TWEEDE BLAD.
Kunst en Kennis
JESck wat Wils,
GRAPJES
ZATERDAG 21 JUNI 1919.
Brieven uit Britsch-indië.
1 i m
Door zijn hond gered.
Domme Timmerman.
BLADVULLING.
SPROKKELINGEN
WIE WIL RÜILE.N?
BRIEVENBUS
Ramadurgam.
i&lur P. O. Bellary Distr.
III.
EEN GEVAARLIJKE ZIEKTE
Toen in de omliggende dorpen de pest
Uitgebroken was, sclireef ik terstond naar
het Gouvernement om een dokter om de
menschen in te enten. De christenen waren
zeven jaar geleden reeds ingeënt, en wisten
dus wat het beduidde.
Brievenschrijven, telegrapheeren en boden
op en neer zenden nam meer dan drie maan
den kostelijken tijd in beslag, en zoover
Was alles nog tevergeefs.
Toen de eerste waarschuwing, in den vorm
van een doode rat, gevonden werd, dwongen
de menschen onder bedreiging van brand
stichting de familie het huis te verlaten.
Ook andere doodgevallen ratten moeten er
geweest zijn, maar dat werd jjeheim ge-
nouden, to mat op een zekeren dag de pest
-rijn eersiu slachtoffer vroeg.
Jlet toeval wilde, dat juist dien dag de
Fahaildar in het dorp was. Een Eahaildar
is een gouvernementsambtenaar voor de be
lastingen en tevens een kantonrechter; het
volk over het algemeen ziet - koog tegen
zoo'n persoon op.
De Eah'sildar nu gaf bevel dat in naam van
het Gouvernement eenieder terstond in qua
rantaine moest gaan, werkelijk een redeloos
level, want het regende oude wijven en
Waar moest men in zulk weer heen, temeer
nu alle velden juist bezaaid waren, en waar
maar zoo op eens bouwstoffen voor barakken
te krijgen? Dit alles liet den Eahsildar koud.
De menschen waren radeloos, zij wisten
dat na inenting zij in het dorp mochten blij
ven, doch tegen het bevel van den -Eah
sildar ingaan, beteekent boete.
Met een deputatie kwam men bij mij om
raad en zoo.noodig op mij de verantwoorde
lijkheid te schuiven.
Ik, voor mij dacht, bevelen zijn heel aar
dig, doch zij moeten redelijk zijn. Een hond
of kat zou ik zelf de deur nog met uitsturen,
en waarom zou ik iedere familie op oukos-
ven van 50 tot 200 gulden laten loopen,
Wijl de dokter althans iederen dag ja ieder
uur kon verwacht worden? -
Ik zeide dan ook aan den Eahsildar, dat
de verantwoordelijkheid op mij nam en
ter geleger tijd wel voor quarantaine zou
zorg dragen. Naeen veertien dagen was
het regenseizoen wat verminderd, doch de
pest was krachtiger opgetreden en nog was
de dokter niet gekomen. Geleidelijk begon
men zich voor het uiterste voor te berei
den.
Toen de eerste christen een slachtoffer 1)
moesten missen heei-schte er als het waré
een paniek en in tweë" dagen tijd was het
lorp geheel verlaten, man en muis woonden
in barakken in het veld, geld en kostbaar
heden waren in den grond verborgen.
In den tijd, die de inenting voorafging
heerschte de pest nogal epidemisch'. Toen
ik b.v. eens naar een naburig dorp moest
fietsen en denzelfden avond nog terugkeer
de, vernam ik dat mijn misdienaar aange
tast, dood en begraven was. Hij was een
dorpslievelingetje, een ieder was bij de be
grafenis tegenwoordig geweest, wijl voor an
dere pestpatiënten, slachtoffers, met moei
te vier dragers waren te vinden.
Een ieder kan begrijpen hoe gelijk een ha-
zenslaap mijn nachtrust in die dagen was.
Op een zekeren nacht kwam een processie
met lantaarns en stokken om zoo noodig
slangen te verdrijven mij om één uur roe
pen voor een patiënt. Over het algemee®
heeft men voor pestgevallen meer kans om
in tijd te zijn om de H.H. Sacramenten toe
te dienen dan met eholerapatiënten, tenzij
het misschien verborgen longenpest is, zoo
als het geval was met mijn Misdienaar.
Er was nog.slechts één H. Hostie in de
Liborium, welke ik als Viaticum kon toe
dienen. Nauwelijks was ik weer thuis of
een andere nachtelijke processie met lich
ten en stokken kwam van een geheel an
dere barak. Dit maal gold het voor een pa
tiënt, die zeven jaar geleden reeds aange
tast was. Ik gaf hem het H. Oliesel en be
loofde hem bij het schemeren van den mor
gen het H. Viaticum te zullen brengen.
Als men eenmaal goed en wel wakker is
en' daarenboven tweemaal op en neer een
flinke wandeling heeft gemaakt, kan men
den slaap niet gemakkelijk meer pakken,
ik zat derhalve voor een half uurtje in een
Auningstoel en begon mijn H. Mis in plaats
van zeven uur om half vijf. Maar wie denkt
u, dat ik onder de aanwezigen bemerkte?
Natuurlijk mijn dagelijksche klantjes, want
zij komen onverschillig op wat voor uur
de klok ook luidt, doch warempel ik zag
ook denpersoon aan wie ik beloofd had
de H. Viaticum te zullen brengen. Gelijk de
man van het H.Evangelie, die zeide niet
waardig te zijn dat'onze Zaligmaker in z'jn
huis zou liomen, zoo ook wilde mijn pati: nt
niet dat de priester tweemaal tot hem zou
komen. Hij had derhalve maar een kwartier
tje gewandeld om de H. Communie in de
kerk te ontvangen. Of ik uit vrees, dat het
een pestaanval was, te spoedig geroepen
was, of wel dat, als uitwerksel van 'het
H. Oliesel, de patiënt zoo spoedig gencz -n
was, heb ik tot dp heden nog niet kunnen
uitmaken, doch het is en blijft een feit,
dat de persoon radicaal genezen was, sinds
hij ter kerke kwam.
Mij en mijne missie in uwe gebeden aan
bevelend,
J. SCHIPPER
R.K. Priester.
1) Het dorp waar ik nu over schrijf, is
niet hetzelfde als dat dorp in mijn laatste
artikel vermeld.
EN CHUSIANA.
III
Men schi'iift ons uit Enkhuizen:
De inwoners van het aldus ontstane plaatsje
moetep dus gerekend worden evenals die van
een groot 8eel der Hollanden tot de Friezen.
Sedert de afscheiding van het deel van ons
land. dat thans nog de provincie Friesland
heet. welke afscheiding tot stand kwam door
de steeds toenemende uitbreiding; van de Zui
derzee, kwamen deze west-Friezen in een bij
zondere- positie te staan en konden zich op
iden duur niet daarin handhaven tegenover de
op vergrooting van grondgebied heiuste graven
van Holland, zooals we bit latere verwikkelin
gen, waarin Enkhuizen betrokken was, zullen
zien.
Omstreeks-1100, den tiid waarin Floris II, de
Witte, over het graafschap Holland regeerde,
had Enkhuizen aan zün oostziide nog landgren
zen en lag aan een tak van den Riin, die ook
lange Stavoren stroomde en door het Vliê ge
meenschap had met de Noordzee. Dientenge
volge begon reeds vroeg eenige handel den
bloei van het plaatsje te vergrooten, hetgeen
blijkt uit de opgaaf van wel een 200-tal kleine
vaartuigen tegelijk die den Riin waren komen
afvaren, in de haven van Enkhuizen. Tegelii-
kertiid, waren ook eenige huizen meer weste
lijk gebouwd en wel op den Havendijk, het oud
ste deel dus der tegenwoordige stad. die zich
uitstrekte tot- het Noord. Beide namen van
stadsüeelen zijn nog als zoodanig bekend.
De levenswijze dezer eerste bewoners was
wel zeer eenvoudig, ia zelfs armoedig. Eenige
treffende staaltjes worden ons. daarvan verteld
in de kroniek. De mannen droegen tes-broeken
en kousen aan elkander vastr-Men noemde deze
kleeding boeien en ge was wiid en lang tot op
de voeten toe. Die der vrouwen leverde daar
mede niet veel verschil op. Enkel droegen zij
een witten doek om het hoofd om de haar
vlechten bii elkaar te houden.
De welvaart werd telkens geschokt door de
vele watervloeden, welke het plaatsje teister
den. Zelfs waren de inwoners niet bii machte
hun pastoor, Melchior een behoorlijk bestaan
in een eigen pastorie te verschaffen, zoodat hü
genoodzaakt was om beurten bii ziin pa
rochianen zijn intrek te nemen, waardoor de
lasten zooveel mogelijk gelijkeliik onder hen
verdeeld werden. Men vertelt ook van hem,
dat hü zich kleedde in een ruwe pij of pek, en
dat bij dit kleedingstuk ziin geheele leven ge
dragen heeft. Men had slechts één vaartuig
om do benoodigdheden*van elders te halen en
ook maar één oven om er liet brood te bakken.
Aanvankelijk kon pastoor Melchior enkel het
middagmaal krijgen bii de bewoners der arme
lijke hutten, die toen Enkhuizen vormden, doch
later toen wat meer welvaart begon te komen,
eischte bij ook voorziening in zün avondmaal,
daar hij anders zich genoodzaakt zou zien te
vertrekken. Tengevolge hiervan werd een
eigenaardige maatregel getroffen. Het avond
maal zou bii voortaan bii de riiksten genieten
en bij iederen uitvaart een geheel brood, twee
pond boter en een kan bier.
Nog steeds behoort tot de oudheden van
Enkhuizen het Staverdensch poortje, waarvan
de volksmond nog vertelt, dat oudtijds daar een
weg begon, die naar de toenmaaals rijke han
delsstad Stavoren voerde. Het bouwwerkje
staat op den Wierdük tegenover het onlangs
door de firma Sluis en Groot zoo degelijk ge
restaureerde Peperhuis, waarover we het later
zfillen hebben.
Ook Brandt maakt daarvan gewag en zegt,
dat mam tot h.et jaar -ia met behulp van een
plank (zeker wegens de reeds moerassige ge
steldheid van den bodem) den tocht naar
Stavoren kon maken. Ilii trekt dit echter tege
lijkertijd in twijfel wegens den straks genoem
den tak den Riin. of IJsel. dien men dan zou
moeten overtrekken, hetwelk echter o. i. nog
geen bezwaar behoeft te zijn: immers onze
rivieren waren toen nog riik aan doorwaad
bare plaatsen, zooals blijkt uit de vele plaats
namen op Jvorde af voort," zooals Koevorden,
Breedevoort. Vorden e.a.
Zeker is echter, dat tussclien de beide plaat
sen een bosch lag. de Kreiel geheeten. dat
dikwijls diende tot jachtvermaak. Zoo toog ook
graaf Eloris II van Holland, die van 1091 tot
1122 regeerde, in 't jaar 1119 daar ter jacht,
waarover twist ontstond met den Friesehen
edelman Galo van Galama, wiil de graaf aan
diens dienaren eenig wild had ontnomen. Het
feit leidde echter tot geen openlijken krijg en
is alleen merkwaardig, omdat in de stukken,
die daarvoor geschreven werden aan hertog
Godfried van Brabant, dien men als bemidde
laar had ingeroepen, voor het eerst de naam
Enkhuizen genoemd wordt.
Dergelijke twisten over grondgebied kon
den toen ter tijd al zeer licht ontstaan, bu
rners bij het „beleenen" van gronden, waar
bij vorsten of ook wel Kerkeljjke overheids
personen aan gunstelingen het gebruik van
grondgebied afstonden onder toezegging van
wederzijdsche bescherming en hulp, .konden
de grenzen van dergelijk gebied meestal
maar vaag worden aangegeven, daar men
het gebruikt van goede landkaarten miste.
Begrijpelijk is het, dat belanghebbenden op
uitbreiding van grondgebied belust waren,
hetgeen niet anders dan op schado van hun
buren kon uitloopen en in dien rumoerigen
tijd, vooral sedert de oorspronkelijke schen
kers, de leenheeren, hun macht niet meer
voldoende konden laten gelden, menigén
twist en oorlog tussclien de edellieden uit
lokte.
We noemden daar het jaar 1255 als fatalen
datum, waarop de Zuiderzee het gebied in
nam -tussclien Enkliuizen en Stavoren en
dat dus op een nieuwe uitbreiding ziet van
het oorspronkelijke meer Elevo, dat inder
tijd door de Romeinen Almeri geheeten
werd. Reeds het jaar 1173 wordt in dit
verband genoemd met een vernietigenden
watervloed, die toen het bosch de Kreil
wegnam. Het schijnt, dat overstroomingen
aan de orde van den dag zijn geweest, het
welk bij de lage en veenachtige gesteldi-
heid van den bodem en het gemis van goede
dijken ook waarlijk niet te verwonderen is.
In verband met deze watervloeden en het
voortdurend gevaar voor de inwoners daaruit
ontstaan, vinden we nog een teekenende epi
sode vermeld in een vrij zeldzaam voorko
mend werkje van een onbekend schrijver en
gedrukt bij Jeuriaan Riemvertz Landman te
Enkhuizen.
Zekere Hartman Ga'ama bezat uitges'rekte
landerijen tussclien Enkliuizen en Stavoren
gelegen, welke hij om hunne vruchtbaarheid
gemakkelijk zou kunnen verkoopen. Hij
was daartoe echter niet genegen tot hjj
in 't jaar 1255 in een meertje, daar- gele
gen, een paar haringen bemerkte. Hij leid
de daaruit af, dat er reeds gemeenschap met
de zee bestond en vond het in ieder geval
een gevaarlijk teeken. Hij besloot van zijn
ontdekking geen gewag te maken, vóór hij
zijn bezitting verkocht had, wat hem ook
gelukte. Omstreeks 1300 kwam ook werke
lijk de catastrophe.
Volgens den Fransehen schrij
ver Michelef, was niet, zooal»
men algemeen gelooft, Christo-
ihorus Oolumbus de historische
perscron. die een ei ovcreina
zette om bü eene redewisseling
ziine tegenpartii te overtuigen,
maar komt aan den Florentijn-
sihen bouwmeester Brunelleschl
de eer toe het vraagstuk van hel
ei opgelost te hebben.
Het was bii gelegenheid, dat
de koepel der kathedraal van
Florence, het eerste dak van
dien aard, gebouwd zou worden.
Toen de grootc bouwmeester
zün plank inleverde, wilde nie
mand hem begrijpen.
Hü werd er om uitgelachen.
Iedereen verklaarde dat hü
gek was.
Op straat wees men hem na,
zeggende. ..Daar gaat die
gekke Brunelleschi."
Intusschen kwam geen van de
anderen met een plank voor den
dag en men verwaardigde hem
terug te roepen.
„Welnu, laat ons uw model
eens zien."
Zii zouden het ongetwijfeld
hebben nageteekend.
Het antwoord, dat Brunelle-
sihi den boosaardigen, dommen
spotters gaf, was hunner waar
dig.
Hii haalde een ei uit ziin zak
.,Daar is mijn model," zeide
hii. ..zet het maar neer."
Dat kon natuurlük niemand.
Toen sloeg hü de punt stuk en
het stond.
„Niets is eenvoudiger," rie
pen allen.
„Waarom ziit gii er dan ook
liet op gekomen." voegde hü
hun toe.
In aanmerking nemende dat
Brunelleschi in 1444 gestorven
jen Ohristophorus Ooluius in
1436 geboren is valt de priori
teit der uitvinding niet te be
twijfelen.
Bovendien is het een veel
logischer betoog een ei op zijn
punt overeind te zetten als er
sprake is van een koepel te
bouwen, dan wanneer het geldt
te bewüzen, wie het eeret een
(werelddeel heeft ontdekt.
Karl Maria von Weber zeide
toen hü zün „Oberon" te Londen
instudeerde tot 'n zanger:.Het
doet me leed. dat ge u zooveel
moeite geeft."
De ander vatte dit als eer.
complimentje op en zei. dat bü
dit van harte gaarne deed.
„Ik bedoel," zei Weber. ,>dat
ge u de ondankbare moeite ge
troost, zooveel noten te zingen,
dfe niet in de partituur staan."
De geschiedenis, die ik u zal vertellen,
had plaats, toen ik vallen zette in het noor
den van den Noord-Amerikaansehen staat
Minesota. In dien tijd was daar veel wild,
en door het gro-ote aantal vallen, dat ik
[uitzette, kon ik een aardige verdienste ma
ken. Marters, otters en andere dieren wer
den daar -in groote menigte aangetroifeu.
Ik ben iemand, die van eenzaamheid houd
en ging er dan ook alleen met een hond
op uit, die al zeven jaar bij me was en
[waar va,. ik hield als van een vriend. Toen bij
nog een lieèi jong diertje was, stond ik er
al over verbaasd, hoe hij de dingen begreep.
Ik leerde hem bijvoorbeeld een zeker voor
werp uit een groot aantal andere bij me
brengen en hij deed dat altijd zonder fout.
Hoe ouder hij werd, des te verstandiger
werd hij ook en hij scheen me volkomen
te begrijpen, als ik met hem sprak. Dat
ik hem zoo goed dresseerde, redde mijn le
ven, zooals dit verhaal zal aantoonen.
In het begin van October was ik er met
mijn vallen op uit gegaan. Het eigenlijke
•vangen begint in November en de maanden
daarvóór worden gewoonlijk doorgebracht
met het opnemen van den grond en het
uitzoeken van de beste plaatsen voor het
neerzetten van hutten. Mijn gebjed was on
geveer zestig mijlen lang- ik bouwde drie
liuttèn en een aantal schuilplaatsen op den
Weg. Gewoonlijk bereikte ik de eerste hut
pp den weg bij het aanbreken van den nacht
op den eersten dag van mijn tocht. Daar
rustte ik en ging den volgenden morgen na
zien in welke val iets gevangen was en
Welke herstel noodig had. Zoo ging het voort
tot ik het eind van mijn weg had bereikt en
,dan begon ik weer van voren af aan.
Men_ zegt wel eens, dat een vallenzetter
feen lui leven leidt, maar wie zoo n honderd
vijftig vallen heeft na te zien denkt er an
ders over. Men moet ook alle weer en wind
trotseeren.
Ik had twee goede berenvallen bij me
Van het beroemde Newhouse-merk. Beide
Waren van dé No. 5 grootte en wogen ze
ventien pond. Deze val wordt gebruikt om
den gewonen bruinen beer to vangen, en
heeft een ketting en spil, sterk genoeg om
het boosaardige dier vast te houden. Ik
hoopte de vallen met goed gevolg te gebrui
ken, totdat de sneeuw kwam, en op ze
keren morgen in November zette ik ze uit,
hi een ervan als lokaas een stuk van een
«ert leggend.
De andere maakte ik vast aan een zwaar
blok. Ik verwachtte er binnen eenige dagen
gevolg van te zien, maar hierin had ik me
vergist. Den derden dag, nadat ik de vallen
had uitgezet, kwam ik bij de tweede hut,
en daar een der vallen daar niet ver van
daan was, ging ik er heen om te kijken
Daar ik haast zeker was, dat ik nog geen
dier zou vinden, gooide ik mijn knapzak en
mijn overjas neer, .riep mijn hond en begaf
mij op weg met het plan om dadelijk terug
te keeren.
Den vorigen nacht was er wat sneeuw
gevallen en toen ik op de plaats kwam, kon
ik niet goed zien waar de val gezet was.
Opeens zag ik echter een met sneeuw be
dekt voorwerp, wat ik voor het blok hield.
Zonder na te denken, liep ik verder en stapte
met den rechtervoet in de val. Deze sloot
zich en mijn voet zat vast bekneld in een
greep, die mij een gevoel gaf alsof er een mes
door mijn lichaam ging. Ik viel ter aarde en
weldra verloor ik het bewustzijn.
Toen ik weer tot mijzelf kwam was mijn
eerste daad de val te inspecteeren. Hoe ik
mij ook inspande, ik kon mij niet losmaken.
Ik had de instrumenten om de val open
te maken in den zak thuis gelaten. Daar
zat ik nu, een halve mijl van de hut, terwijl
de dood mij toegrijnsde. Er was niet aan te
denken te pröbeeren met de val en het
blok voort te loopen, daar het blok aleen
al meer dan vijftig pond woog.
(Slot volgt).
Met 'n houten schootsvel voor,
Werkte kleine Klaasje
Hij timmert, zaagt, den heelen dag
't Is druk bij 't baasje.
Hij heeft nog o! zooveel te doen,
je moest 't eens weten
Hij heeft maar nauwelijks den tijd,
Om goed te eten.
Daar gaat de hamer weer omhoog,
Maar 't domme Klaasje
Slaat op z'n eigen vingers neer,
Och! arm baasje. A'y#
Als een cherubijn van brandende liefde
droeg Franciscus van Saies het Allerheiligste
den God zijner liefde aan zijn hart drukkend,
zonder bijna de oogen te bewegen.
Menigeen verbeuzelt de helft van den tijd
met te wachten op morgen en de andere heiit
met het betreuren van den dag van gisteren.
Het TL Hart is de hemel der hemelen, waar
God woont en waarin Hij Zijn genoegen vindt i
aanbidden wij dat H, Hart.
Spaar en vertrouw op God! Gedenk de ar
moede in den tijd van overvloed en den nood
der behoefiigen in dagen van rijkdom. De tijd
wentelt van den morgen tot den avond, en zoo
gaat alles' vluchtig voorbij voor de oogen
Gods.
Door stalen ijver verkregen kennis staat hoo-
ger dan door erfenis verkregen goed.
Gelukkig voor het menschdom, dat niet
slechts het gapen, maar ook het lachen aan
stekend werkt.
JANSEN.
De trein stond geieed tot vertrek, toen er op
het perron een heer kwam aanlóopen, die waar
schijnlijk nog mee moest.
Hij liep op een drafje, "heftend zwaaiend met
zijn wandelstok.
Opeens riep hij„Mijnheer Jansen, waar ben
U?"
Daar stak een heer het hoofd uit het coupé
raampje; nieuwsgierig om te weten wie daar
zoo hard schreeuwde.
Maar o ongeluk, daar kreeg hij een klap van
den zwaaieriden wandelstok, met de woorden;
„Hier leelijke dikkop, dat hebt je nog te
goed!" Intusschen was het heerschap verdwe
nen. Het was alles zoo vlug in zijn werk
gegaan dat niemand er erg in had. De heer
die de klap ontving, bloeidae hevig uit 't hoold
en werd door eenige medelijdende menschen naar
het bureau van den stationchef gebracht. Daar
aangekomen werd hij zoo goed mogelijk verbon
den, waaronder de heer opeens in een lach
schoot.
„Maar mijnheer, hoe heb ik 't nu met u, zoo
erg gewond en dan nog kunnen lachen?"
„Mag ik dan niet lachen," vroeg mijnheer,
„dat heerschap had een verkeerde voor: „lk heet
geen Jansen"
SLIMME PIET.
"Vader tot Piet, die in vader's werkplaats
bezig is en zich een scheepje wil maken, op
strengen toon: „Wat doe je hier aan mün
gereedschap?"
Piet: O, niets pa ,ik wou doodgewoon maar
's kyken of uw gereedschap nog niét eens ge
slepen moet worden.
(Ingez. door Theo B. te Haarlem.)
GROOTMOEDERS PORTRET,
In grootmoeders kajner daar hangt het beeld,
Uit hare kinderjaren
Een lachend mondje, peerlenoog
En bruine kioezelharen.
i
De kinderen stonden, en staarde 't aan
En de een zei tot de ander,
„Och waar dat schoone kindje hier!
Wij speelden met elkander.
En de oude in haar leunstoel, met bril en toer,
Keek op bij deze rede.
„Wie zou dat schoone kindje zijn?
Gij speelt er altijd mede.
Ingez. door Cornelia J. te Kinnegöm.
MIJN VERSJE.
Twee vrouwen in één huiï
Twee katten en één muis
Eén kluifbeen en twee honden
Daar wordt nooit vree gevonden.
- i 1
Mijn moeder heeft mij steeds geleerd
Te bidden voor den vree,
Ik geef aan alle kind'ren,
Dienzelfden raad ook mee.
Weer lacht de zon na droeve dagen,
Weer is de hemel licht en blauw
Voorbij die woeste regenvlagen,
Verdreven wolken zwart en grauw.
Ingez. door Marietje S. te Egmond-B.
Om van ons ruil- en verzamelhoekie ee-
bruik te maken, zeudt men mü maar een brief
je,, waarin duidelijk staat geschreven wat
men wenscht, mei vermelding van volledigen
naam en adres. Dan zet ik dat in de Kinder
krant en de verzamelaartjes weten dan waar
ze elkaar kunnen vinden.
De briefjes moeten in enveloppe gezonden
worden. AAN DE REDACTIE VAN DE
KINDERKRANT. HOF 6. ALKMAAR.
Ik heb de nummers van 20 tot 50, enkele
uitgezonderd, van het „Weekblaadje voor de
Roomsche Jeugd", derde jaargang; 10 achter
kanten van Couvetdoosjes; 18 plaatjes van
Golden Thee; 5 Verkade's bonnen en 1 Ver-
kade's plaatje, die ik allen wil ruilen voor
blaadjes zilverpapier. (Hoeveelheid nader
overeen te komen). Wie stuurt mü 20 blaad
jes zilverpapier, voor 12 Kwatta-soldaatjes)
Nico Zuurbier, Café „De Landbouw" Ursem.
Ik heb ruim anderhalf ons zilverpapier, dat
ik wil ruilen voor Kwatta-soldaatjes. Ik geef
de heele doos vol voor 50 Kwatta-soldaatjes.
Nelly Kramer, Riesnovaplein, Vijfheerenstraat
no. 3, Heemstede.
Jan v. B. te St. Pancras. Wel Jan. Jan's
zoon, geef mü de vüfl Wü zullen 'n paar beste
maatjes zün. Doe maar flink ie best. Jammer,
Jammer, dat het „grapje" niet geschikt is: het
is te bekend. Als je zoo iets stuur, moet je 't
zelf gemaakt hebben. Dag Jan.
Theo B. te Haarlem. Goed zoo, nu ken ik
je nog weer beter. Maar nog één ding: onder
je briefjes moeten ajtüd je namen en adres
voluit en je leeftüd staan. Dank je voor -het
grapje. Dag beste Thé,
Matt heus K. te Heemskerk.
(Vel. wel. ik stond ervan te
1 ijken, zoo braaf dankbaar als
jii wel was. Zeker, mün neefjes
en nichtjes zün over het alge
meen genomen erg dankbaar,
maar zoo écht. zoo geestdriftig
schrijft, zonder zelfs op de taal-
schriift. zonder zelf op de taal
fouten te letten, zóó zün ze toch
niet allen. Zeker je mag blüven
meedoen en ook je zusje indien
ze tenminste wegens haar leef
tüd in aanmerking komt. Zeg
Matthé. kan jü het snappen,
dat er toch nog wel 'n enkele
jongen is geweest, die voor z'n
Prüs geen dank u heeft gezegd'
Dag Thé.
Jan D. te Akersloot. Zie ja
wel Jan. dat het zaakje wel Ld
orde kwam Je hebt groot geluk
dat je m*ar wacht msi den
bouw van de St- Bavo-Kathe-
draal tot de winter zün intreé
komt doen. want het i» een heel
werkje waarvoor jelui iu dia
zomer toch geen geduld hebben.
Dag Jan.
Nelly K. te Heemstede. Dit
komt ervan: als je mü niet
sckrüft. krüg je in den regel ook
geen briefje van mii. omdat ik
dan ook niet weet wat ik ja
extra te schrijven heb. Dus....
wil je 'n briefje van mü, dan...
Nu, ja, als ik geweten had. dat
je ziek was." dan had ik mis-
chien toch nog wel 'n paar regels
büeen geflanst. Gelukkig dat ja
nü weer beter ben. En is de kies-
piin van Annie weer over. Ik
hoop, het maar. want anders is
het voor moe met zulke slape-
looze nachten niet vel te hou
den. Sjuustl al heb je niks ge
wonnen, toch moed houden, dan
heb je misschien een volgen len
keer het geluk wél iets te win
nen, nu schei ik 'er uit, want
mün briefje is al aardig lang en
ik geloof vast, dat je dat van
daag al bijzonder zal meevallen.
Is 't niet? Dag Nelly, de_grr.e
ten ook aan Annie en 'i
lar beterschap met haar Elü
piin. Voor je ruilbriefje zal jx
zorgen. 5
v
Cornelia U te Niemv-Vennep.
Ik kan mjj beet begrijpen dat je
heel blü bent met zoo'n lieve,
kleine zus. Wat leuk zai dat zü*
zoo'n trio. dat zooveel van eiS&S'
der houdt- Das Oorrie,