chant, oorspron
kelijk voor den minister een vrij gevaar
loos-, neutraal ding, kreeg, door wat er
om héén gepraat werd, hoe- langer hoe
meer de bieitie-ekeinis van een- motie van
wantrouwen tegen 's ministers, beleid;
en na een dergelijk Tweede-Kafner-ge-
speech, waarbij die minister met aftreding
dreigde, indien de motie werd aanvaardi,
gebeurde het noodlottige: idiart de Kamier
Mardhiaint bijviel met 44 tegen, 26- stemmen.
Het vonnis was voltrokken-.
Wij zien den minister heengaan en
wij verroeren geen vinLaat hij gaan:
voor hèm eien an,dier, zeker zoo bekwaam.
Die gevallen b.ewinidlsiman kon slechts- heel
matig ons vertrouwen winnen; héél matig:
ik zag Ihoe hij 'Paul h,et geld en de ju
weelen liet -zien en hoorde, dpit hert eens
aan hem zou toebelicoren. Ik werd zoo
woedend, dat ik 'hen wel hiaid! kuinraeln doo-
den, vooral toen zij -mij uitlachten en over
mij praatten ais ieen leelijk, oud wijf."
„Als er een is," zijt gij het, merkte de
politie-age-nt aan.
„Ik -stookte mijn 'haat aan, want ik be
greep, dat Levi mij bestal, door zijne eigen
dommen aan een vreemdeling te schen
ken en ik droomde iederen- nacht over die
juweelen en ihiet geldl, totdiat ik mij ongeluk
kig gevoelde."
„Diart verwondert -mij niet," zaiidle die poli-
tie-agenit op zachte n toon.
„Ik was ongelukkig;, maar ik was niet
slecht, zoaals ik nu ben, totdat ik dien
man, Bjeverley Bogjg, ontmoette. Hij'sloop
hiet huiis rondj en vroeg mij over Paul
Vincent. Diikwjjl-s kwam- hij ini dien avond
bij 'mij, ien eindelijk vernam hij tniijnie. teleur
gestelde hoop, 'nijd en haart. Dlaav werkte
hij op, totdat ik bereid was voor geld1 en
wraak alles te- doen."
„Diat geloof ik wel," zeiidie die politie
agent. .ij 1
„Eindelijk stelde hij mij yoor, om Levi
te bestelen, en hij vertelde mij hoe ik meest
te werk lg,aaini, omdat P'aul van de daad
beschuldigd zo-u- wordlen.
Hij gaf mij zelfs een sleutel, welke op (Ie
kiist paste, Want eens, dlat ik ham in uwe
kamer li-et, 'nam hij een afdruksel van
het slot." ij
I l' t I l l j ;"j'l 1
(WiOrdft vervolgd'.J,
i 1I A j I L i --l Lj I I J i i I j