rrWEEDE BLA Eelaart HIS BRIEVENBUS. arpetten, enz enz, iteit. ,aat filSf Uwen 1 rQ »rU ZATERDAG 3 SI! en ¥an St. Jozef. GRAPJES K. Kerk. leassHBg or) iCHIEDAM B 1 KI Ei. fa den haard 7 SPROKKELINGEN A WIE WIL RÜILEN? n^o. jirondstoffen, ben ;e verlagen, van eeds beneden all® m -:y I h h Wanneer de armoede de deur binnenkomt, vliegt de liefde het venster uit." Zoo zeggen de menschen gewoonlijk. Maar ik kan het niet ge- nooveo, ik zal liet nooit gelooven. Wat mij ergert, 1 is niet zoozeer de wreedheid van het spreekwoord als wel de waarheid ervan. Want, niet waar, Wanneer de armoede de deur binnentreedt, dan /krijgt de liefde opeens nieuwe en goddelijke kracht om den vijand weerstand te bieden, dan (worden onze zwaar beproefde harten nauwer en •inniger verbonden dan te voren door een eigen- aardigen. en schoonen band. Zoo was het met Philip en mij. Armoede had cle klink opgelicht, de deur opengedaan, eerst .zachtjes en daarna ruwer en met meer geweld; An o 1-m onrln L-pplr ITflfll* hitinptl dl STSflTClft OQS de armoede keek naar binnen en staarde ons •"vlak in 't gelaat. Ik zat alleen bij den haard in onze armoedige kamer. liet was laat op den namiddag van een kouden, buiigen herfstdag. De ramen ratelden onophoudelijk; de wind huilde droef klagend in den schoorsteen, de doode bladeren, dwarrelende door de lucht, maakten den grauwen hemel zoo mogelijk nog somberder. Ik trachtte mijne magere handen te warmen boven het vuur, terwijl ik gedachtenlcos mijn trouwring, die in den laats ten tijd zoo ïuim was geworden, om mijn vinger heen en weer bewoog. Ja, ik was heel, heel mager en daarbij had ik een leelijke blauwe striem om een van mijn polsen. Klein Kareltje lag te slapen in zijn kribje. Flora was naar cle markt gegaan om eenige in- koopen te doenhet kind deed dat gaarne en had er slag van en haar lief en treurig gezichtje bewoog den winkelier om ons langer crediet te verleenen, dan ik op mijn meest dringend ver zoek zou kunnen verkrijgen. Onze kamer zag er armoedig, ellendig armoe dig uit, de vloer was oud en zonder één enkel .kleedje, overal vertoonden zich de sporen van onze bekrompen omstandigheden, en de weinige meubelen zagen er verwaarloosd en verveloos uit. Bij het venster, op een ezel, stond een half afge werkte schilderij, terwijl op de tafel een palet lag, waarop de kleuren verdroogd waren en enkele schilderspenseclen lagen hier en daar verspreid. De gereedschappen waren er wel, maar niet de man, die ze hanteeren moest. Mijn man was uit; hij probeerde niet langer om te werken, en door zijn voortdurenden tegen- spoed in geldelijke zaken, liet hij, wanneer hij toevallig thuis was, altijd weer hetzelfde refrein hooren Werken! Wat geeft het om te werken? O, om Gods wil, zanik toch niet langer, Suze! Sommige menschen zijn voor het ongeluk gebo ren. Wat ter wereld helpt het om te werken? Terwijl ik daar zoo alleen zat, keek ik naar mijn trouwring en zuchtte. Ik zuchtte, want ik dacht aan de eerste weinige jaren van ons huwe lijk, toen werken voor Philip niet alleen eene "kostwinning, maar tevens genot was, toen hij mii op de warme zomeravonden in zijne armen hield gesloten en mij vertelde van zijne idealen voor de toekomst onze toekomst. Ik zuchtte, zooals de meeste vrouwen zuchten, denk ik, wier ver wachtingen zijn teleurgesteld en vriejr illusiên zijn vernietigd. En toen herkende ik het geluid van een welbekenden zwaren voetstap op de trap en Philip kwam binnen, 'Hij sloeg de deur achter zich dicht, terwijl hij binnentrad; hij zag er bleek en vermoeid en ver stoord uit. Ik behoefde slechts een vluchtigen blik op zijn gelaat te werpen om daarop dm uit slag te lezen van zijn zoeken op dien namiddag; wanhoop en teleurstelling waren daarop duidelijk zichtbaar. En terwijl hij driftig zijne laarzen uitschopte en ze naar het andere eind van de kamer wierp, bromde hij Niets meer te verdienen, altijd weer dezelf de geschiedenis. Niet, Philip? Niet? Ik zeg je immers, 'dat er niets meer te verdienen is. Vervloekt, als ik weer naai- een van die beroerde handelaars ga. De volgende week vertrek ik naar Amerika en ga mijn geluk beproeven in de mijnen of pak aan, wat werk mij voor de hand komt. Precies gelijk wat, als ik maar een ander leven krijg. Ik zweeg. Philip was in een booze luim, maar dit was helaas niets nieuws. Bij de gedachte aan zijn vertrek naar Amerika, kromp mij het hart ineen. Wat zou er van mij en de kinderen wor den? Wij hadden niets om van te leven. En toch baarde dit mij nog niet de grootste zorgmaar het denkbeeld, om van Philip te moeten scheiden, kon ik niet verdragen. Wat een 'akelig hok is dit, zei hij. Hebt gij geen avondmaal voor mij, niets te eten na mijn sjouwen den heelen dag? Er is brood en kaas in de kast, beste man, niets anders, en ik ben bang, dat ook dit niet ruim is. Ik stond op, haalde het brood en zette het voor hem neer. Werktuigelijk at hij er van, ter wijl hij zijne oogen somber naar den grond ge richt hield. Hebt gij 't verstaan? vroeg hij na 'n poos. Wat verstaan, Philip? Dat ik de volgende week naar Amerika ga. O neen, neen! Maai* ik zeg je van ja. Wat zou mij belet ten om te gaan? Dit leven verveelt mij, alles walgt mij Ik zal het je beletten, beste man, zei ik bevend. Neen, ik wil je niet laten gaan, ik wil Iniet, dat je ons verlaat. IJij wilt het niet? vroeg Philip "met een sportenden lach en een vloek. Maar ik bleef dicht bij hem staan. Ik wil het niet. Ocsh Philip, luister naar mij, luister I Eensklaps stond hij toornig op en duwde mij weg, en terwijl ik trachtte hem te volgen, greep hij mij ruw bij den arm en wierp mij van zich, zóó heftig, dat ik waggelde en bijna viel Ik voelde mij zwak en ziek, tengevolge van ge brek aan voedsel, denk ik, want de heele kamer scheen met mij te draaien. Ik bracht mijn hand aan mijn voorhoofd en terwijl ik dit deed, viel het oog van Philip op de blauwe striem van mijn pols - de striem, die hij er op gemaakt had, toen hij mij pas 'gisteren zoo woest had aangegrepen. En daarop wendde hij zich plotse ling af met een blik, waarin diepe smart te lezen stond en wierp zich weer op zijn stoel bij de tafel en verborg het gelaat in zijne handen. Er was een oogenblik van stilzwijgen tus- schen ons. Ik kon de zware ademhaling van Philip hooren; Ik kon zien, dat zijne schouders op en lieer gingen; ik wist, dat hij weende. O GodMijn man, mijn beste man Hij had.zijn vaderlijk erfdeel verkwist, hij had ons door zijne dwaasheid en roekeloosheid tot deze ellende gébracht, hij was onvriendelijk, ja wreed tegen mij geweesthij kon dus, zonder dat het hem zeer deed; zeggen, dat hij mij ging verlaten. Ja, dat was alles waar, en toch had ik hem van ganscher harte lief. Wat ook zijne fou ten geweest waren, hij had mij nooit het verdriet aangedaan, dat voor eene liefhebbende vrouwen- ziel de meest onvergeeflijke zonde is hij had mij nooit verwaarloosd voor eene andere vrouw. Zijn hart, hoe verhard ook, behoorde aan mij en mij alleen; hoe ellendig wij ook waren, wij deelden onze ellende en niemand anders stond tusschen 'ons. Zijne fouten waren de mijne, even zeer als zijne ongelukken de mijne waren. Lief en leed, ja, nu zeker het leed, was ons beider leed, waartegen -wij te worstelen hadden en dat wij moesten trachten te boven te komen. Ik heb wel eens hooren. beweren, dat in oogen- blikken van heftige gemoedsbeweging, evenals in de stervensure, het verleden aan onze ziel voor bijgaat. Het kwam mij voor, dat ik toen mijn Philip zag, juist zooals hij ia vroegere geluk kige dagen zat te schilderen onder een boom, een lied neuriënde, terwijl ik lachte en luisterde. De nauwe straten van Londen verdwenen, de grond onder onze voeten was opnieuw bedekt met crocussen en syclamen; de lucht scheen ver vuld van welriekende geuren en de gele iris be woog zich heen en weer in de plassen der lage weiden. En in de verte, in plaats van den somberen mist, zag ik weer tusschen de kastanjeboomen de oude torens van Est, in welker nabijheid Philip en ik zulke gelukkige uurtjes hadden doorgebracht. Ik kon het niet langer uithouden, ik snelde naar hem toeik knielde neer op den vloer naast mijn man, zooals hij daar"nu zat, gebroken door zijn verdriet, en terwijl ik mijne armen dm zijn hals sloeg, barstte ik uit in den kreet: O, Plnlip, Philip Langzaam hief hij het hoofd op en keerde zich naai' mij: om. Zijn gelaat was bleek en "de sporen van tranen waren daarop nog duidelijk zicht baar; het greep mij aan tot in mijne ziel, dat dierbare gelaat in zulk een toestand te zien. En toen, terwijl zijne oogen strak op mij gericht waren,, nam hij mijne hand in de zijne en kuste de blauwe striem aau mijn pols. Philip, fluisterde ik, terwijl de trauen mij langs de wangen stroomden. Philip, mijn Philip, is er geen verdriet, dal twee menschen niet kun nen dragen, indien zij het maar samen dragen? hebt gij mij nog lief, mijn kind? O, het valt zoo zwaar de liefde te ver liezen voor iemand, dien men eens van harte heeft liefgehad. Als wij, vrouwen, liefhebben, dan dunkt het mij volstrekt noodzakelijk, dat wij liefhebben met feheel ons hart en met geheel onze ziel; ten alve liefhebben kunnen wij niet. Arm vrouwtje, zei Philip met een langen zucht. En daarop nam hij weer mijne handen in de zijne en kuste die eerst zacht, daarna vurig, en toen liefkoosde hij mij en kuste mijne tranen weg, en terwijl hij mij op deze wijze zoclu te troosten, stonden nog altijd de tranen hem in de oogen, maar daaruit straalde tevefls een heerlijk licht van liefde en het was, alsof een booze geest verbannen was en een goede engel opnieuw zijn rechtmatige plaats had veroverd. Twee mensclien kunnen veel doenwanneer zij schouder aan schouder staan, dat is waar, Zuze, zei Phiiip eindelijk. Terwijl hij dit zei, schoot mij een oud spreek woord te binnen: „Gedeelde vreugd is dubbele vreugd", en ik verbeeldde mij, dat, indien Philip en ik onze smart ook samen konden deelen, wij onze vreugde ook moesten verdubbelen. Dus legde ik nuju hoofd op Philips schouder en in stille sympathie bleven wij geruimen tijd zoo zitten, terwijl de laatste stralen der ondergaande zon de kamer nog flauw verlichtten.. De zware last, die mij drukte, scheen trapsgewijze minder te v/orden en een heerlijk gevoel van geluk ver warmde mijn hart al stond ook de armoede op den drempel onzer woning, met gebrek en lijden in haar gevolg. Den volgenden morgen vroeg trok Philip mij zachtjes naar zijn ezel. Poseer eens voor mij, zei hij, en laat mij eens een portret maken van je lief, bleek gezichtje Hij toog aan 't werk met ongewonen ijver en dus braent hij eene schets op het doek, die de blijken droeg van eene meesterhand. 's Namiddags ging hij uit; zijn heele wijze van doen was audeis geworden, de hoop op een goe den uitslag stond te lezen op zijn gelaat. Ik zat gedurende zijne afwezigheid bij de arme kinde ren en zong hun 'n liédje voor. Mijn hart voelde zich verlicht en ik had zulk een onbeperkt ver trouwen. in. Philip, dat ik geens zins verrast opkeek, toen ik oen' vroolijken, lichten tred do trap hoorde opkomen en de gelukki ge uitdrukking op 't gelaat van mijn man ontdekte, terwijl hij de kamer binnentrad. Ja, liü had een eoedea caz eer had en van een kunstbaudaiaar een opdracht gekregen, waar door hij verscheidene maanden werk zou hebben, en ondevvus- schen waren .wij voor het oogen blik uit den nood gered. En daarmede was voor ons het getii gekeerd, dat was hot begin van onzen voorspoed; do wereld scheen plotseling een gcajo te erkennen, dat tot nu toe altijd miskend was geword-u. Ik heb wel eens gehoord, dat dit dikwijls het geval is"; ik woet het niet, maar mij komt het voor, dat ons geluk begon van den dag af, toen Philip en ik elkander weenendo in de armen sloten in dat armoedige kamer tje, waar de droeve wind kla gend huilde en d'e donkere wol ken van gebrek en verdriet zich vertoonden, en wat veel erger is waar een wederziids-ch wantrou wen ons geluk met vernietiging bedreigd had. Nu krijgt Philip wol iets meer dan alleen een stukje brood en kaas voor ziin avondeten: hu ontvangt hii ziino vrienden aan een gezellig maal in ons aardig huisje. En boven slapen onze kinderen in een net, zindelijk' bedje, terwijl eeno vriendelijke kindermeid in de kamer daar naast hunne kleertjes verstelt. Bijwijlen nochtans dringt zich te midden van miin geluk de herinnering aan het verledend weer bij mii op, en dan vervult het gelukkige heden mü met een, gevoel van onuitsprekelijke, dankbaarheid. Ik zou op zulk een oogenblik geneigd zijn om de huizen der ellende, die helaas, nog in grooten getale in ons land gevonden worden, binnen te. gaan en eene nieuwe leer te pre diken en te zeggen „Wanneer de armoede over( den drempel komt, laat dan de liefde bereid staan om haar tto troteeeren." (Legende.) Op zekeren keer zaten de heiligien van den hemel gezellig met elkaar te praten over ditjes en datjes. Nadat d(e meeste al .wat verteld hadden, wilde 'n heilige, die.. Stilletjes achteraf had zitten ïe luisteren," ■ook 'ns wat zeggen. „Waf gebeuren 'r, te genwoordig toch rare dingen," zoo begon-ie. „Hebben jullie 't nog niet gemerkt?" „Wat voor Tare dingen gebeuren 'r dan?" vroeg 'n andere heilige. „Vraag je dat nog... Moet jo ma ir. 'ns goed uitkijken'r komen tegen woordig zoo'n rare lui den hemel binnen li 't Is doodgewoon schande.voor .Onze Lieve Heer en voor den ganschen piemel. Ik: be grijp niet, dat Sint Petrus hun toelaat." „Weet je wat we doen moestenstelde 'n ander voor, „we gaan naar Sint Petrus en vragen aan Tn, hoe of 't komt dat, 'r zooveel raar v&k in den hemel is geko men,. die moet 't natuurlijk .weten.want- re is portier. Dit voorstel vond algemeene bijval en sa men gingen ze naar Sint Petrus, die hen allesbehalve vriendelijk ontving; want-ie had toch al 'n kwade bui, ie was 'n beetje boos. „Wat denkt je wel van me," gaf-ie de hei lige die 't woord moest d.oen ten antwoord; „Ik doe m'n plicht... en daarmee uit...." Niemand komt den hemel binnen,waar van 'k niet kan zeggen dat z'n paspoort in .orde isda's mTi plicht. „Maar hoe kom't 't ida.n, Sint Petrus," vroeg dezelfde heilige, „dat 'r zooveel 'lui den hemel in komen, die 'n paar weken gele den pas gestorven zijn? Ze hebben toob op .aarde niet braaf geleefd.dat weet 'k. .want 'k heb ze daar goed gekend. Daar wist Sint Petrus geen antwoord op te geven. „Wacht," zei-ie toen, 'k zal m'n boek 'ns halendan weet ik 't meteen," Petrus ging en kwam terug Imet 'n groot dik boek. Boek des Lev.e.n.s heette 't. „Nu zal de zaak gauw opgelost zijn.laten, we maar 'ns kijken," zei Sint Petrus. Hij deed boek openalle heiligen zaten in af wachting. Jawel hoor!... daar had je 't mi „Daar begrijp ik niets -van," zei St. Fe- je™®' rare lui, welke tegenwoordig den hemel binnen komen, zooals u zegt... heb ïe doorgelatenen wat daarbij komt un a Ze^er niet eoed en braaf geleefd L Vreemd," vonden de heiligen. hie Mem v b a'i beg0n Sillfc Petrus wem: „Ze flood hebbend St' Jozefen VTOr ^un Warom'kumen ze°f ^ebieoht' Maar pel m... bijna zond^ niet deD he' raai ze niet aoordóór kun iT (Misschien smokkelt iemand ;0p ^n! wel hier binnen bemel „Wie zal dat jfcroeg n heilige. „Ik weet niet mLr fc,feauw te weten ftte we maar 'ns goed uitkijken." Hit zoXn ffo allemaal doen, das moest todiade* th- worden. En ze vonden den dader. Wie of-ie was? Luister ma-ar I Twee heiligen vlogen door den hemel en kwamen voorbij 'n plekje waar zelden ie mand kwam. Maar wat zagen ze daar?... Ze konden hun oogen bijna niet gelooven... toch was 't werkelijkheid. Ze zagen daar 'n geheime deur, waarvan niemand wist dat die bestond de ...deur stond open.. en ze zagen 'n lange ladder, die voor de deur opening geplaatst was. Op dien ladder kwa men arme zieltjes uit 't vagevuur den hemel binnen. Doch wat de engelen erg vreemd VondenSt. Jozef, de voedstervader van hun Meester, stond aan die deur en wenkte de zieltjes in 't vagevuur dat ze naar. boven mochten komen. Nu was het raadsel opgelostI „Laten we 't maai- gauw aan Sint Petrus gaan vertellen," zei een der engelen en aanstonds gingen ze naar 'm toe. Petrus was blij. dat 't uitgekomen wasnu kon den ze hem de schuld niet geven. „Ik dacht 't' wel," zie-ie, „d'r moest wat achter zittenals je nu even de heiligen bijeen wilt roepen, die hier zijn komen klagen... dan kunnen we die ook overtuigen. De heiligen werden geroepen en toen ze 't ver namen stonden ze ook vreemd te kijken,..., wie had dat nu kunnen denken! „Wat dom van ons," begon er een, „we hebben Sint Jozef al dagen en dagen, hooren zagen en schaven en kloppendat we daar niet eerder aan gedacht hadden." „Ja," begon 'n ander, „denk daar nu maar 'ns aandinar heb je natuurlijk zoo gauw geen erg in. Dit gaven do anderen toe. Nu gingen ze overleggen wat 'r gebeuren moesten ze kwamen tot 't besluit dat al die rare lui weer even gauw den hemel uit moesten als dat ze binnengekomen wa ren... ze moesten terug... naar 't vage vuur als ze daar hun boetetijd hadden doorgebracht, mochten ze weer terugkomen. Sint Petrus, die altijd zoo vurig was, greep naar z'n sabel en St. Joris zat al op z'n paarddan zou-ie ze zoo den hemel uit drijven. Net kwam Sint Jozef aan... hij trad op de heiligen toe en sprak tot hen: „M'n lieve heiligenik weet dat ge allen erg ontstemd zijt over 't binnenkomen van die zieltjes uit 't vagevuur,... en ik heb daar schuld aaumaar, heusch, vergeef 't me maarik kón niet anders. Ik had die menschen beloofd te helpen als ze mij in hun doodsuur zouden aanroepen. Daar om hebt wat medelijden met henze lij den toch al zoo vreeselijk in 't vagevuur.... Moeten ze nu toch den hemel uit?" vroeg-ie" „Natuurlijk I" zeiden de heiligen. „We we ten wel dat u zoo goed ismaar 't spijt ons voor u't moetze moeten 'r allen onmiddellijk uit... ze hooren hier niet." „Net zooals ge wilt," zei St. Jozef. „In 'godsnaam dan maar.. .Ze gaan 'r. uitl... maar ik ga zelf met hen mee. Verbluft stonden de heiligen te kijken... doch voor de eer van den hemel, bleven ze bij hun be'sluit. „Als ze niet toe willen geven, weet 'k nog wel 'n ander middel," dacht St. Jozef. Kalm en doodbedaard riep- ie eerst z'n dienaren bijeen en daarna 't Kindeke Jezus en z'n lieve vrouw Maria. „Wat gaat St. Jozef nu beginnen?" vroe- gen de heiligen elkaar af. Ze wisten 't al1- gauw. „Ziet u," zei St. Jozef. „Dio hooren bij ®o... en dus gaan ze met me mee." Maar nu had je de heiligen 'ns moeten, «en kijken, ze hepen van alle kanten op St. Jozef toe en smeekten hem, dan toch maar niet wegt e gaan. „Zonder Jezuke en Maria en U zelf is de hemel geen hemel meer. ach blijf dan toch goede Jozef... we had den 't zoo. niet bedoeld." „Best,-," zei St. Jozef. ,Ik blijf... doch als ik m'n vereerders den hemel in lielp... mag je ei' niets meer van zeggen en 'r ook niets meer op aan te merken hebbenda's afgespreke». Allen beloofden 't graag! En na dien tijd, lieve neefjes en nichtjes, is 't hcelèmaal geen toer meer om in den Hemel te komenAls je 'n 'groot, vurig en trouw vereerder van St. Jozef ben en blijft, en je je best doet om z'n schoone deugden uitstekend na te volgen, nu, dan kom je vast in den hemel... daar mag je zeker op rekenen. Wat zal 't daar heerlijk zijn, hé? (Wordt vervolgd.) O, al te korte Hemeldag .Van gouden, blauwen zonnelach En gele, blonde bloemen, Waarin we als kind'ren zingensblüt Die dansen door 'n lente wei. Ons Lieve Vrouwe roemen. En bloemkes lezen, wit van blaen. Die met hun goud in pronken staan En 't groene veld bespreien Als sneeuw, die in Keen zonne smolt Maar aldoor groeit en witter zwelt Den Kansehen, lieven Meie. We dragen bloemkes, fraai geteeld Met volle handen bii Uw beeld. Maria, dat we sieren Met wat Uw Lieve Zone schiep, Die bloemkes op de velden riep Alleen om U te vieren. Eens wil die lieve lentsche Mei [Van blauwe lucht en bloemenwei En zachte zon verbloeien; Dan bliiven we met rozen staan. Die in geen jaargetij vergan Daar ze nit ons harte groeien. Hè. hè, jelui zullen wel denken: Oom Koos heeft het deze week zeker niet druk gehad met de neefjes en nichtjes, want er staan zoo weinig briefjes vandaag in de krant. Nu. dan hebben jelui- het todh mie. Ik heb het juist deze week heel druk gehad en wel met den teekenwedstriid. Het is me 'n bedoening, hoor, om dat alle maal uit te zoeken. En nu moeten jelui weten, dat een van de commissieleden, die de téeke- ningen zal beoordeelen, juist verleden week is ziek geworden, zoodat ik nu missohien nog een dag of wat moet wachten op ziin herstel alvo rens het onderzoek kan worden voortgezet. Het gevolg van een en ander Is. dat ik nu niet veel weet te vertellen en dus maar een kort onderhoud met jelui kan hebben. Intusschen zal ik toch zorgen, dat er genoog in de krant staat. Dat ie toch de hoofdzaak. Wel te rusten I f DOM KOOS. MIJN NICHTJE IS NIET MEEK. Miin klein lief nichtje is niet meer. Eet lieve kind is dood. Men legde haar in 't kistje neers Ik Bchr^iale miin oogjes rood. Nog kort voordat ze hehen ging. Lachte zij mij hartelijk toe. Zoo liefelijk en zoo zacht. Zij stak haar handje naar heux moe JSn aeide haar goeden nacht. Waar zou 't klein lief ding nu zijnS Ik wou haar zoo graag eens zien. Zeg, moelief, zag ik dan een klein, Lief engeltje misschien? (Inge», door Maria S. te Heerhugowaard.) DE LIEVE MEJr Ik woon te Egmondb innen Mün naam is Anna Z. Ik wilde weer eens rijmen Want rijmen geeft mii pret. Maar waarde neefjes nichtjes, 't Is heusch geen flauwen gril; Gii weet, de Meimaand is er. Gedaan is 't met April. De Meimaand, lieve Meimaand Maria toegewijd. Haar naam zij steeds geprezen En ook gebenediit. Lat'n wij Maria eeren, Vooral in dezie maand. Zooals het goeden kinderen Van Maria steeds betaamt. Ja, laten wii haar eeren, Vooral in onze jeugd: Maria zal ona leiden Dan op het pad der deug^ En eenmaal zal Maria Ons nemen bü de hand. En voeren tol haar Zoon In 't Hemelsch Vaderland. (Ingez. door Anna Z. te Egmondbinnon.) Om van ons ruil- en verzamelhoekje ge- IIruik' te maken, zendt men mij maar een brief ]e., waarin duidelijk staat geschreven wat men wenscht, met vermelding: van volledi&en naam en adres. Daa zet ik dat in de Kinder, kraait en de verzamel aartjes weten dan waar ze elkaar kunnen vinden. De briefjes moeten in enveloppe gezonden worden. AAN DE REDACTIE VAN DE KINDERKRANT. HOF 6, AT,KM A Apt. ïk heb „V'echtplaatj es", „Zuiderzee- plaatjes' en van „Bonte Wei", allen verschil lend, die ilr gaarne wilde ruilen voor Honig's Maizena-plaatj es 1ste deel van onderstaande nummers: 7 9 10 12 14 23 25 26 28 29 86 88 41 42 45 46 49 54 55 56 58 61 65 67 68 73 77 81 82 89 92 93 104 105 en 106. Ik geef 2 plaat- jes voor één Maizena-plaatje. Alleen per brief. Willeim Prins, Scboterweg 174awart, Haarlem, Ik helb 70 plaatjes van „Zomer* van Verkade en Co. Die wil ik graag ruilen voor Kwattasoldaatjes. Ik geef 8 plaatjes voor 2 Kwatta-soldaatjes. Jana van der Schalk, Kerkhofpad 19, Noordwijk-Binnea. 14 i' 1 KLOEK BESLUIT, Vader. Jozef, miin zoon, nu kan je kleien Mina of Sara. Mina is mooi. maar arm; Sara is riik, maar leelük. Wie heb je nu liever? Zoon. Vader, liever heh ik Miena, maar der. nemen zal ik Sara. ALTIJD KLAAR. Bedelaar: „Een aalmoes, mijw-, heer, een aalsoes, ik sterf haast, van honger." Heer: „Wat ben 5ü een bruta le kerel, ik zie duidelijk dat een bankbiljet uit uw zak te yoor- sohiin komt." Bedelaar: ,,Nu ja. maar zoo'n bankbiljet kan men toch niet eten." EEN FLEhZIERIGE DOKTER. Dokter R. komt eeu doodzieke patiënt bezoekenonverschillig' vraagt de geneeaheer: „Is u tevreden met uw, huis kamer?" „Zekert zeer tevreden,"' ,j| .Hoeveel betaalt u?" „Vijftienhonderd gulden,*1 ,,Ia de heer des huizes nog 4 handelbaar?" „Ik heb mij nooit over de fft* milie te beklagen gehad." „En de eigenar!" ,,'n Zeer aardige vent."- (Rooken de schoorsteen«n"l „Niet te erg." Niettegenstaande zijne zwaktA richt de zieke, die blijkbaar nog eenige <fagen te leven heeft, met moeite zijn hoofd op, en vraagtt „Maar dokter, waartoe dienen al die vragen?" „Dat zal ik u zeggen ik zoek eene andere kamer voor de volgende maand," AANNEMELIJK DUEL. Student (tot den restauratie houder): „Zeg eens mijnheer, u heeft mij gisteren zeer belee- digd; dat eisoht eene bloedige voldoening." Restauratie-houder„Die zal u hebben, mijnheer, ik zal u on middellijk eene portie Engelsehe biefstuk laten brengen." Anna Z. te Egmond-Binnen» Gelukkig, dat je nog een Mei maand-versje wist te maken, want.... amde'rs zou je voor jezelf te laat geweest zijn; je weet toch wel, dat mijn nichtje» en neefjes slechts in mijn familie opgenomen blijven tot hun 16» jaar. En nu heb jij morgen hot geluk jarig .te zijin, op welken dag je tevensden leeftijd bereikt om afscheid van mij tt nemen. Hoezeer het mij zelf ook spijt, omdat je zoo'n trouw en ijverig nichtje was. ik moet mii toch aan den eenmaal gestelden regel houden. Intusschen felici teer ik je hartelijk met je ver jaardag en wenseh je voor nu en de toekomst God's besten zegen toe. Da» Annie, het ga j» goed in je verdere leven. Doe de groeten ooi aan vader en moe- sla

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1919 | | pagina 5