rrWEEDE BLA
Eelaart
HIS
BRIEVENBUS.
arpetten,
enz enz,
iteit.
,aat filSf
Uwen 1
rQ
»rU
ZATERDAG 3
SI!
en
¥an St. Jozef.
GRAPJES
K. Kerk.
leassHBg
or)
iCHIEDAM B
1
KI Ei.
fa den haard
7 SPROKKELINGEN
A WIE WIL RÜILEN?
n^o.
jirondstoffen, ben
;e verlagen, van
eeds beneden all®
m
-:y I
h h
Wanneer de armoede de deur binnenkomt,
vliegt de liefde het venster uit." Zoo zeggen de
menschen gewoonlijk. Maar ik kan het niet ge-
nooveo, ik zal liet nooit gelooven. Wat mij ergert,
1 is niet zoozeer de wreedheid van het spreekwoord
als wel de waarheid ervan. Want, niet waar,
Wanneer de armoede de deur binnentreedt, dan
/krijgt de liefde opeens nieuwe en goddelijke
kracht om den vijand weerstand te bieden, dan
(worden onze zwaar beproefde harten nauwer en
•inniger verbonden dan te voren door een eigen-
aardigen. en schoonen band.
Zoo was het met Philip en mij. Armoede had
cle klink opgelicht, de deur opengedaan, eerst
.zachtjes en daarna ruwer en met meer geweld;
An o 1-m onrln L-pplr ITflfll* hitinptl dl STSflTClft OQS
de armoede keek naar binnen en staarde ons
•"vlak in 't gelaat.
Ik zat alleen bij den haard in onze armoedige
kamer. liet was laat op den namiddag van een
kouden, buiigen herfstdag. De ramen ratelden
onophoudelijk; de wind huilde droef klagend in
den schoorsteen, de doode bladeren, dwarrelende
door de lucht, maakten den grauwen hemel zoo
mogelijk nog somberder.
Ik trachtte mijne magere handen te warmen
boven het vuur, terwijl ik gedachtenlcos mijn
trouwring, die in den laats ten tijd zoo ïuim was
geworden, om mijn vinger heen en weer bewoog.
Ja, ik was heel, heel mager en daarbij had ik
een leelijke blauwe striem om een van mijn
polsen.
Klein Kareltje lag te slapen in zijn kribje.
Flora was naar cle markt gegaan om eenige in-
koopen te doenhet kind deed dat gaarne en had
er slag van en haar lief en treurig gezichtje
bewoog den winkelier om ons langer crediet te
verleenen, dan ik op mijn meest dringend ver
zoek zou kunnen verkrijgen.
Onze kamer zag er armoedig, ellendig armoe
dig uit, de vloer was oud en zonder één enkel
.kleedje, overal vertoonden zich de sporen van
onze bekrompen omstandigheden, en de weinige
meubelen zagen er verwaarloosd en verveloos uit.
Bij het venster, op een ezel, stond een half afge
werkte schilderij, terwijl op de tafel een palet lag,
waarop de kleuren verdroogd waren en enkele
schilderspenseclen lagen hier en daar verspreid.
De gereedschappen waren er wel, maar niet de
man, die ze hanteeren moest.
Mijn man was uit; hij probeerde niet langer
om te werken, en door zijn voortdurenden tegen-
spoed in geldelijke zaken, liet hij, wanneer hij
toevallig thuis was, altijd weer hetzelfde refrein
hooren
Werken! Wat geeft het om te werken? O,
om Gods wil, zanik toch niet langer, Suze!
Sommige menschen zijn voor het ongeluk gebo
ren. Wat ter wereld helpt het om te werken?
Terwijl ik daar zoo alleen zat, keek ik naar
mijn trouwring en zuchtte. Ik zuchtte, want ik
dacht aan de eerste weinige jaren van ons huwe
lijk, toen werken voor Philip niet alleen eene
"kostwinning, maar tevens genot was, toen hij mii
op de warme zomeravonden in zijne armen hield
gesloten en mij vertelde van zijne idealen voor
de toekomst onze toekomst. Ik zuchtte, zooals
de meeste vrouwen zuchten, denk ik, wier ver
wachtingen zijn teleurgesteld en vriejr illusiên zijn
vernietigd. En toen herkende ik het geluid van
een welbekenden zwaren voetstap op de trap en
Philip kwam binnen,
'Hij sloeg de deur achter zich dicht, terwijl hij
binnentrad; hij zag er bleek en vermoeid en ver
stoord uit. Ik behoefde slechts een vluchtigen
blik op zijn gelaat te werpen om daarop dm uit
slag te lezen van zijn zoeken op dien namiddag;
wanhoop en teleurstelling waren daarop duidelijk
zichtbaar. En terwijl hij driftig zijne laarzen
uitschopte en ze naar het andere eind van de
kamer wierp, bromde hij
Niets meer te verdienen, altijd weer dezelf
de geschiedenis.
Niet, Philip?
Niet? Ik zeg je immers, 'dat er niets meer
te verdienen is. Vervloekt, als ik weer naai- een
van die beroerde handelaars ga. De volgende
week vertrek ik naar Amerika en ga mijn geluk
beproeven in de mijnen of pak aan, wat werk mij
voor de hand komt. Precies gelijk wat, als ik
maar een ander leven krijg.
Ik zweeg. Philip was in een booze luim, maar
dit was helaas niets nieuws. Bij de gedachte aan
zijn vertrek naar Amerika, kromp mij het hart
ineen. Wat zou er van mij en de kinderen wor
den? Wij hadden niets om van te leven. En toch
baarde dit mij nog niet de grootste zorgmaar
het denkbeeld, om van Philip te moeten scheiden,
kon ik niet verdragen.
Wat een 'akelig hok is dit, zei hij. Hebt gij
geen avondmaal voor mij, niets te eten na mijn
sjouwen den heelen dag?
Er is brood en kaas in de kast, beste man,
niets anders, en ik ben bang, dat ook dit niet
ruim is.
Ik stond op, haalde het brood en zette het
voor hem neer. Werktuigelijk at hij er van, ter
wijl hij zijne oogen somber naar den grond ge
richt hield.
Hebt gij 't verstaan? vroeg hij na 'n poos.
Wat verstaan, Philip?
Dat ik de volgende week naar Amerika ga.
O neen, neen!
Maai* ik zeg je van ja. Wat zou mij belet
ten om te gaan? Dit leven verveelt mij, alles
walgt mij
Ik zal het je beletten, beste man, zei ik
bevend. Neen, ik wil je niet laten gaan, ik wil
Iniet, dat je ons verlaat.
IJij wilt het niet? vroeg Philip "met een
sportenden lach en een vloek. Maar ik bleef dicht
bij hem staan.
Ik wil het niet. Ocsh Philip, luister naar
mij, luister I
Eensklaps stond hij toornig op en duwde mij
weg, en terwijl ik trachtte hem te volgen, greep
hij mij ruw bij den arm en wierp mij van zich,
zóó heftig, dat ik waggelde en bijna viel
Ik voelde mij zwak en ziek, tengevolge van ge
brek aan voedsel, denk ik, want de heele kamer
scheen met mij te draaien. Ik bracht mijn hand
aan mijn voorhoofd en terwijl ik dit deed, viel
het oog van Philip op de blauwe striem van
mijn pols - de striem, die hij er op gemaakt
had, toen hij mij pas 'gisteren zoo woest had
aangegrepen. En daarop wendde hij zich plotse
ling af met een blik, waarin diepe smart te lezen
stond en wierp zich weer op zijn stoel bij de
tafel en verborg het gelaat in zijne handen.
Er was een oogenblik van stilzwijgen tus-
schen ons. Ik kon de zware ademhaling van
Philip hooren; Ik kon zien, dat zijne schouders
op en lieer gingen; ik wist, dat hij weende.
O GodMijn man, mijn beste man
Hij had.zijn vaderlijk erfdeel verkwist, hij had
ons door zijne dwaasheid en roekeloosheid tot
deze ellende gébracht, hij was onvriendelijk, ja
wreed tegen mij geweesthij kon dus, zonder dat
het hem zeer deed; zeggen, dat hij mij ging
verlaten. Ja, dat was alles waar, en toch had ik
hem van ganscher harte lief. Wat ook zijne fou
ten geweest waren, hij had mij nooit het verdriet
aangedaan, dat voor eene liefhebbende vrouwen-
ziel de meest onvergeeflijke zonde is hij had
mij nooit verwaarloosd voor eene andere vrouw.
Zijn hart, hoe verhard ook, behoorde aan mij
en mij alleen; hoe ellendig wij ook waren, wij
deelden onze ellende en niemand anders stond
tusschen 'ons. Zijne fouten waren de mijne, even
zeer als zijne ongelukken de mijne waren. Lief
en leed, ja, nu zeker het leed, was ons beider
leed, waartegen -wij te worstelen hadden en dat
wij moesten trachten te boven te komen.
Ik heb wel eens hooren. beweren, dat in oogen-
blikken van heftige gemoedsbeweging, evenals in
de stervensure, het verleden aan onze ziel voor
bijgaat. Het kwam mij voor, dat ik toen mijn
Philip zag, juist zooals hij ia vroegere geluk
kige dagen zat te schilderen onder een boom,
een lied neuriënde, terwijl ik lachte en luisterde.
De nauwe straten van Londen verdwenen, de
grond onder onze voeten was opnieuw bedekt
met crocussen en syclamen; de lucht scheen ver
vuld van welriekende geuren en de gele iris be
woog zich heen en weer in de plassen der lage
weiden.
En in de verte, in plaats van den somberen
mist, zag ik weer tusschen de kastanjeboomen
de oude torens van Est, in welker nabijheid
Philip en ik zulke gelukkige uurtjes hadden
doorgebracht.
Ik kon het niet langer uithouden, ik snelde
naar hem toeik knielde neer op den vloer naast
mijn man, zooals hij daar"nu zat, gebroken door
zijn verdriet, en terwijl ik mijne armen dm zijn
hals sloeg, barstte ik uit in den kreet:
O, Plnlip, Philip
Langzaam hief hij het hoofd op en keerde zich
naai' mij: om. Zijn gelaat was bleek en "de sporen
van tranen waren daarop nog duidelijk zicht
baar; het greep mij aan tot in mijne ziel, dat
dierbare gelaat in zulk een toestand te zien. En
toen, terwijl zijne oogen strak op mij gericht
waren,, nam hij mijne hand in de zijne en kuste
de blauwe striem aau mijn pols.
Philip, fluisterde ik, terwijl de trauen mij
langs de wangen stroomden. Philip, mijn Philip,
is er geen verdriet, dal twee menschen niet kun
nen dragen, indien zij het maar samen dragen?
hebt gij mij nog lief, mijn kind?
O, het valt zoo zwaar de liefde te ver
liezen voor iemand, dien men eens van harte
heeft liefgehad.
Als wij, vrouwen, liefhebben, dan dunkt het
mij volstrekt noodzakelijk, dat wij liefhebben met
feheel ons hart en met geheel onze ziel; ten
alve liefhebben kunnen wij niet.
Arm vrouwtje, zei Philip met een langen
zucht. En daarop nam hij weer mijne handen in
de zijne en kuste die eerst zacht, daarna
vurig, en toen liefkoosde hij mij en kuste mijne
tranen weg, en terwijl hij mij op deze wijze
zoclu te troosten, stonden nog altijd de tranen
hem in de oogen, maar daaruit straalde tevefls
een heerlijk licht van liefde en het was, alsof een
booze geest verbannen was en een goede engel
opnieuw zijn rechtmatige plaats had veroverd.
Twee mensclien kunnen veel doenwanneer
zij schouder aan schouder staan, dat is waar,
Zuze, zei Phiiip eindelijk.
Terwijl hij dit zei, schoot mij een oud spreek
woord te binnen: „Gedeelde vreugd is dubbele
vreugd", en ik verbeeldde mij, dat, indien Philip
en ik onze smart ook samen konden deelen, wij
onze vreugde ook moesten verdubbelen. Dus
legde ik nuju hoofd op Philips schouder en in
stille sympathie bleven wij geruimen tijd zoo
zitten, terwijl de laatste stralen der ondergaande
zon de kamer nog flauw verlichtten.. De zware
last, die mij drukte, scheen trapsgewijze minder
te v/orden en een heerlijk gevoel van geluk ver
warmde mijn hart al stond ook de armoede op
den drempel onzer woning, met gebrek en lijden
in haar gevolg.
Den volgenden morgen vroeg trok Philip mij
zachtjes naar zijn ezel.
Poseer eens voor mij, zei hij, en laat mij
eens een portret maken van je lief, bleek gezichtje
Hij toog aan 't werk met ongewonen ijver en
dus braent hij eene schets op het doek, die de
blijken droeg van eene meesterhand.
's Namiddags ging hij uit; zijn heele wijze van
doen was audeis geworden, de hoop op een goe
den uitslag stond te lezen op zijn gelaat. Ik zat
gedurende zijne afwezigheid bij de arme kinde
ren en zong hun 'n liédje voor. Mijn hart voelde
zich verlicht en ik had zulk een onbeperkt ver
trouwen. in. Philip, dat ik geens
zins verrast opkeek, toen ik oen'
vroolijken, lichten tred do trap
hoorde opkomen en de gelukki
ge uitdrukking op 't gelaat van
mijn man ontdekte, terwijl hij
de kamer binnentrad.
Ja, liü had een eoedea caz eer
had en van een kunstbaudaiaar
een opdracht gekregen, waar
door hij verscheidene maanden
werk zou hebben, en ondevvus-
schen waren .wij voor het oogen
blik uit den nood gered.
En daarmede was voor ons het
getii gekeerd, dat was hot begin
van onzen voorspoed; do wereld
scheen plotseling een gcajo te
erkennen, dat tot nu toe altijd
miskend was geword-u.
Ik heb wel eens gehoord, dat
dit dikwijls het geval is"; ik woet
het niet, maar mij komt het
voor, dat ons geluk begon van
den dag af, toen Philip en ik
elkander weenendo in de armen
sloten in dat armoedige kamer
tje, waar de droeve wind kla
gend huilde en d'e donkere wol
ken van gebrek en verdriet zich
vertoonden, en wat veel erger is
waar een wederziids-ch wantrou
wen ons geluk met vernietiging
bedreigd had.
Nu krijgt Philip wol iets meer
dan alleen een stukje brood en
kaas voor ziin avondeten: hu
ontvangt hii ziino vrienden aan
een gezellig maal in ons aardig
huisje. En boven slapen onze
kinderen in een net, zindelijk'
bedje, terwijl eeno vriendelijke
kindermeid in de kamer daar
naast hunne kleertjes verstelt.
Bijwijlen nochtans dringt zich
te midden van miin geluk de
herinnering aan het verledend
weer bij mii op, en dan vervult
het gelukkige heden mü met een,
gevoel van onuitsprekelijke,
dankbaarheid. Ik zou op zulk een
oogenblik geneigd zijn om de
huizen der ellende, die helaas,
nog in grooten getale in ons land
gevonden worden, binnen te.
gaan en eene nieuwe leer te pre
diken en te zeggen
„Wanneer de armoede over(
den drempel komt, laat dan de
liefde bereid staan om haar tto
troteeeren."
(Legende.)
Op zekeren keer zaten de heiligien van
den hemel gezellig met elkaar te praten
over ditjes en datjes. Nadat d(e meeste al
.wat verteld hadden, wilde 'n heilige, die..
Stilletjes achteraf had zitten ïe luisteren,"
■ook 'ns wat zeggen. „Waf gebeuren 'r, te
genwoordig toch rare dingen," zoo begon-ie.
„Hebben jullie 't nog niet gemerkt?" „Wat
voor Tare dingen gebeuren 'r dan?" vroeg
'n andere heilige. „Vraag je dat nog... Moet
jo ma ir. 'ns goed uitkijken'r komen tegen
woordig zoo'n rare lui den hemel binnen li
't Is doodgewoon schande.voor .Onze Lieve
Heer en voor den ganschen piemel. Ik: be
grijp niet, dat Sint Petrus hun toelaat."
„Weet je wat we doen moestenstelde
'n ander voor, „we gaan naar Sint Petrus
en vragen aan Tn, hoe of 't komt dat, 'r
zooveel raar v&k in den hemel is geko
men,. die moet 't natuurlijk .weten.want-
re is portier.
Dit voorstel vond algemeene bijval en sa
men gingen ze naar Sint Petrus, die hen
allesbehalve vriendelijk ontving; want-ie had
toch al 'n kwade bui, ie was 'n beetje boos.
„Wat denkt je wel van me," gaf-ie de hei
lige die 't woord moest d.oen ten antwoord;
„Ik doe m'n plicht... en daarmee uit...."
Niemand komt den hemel binnen,waar
van 'k niet kan zeggen dat z'n paspoort in
.orde isda's mTi plicht.
„Maar hoe kom't 't ida.n, Sint Petrus," vroeg
dezelfde heilige, „dat 'r zooveel 'lui den
hemel in komen, die 'n paar weken gele
den pas gestorven zijn? Ze hebben toob op
.aarde niet braaf geleefd.dat weet 'k.
.want 'k heb ze daar goed gekend.
Daar wist Sint Petrus geen antwoord op
te geven. „Wacht," zei-ie toen, 'k zal m'n
boek 'ns halendan weet ik 't meteen,"
Petrus ging en kwam terug Imet 'n groot dik
boek.
Boek des Lev.e.n.s heette 't. „Nu
zal de zaak gauw opgelost zijn.laten, we
maar 'ns kijken," zei Sint Petrus. Hij deed
boek openalle heiligen zaten in af
wachting. Jawel hoor!... daar had je 't
mi „Daar begrijp ik niets -van," zei St. Fe-
je™®' rare lui, welke tegenwoordig den
hemel binnen komen, zooals u zegt... heb
ïe doorgelatenen wat daarbij komt
un a Ze^er niet eoed en braaf geleefd
L Vreemd," vonden de heiligen.
hie Mem v b a'i beg0n Sillfc Petrus wem: „Ze
flood hebbend St' Jozefen VTOr ^un
Warom'kumen ze°f ^ebieoht' Maar
pel m... bijna zond^ niet deD he'
raai ze niet aoordóór kun iT
(Misschien smokkelt iemand ;0p ^n!
wel hier binnen bemel
„Wie zal dat
jfcroeg n heilige. „Ik weet niet mLr
fc,feauw te weten
ftte we maar 'ns goed uitkijken." Hit zoXn
ffo allemaal doen, das moest todiade* th-
worden.
En ze vonden den dader. Wie of-ie was?
Luister ma-ar I
Twee heiligen vlogen door den hemel en
kwamen voorbij 'n plekje waar zelden ie
mand kwam. Maar wat zagen ze daar?...
Ze konden hun oogen bijna niet gelooven...
toch was 't werkelijkheid. Ze zagen daar 'n
geheime deur, waarvan niemand wist dat
die bestond de ...deur stond open.. en
ze zagen 'n lange ladder, die voor de deur
opening geplaatst was. Op dien ladder kwa
men arme zieltjes uit 't vagevuur den hemel
binnen. Doch wat de engelen erg vreemd
VondenSt. Jozef, de voedstervader van
hun Meester, stond aan die deur en wenkte
de zieltjes in 't vagevuur dat ze naar. boven
mochten komen.
Nu was het raadsel opgelostI
„Laten we 't maai- gauw aan Sint Petrus
gaan vertellen," zei een der engelen en
aanstonds gingen ze naar 'm toe. Petrus
was blij. dat 't uitgekomen wasnu kon
den ze hem de schuld niet geven. „Ik
dacht 't' wel," zie-ie, „d'r moest wat achter
zittenals je nu even de heiligen bijeen
wilt roepen, die hier zijn komen klagen...
dan kunnen we die ook overtuigen. De
heiligen werden geroepen en toen ze 't ver
namen stonden ze ook vreemd te kijken,...,
wie had dat nu kunnen denken! „Wat
dom van ons," begon er een, „we hebben
Sint Jozef al dagen en dagen, hooren zagen
en schaven en kloppendat we daar niet
eerder aan gedacht hadden." „Ja," begon 'n
ander, „denk daar nu maar 'ns aandinar
heb je natuurlijk zoo gauw geen erg in.
Dit gaven do anderen toe.
Nu gingen ze overleggen wat 'r gebeuren
moesten ze kwamen tot 't besluit dat al
die rare lui weer even gauw den hemel uit
moesten als dat ze binnengekomen wa
ren... ze moesten terug... naar 't vage
vuur als ze daar hun boetetijd hadden
doorgebracht, mochten ze weer terugkomen.
Sint Petrus, die altijd zoo vurig was, greep
naar z'n sabel en St. Joris zat al op z'n
paarddan zou-ie ze zoo den hemel uit
drijven. Net kwam Sint Jozef aan... hij
trad op de heiligen toe en sprak tot hen:
„M'n lieve heiligenik weet dat ge allen
erg ontstemd zijt over 't binnenkomen van
die zieltjes uit 't vagevuur,... en ik heb
daar schuld aaumaar, heusch, vergeef
't me maarik kón niet anders. Ik had
die menschen beloofd te helpen als ze mij
in hun doodsuur zouden aanroepen. Daar
om hebt wat medelijden met henze lij
den toch al zoo vreeselijk in 't vagevuur....
Moeten ze nu toch den hemel uit?" vroeg-ie"
„Natuurlijk I" zeiden de heiligen. „We we
ten wel dat u zoo goed ismaar 't spijt
ons voor u't moetze moeten 'r allen
onmiddellijk uit... ze hooren hier niet."
„Net zooals ge wilt," zei St. Jozef. „In
'godsnaam dan maar.. .Ze gaan 'r. uitl...
maar ik ga zelf met hen mee.
Verbluft stonden de heiligen te kijken...
doch voor de eer van den hemel, bleven ze
bij hun be'sluit. „Als ze niet toe willen
geven, weet 'k nog wel 'n ander middel,"
dacht St. Jozef. Kalm en doodbedaard riep-
ie eerst z'n dienaren bijeen en daarna 't
Kindeke Jezus en z'n lieve vrouw Maria.
„Wat gaat St. Jozef nu beginnen?" vroe-
gen de heiligen elkaar af. Ze wisten 't al1-
gauw.
„Ziet u," zei St. Jozef. „Dio hooren bij
®o... en dus gaan ze met me mee."
Maar nu had je de heiligen 'ns moeten,
«en kijken, ze hepen van alle kanten op
St. Jozef toe en smeekten hem, dan toch
maar niet wegt e gaan. „Zonder Jezuke en
Maria en U zelf is de hemel geen hemel meer.
ach blijf dan toch goede Jozef... we had
den 't zoo. niet bedoeld."
„Best,-," zei St. Jozef. ,Ik blijf... doch
als ik m'n vereerders den hemel in lielp...
mag je ei' niets meer van zeggen en 'r ook
niets meer op aan te merken hebbenda's
afgespreke». Allen beloofden 't graag!
En na dien tijd, lieve neefjes en nichtjes,
is 't hcelèmaal geen toer meer om in den
Hemel te komenAls je 'n 'groot, vurig en
trouw vereerder van St. Jozef ben en blijft,
en je je best doet om z'n schoone deugden
uitstekend na te volgen, nu, dan kom
je vast in den hemel... daar mag je zeker
op rekenen. Wat zal 't daar heerlijk zijn, hé?
(Wordt vervolgd.)
O, al te korte Hemeldag
.Van gouden, blauwen zonnelach
En gele, blonde bloemen,
Waarin we als kind'ren zingensblüt
Die dansen door 'n lente wei.
Ons Lieve Vrouwe roemen.
En bloemkes lezen, wit van blaen.
Die met hun goud in pronken staan
En 't groene veld bespreien
Als sneeuw, die in Keen zonne smolt
Maar aldoor groeit en witter zwelt
Den Kansehen, lieven Meie.
We dragen bloemkes, fraai geteeld
Met volle handen bii Uw beeld.
Maria, dat we sieren
Met wat Uw Lieve Zone schiep,
Die bloemkes op de velden riep
Alleen om U te vieren.
Eens wil die lieve lentsche Mei
[Van blauwe lucht en bloemenwei
En zachte zon verbloeien;
Dan bliiven we met rozen staan.
Die in geen jaargetij vergan
Daar ze nit ons harte groeien.
Hè. hè, jelui zullen wel denken: Oom Koos
heeft het deze week zeker niet druk gehad
met de neefjes en nichtjes, want er staan zoo
weinig briefjes vandaag in de krant.
Nu. dan hebben jelui- het todh mie. Ik heb
het juist deze week heel druk gehad en wel
met den teekenwedstriid.
Het is me 'n bedoening, hoor, om dat alle
maal uit te zoeken. En nu moeten jelui weten,
dat een van de commissieleden, die de téeke-
ningen zal beoordeelen, juist verleden week is
ziek geworden, zoodat ik nu missohien nog een
dag of wat moet wachten op ziin herstel alvo
rens het onderzoek kan worden voortgezet.
Het gevolg van een en ander Is. dat ik nu
niet veel weet te vertellen en dus maar een
kort onderhoud met jelui kan hebben.
Intusschen zal ik toch zorgen, dat er genoog
in de krant staat. Dat ie toch de hoofdzaak.
Wel te rusten I
f DOM KOOS.
MIJN NICHTJE IS NIET MEEK.
Miin klein lief nichtje is niet meer.
Eet lieve kind is dood.
Men legde haar in 't kistje neers
Ik Bchr^iale miin oogjes rood.
Nog kort voordat ze hehen ging.
Lachte zij mij hartelijk toe.
Zoo liefelijk en zoo zacht.
Zij stak haar handje naar heux moe
JSn aeide haar goeden nacht.
Waar zou 't klein lief ding nu zijnS
Ik wou haar zoo graag eens zien.
Zeg, moelief, zag ik dan een klein,
Lief engeltje misschien?
(Inge», door Maria S. te Heerhugowaard.)
DE LIEVE MEJr
Ik woon te Egmondb innen
Mün naam is Anna Z.
Ik wilde weer eens rijmen
Want rijmen geeft mii pret.
Maar waarde neefjes nichtjes,
't Is heusch geen flauwen gril;
Gii weet, de Meimaand is er.
Gedaan is 't met April.
De Meimaand, lieve Meimaand
Maria toegewijd.
Haar naam zij steeds geprezen
En ook gebenediit.
Lat'n wij Maria eeren,
Vooral in dezie maand.
Zooals het goeden kinderen
Van Maria steeds betaamt.
Ja, laten wii haar eeren,
Vooral in onze jeugd:
Maria zal ona leiden
Dan op het pad der deug^
En eenmaal zal Maria
Ons nemen bü de hand.
En voeren tol haar Zoon
In 't Hemelsch Vaderland.
(Ingez. door Anna Z. te Egmondbinnon.)
Om van ons ruil- en verzamelhoekje ge-
IIruik' te maken, zendt men mij maar een brief
]e., waarin duidelijk staat geschreven wat
men wenscht, met vermelding: van volledi&en
naam en adres. Daa zet ik dat in de Kinder,
kraait en de verzamel aartjes weten dan waar
ze elkaar kunnen vinden.
De briefjes moeten in enveloppe gezonden
worden. AAN DE REDACTIE VAN DE
KINDERKRANT. HOF 6, AT,KM A Apt.
ïk heb „V'echtplaatj es", „Zuiderzee-
plaatjes' en van „Bonte Wei", allen verschil
lend, die ilr gaarne wilde ruilen voor Honig's
Maizena-plaatj es 1ste deel van onderstaande
nummers: 7 9 10 12 14 23 25 26 28 29 86 88
41 42 45 46 49 54 55 56 58 61 65 67 68 73 77
81 82 89 92 93 104 105 en 106. Ik geef 2 plaat-
jes voor één Maizena-plaatje. Alleen per
brief. Willeim Prins, Scboterweg 174awart,
Haarlem,
Ik helb 70 plaatjes van „Zomer* van
Verkade en Co. Die wil ik graag ruilen voor
Kwattasoldaatjes. Ik geef 8 plaatjes voor 2
Kwatta-soldaatjes. Jana van der Schalk,
Kerkhofpad 19, Noordwijk-Binnea.
14
i' 1
KLOEK BESLUIT,
Vader. Jozef, miin zoon, nu kan je kleien
Mina of Sara. Mina is mooi. maar arm; Sara
is riik, maar leelük. Wie heb je nu liever?
Zoon. Vader, liever heh ik Miena, maar der.
nemen zal ik Sara.
ALTIJD KLAAR.
Bedelaar: „Een aalmoes, mijw-,
heer, een aalsoes, ik sterf haast,
van honger."
Heer: „Wat ben 5ü een bruta
le kerel, ik zie duidelijk dat een
bankbiljet uit uw zak te yoor-
sohiin komt."
Bedelaar: ,,Nu ja. maar zoo'n
bankbiljet kan men toch niet
eten."
EEN FLEhZIERIGE
DOKTER.
Dokter R. komt eeu doodzieke
patiënt bezoekenonverschillig'
vraagt de geneeaheer:
„Is u tevreden met uw, huis
kamer?"
„Zekert zeer tevreden,"' ,j|
.Hoeveel betaalt u?"
„Vijftienhonderd gulden,*1
,,Ia de heer des huizes nog 4
handelbaar?"
„Ik heb mij nooit over de fft*
milie te beklagen gehad."
„En de eigenar!"
,,'n Zeer aardige vent."-
(Rooken de schoorsteen«n"l
„Niet te erg."
Niettegenstaande zijne zwaktA
richt de zieke, die blijkbaar nog
eenige <fagen te leven heeft, met
moeite zijn hoofd op, en vraagtt
„Maar dokter, waartoe dienen
al die vragen?"
„Dat zal ik u zeggen ik
zoek eene andere kamer voor de
volgende maand,"
AANNEMELIJK DUEL.
Student (tot den restauratie
houder): „Zeg eens mijnheer, u
heeft mij gisteren zeer belee-
digd; dat eisoht eene bloedige
voldoening."
Restauratie-houder„Die zal
u hebben, mijnheer, ik zal u on
middellijk eene portie Engelsehe
biefstuk laten brengen."
Anna Z. te Egmond-Binnen»
Gelukkig, dat je nog een Mei
maand-versje wist te maken,
want.... amde'rs zou je voor
jezelf te laat geweest zijn; je
weet toch wel, dat mijn nichtje»
en neefjes slechts in mijn familie
opgenomen blijven tot hun 16»
jaar. En nu heb jij morgen hot
geluk jarig .te zijin, op welken
dag je tevensden leeftijd
bereikt om afscheid van mij tt
nemen. Hoezeer het mij zelf ook
spijt, omdat je zoo'n trouw en
ijverig nichtje was. ik moet mii
toch aan den eenmaal gestelden
regel houden. Intusschen felici
teer ik je hartelijk met je ver
jaardag en wenseh je voor nu
en de toekomst God's besten
zegen toe. Da» Annie, het ga j»
goed in je verdere leven. Doe de
groeten ooi aan vader en moe-
sla