TWEEDEBLAD
KINDERCOURANT
2.
en.
aar.
ilkmaar.
Iden
Wiegman
|we LakenSt
>anden enz.
de 2e Hands
tein.
m
„Effetjes wisselen.''
Kunst en Kennis
Sport en Spel
STAN©
v.v.v.
1
1
1
0
1
-1
ALLEHLEI.
op de
Coi
S2.
Ibakkgri]
Alkmaar.
isierdaiïj
[erkpleirc
b@d«
ijd
>p te geven
jur, aan het
|n.
ijn zaak heeft
tsseii.
indeh
ZATERDAG 26 JUNI 1920
'n Klein, verkrompen, zon-bebladderd ijssva-
geitje, dat jank-hortend over de straatkeien gaat.
't "Wordt geduwd door 'n kort, oafferig manne
tje, dat de zweet glimmende plooien van z'n
vaatdoek-gezicht met de mouw van z'n nieuwe,
vritte jasje afveegt.... onoogelijk „roomijs"
.manneke, zooals men er meer ziet.... en die
alleen de belangstelling trekken van de „belang
hebbende" jeugd, die baar natte zondags-centen
neertelt op 't plankje, om daarvoor 'n ijswafel,
Aon of dik, naar gelang de grootte van 't gestor
te kapitaal, in ontvangst te nemen.
Iets boel gewoons dus.
Maar naast klein manneke met dito wagentje
loopt 'n anuer mensah.
'n Vrouw namelijk.
Eigenlijk ook niks bizcnders zou je zeggen,
ja, waarom mag z'n vrouw niet met 'm mee
Zie je toch wal meer 1
Dat ze toevallig angstig msger is, met n te
ringachtige kleur, dort niets ter zake. Zijn meer
van zulk soorx vrouwtje», dis 'r niet voordeelig
Uitzien.
Dat 't vergoorde bloesje, de verschoten, groe
ne rok met wagenssneer-vlakken sa de spichtige
haar-dotjes 't witte en magere nog wat „beter"
doen uitkomen, kan zij allicht niet helpen. In
je beste goed loop je niet naast 'n smerig roomijs-
met-vanielje-karretie.
Zou zonde wezen
Als je zoo'n echtpaar ziet loopen in gezelschap
van meergenoemd soort wagentje ga je ijskoud
voorbij.
Dat zouden we ook gedaan hebben als m'n met
gezel me niet even had aangestooten en zacht
gezegd: „Ken je die twee nog?"
't Was te gek om terug te loopen en ik had ze
niet opmerkzaam bekeken, zoodat 't antwoord
ontkennend was.
Toen ging ie uitleggenj.begon bij 'n jaar
of drie en twintig geledentoen we op bewaar
school gingen.
En meteen had 'k 'n stuk te pakken van de
geschiedenis, waarvan hieronder dichts 'n paar
brokken volgen, daar 'n heele levens-schets meest
al min of meer vervelend wordt. Vooral wanneer
't thema al zoo allerakeligst afgezaagd en de
„auteur" allesbehalve 'n schrijver is.
Eerste brok.
„Kind.... ik zeg 't je als peetoom zijnde....
doe 't niet meid.... als je ouwers nog leefden
zou 't óók niet gebeurd zijn dat bezweer ik
Je.'
„Ach, oome, heusch.... ze hebben 'm belas
terd.... 't is 'n net persoon, d'r valt niets op
te zeggen."
„Dus je wou beweren, dat ie niet drinkt?"
„Niet drinktniet drinkt. Za'k nou ook weer
nie zeggen.... nou ja'n iedereen lust wel
's 'n borreltje op z'n tijdmaar misbruik
maakt Henk 'r niet vanben 'k var. overtuigd."
„Dat ben je nietmaar je wil 't niet weten
zog 't zoo maar. 'lc Heb 't verleden week toch
zoff gezien.... 'k heb geen drek in m'n oogen.
je mag nou dronken noemen wat je wil
maar als dat nuchter was.... nou.... dan is
'r nog nooit iemand boven z'n thee geweest.
„Noudat is dan ook toevallig de laatste
keer geweest. Hij heb me vast en zeker beloofd,
dat ie ze niet meer zou gebruiken.als we een
maal getrouwd zijn heelegiar niet meer. Ge
zworen heb ie 't."
„ja-ja't gewone praatje."
„Nee, hij nSeent 't vast.... Ken ik 'rn toch
zeker veels te goed voor. En als 'k 'm laat loopen
verdrinkt ie z'n eigen, heb" ie gezegd."
„Zal ie wel zoo gauw niet doen. Hij houdt niet
erg van water."
Ze begon te huilen't gewone doen. Ieder
een zat tegenwoordig ook op 'r te hakken.de
pastoor, de kapelaan, d'r vriendin, d'r zwager
en zuster.en nou oome ook nog op-de-koop-toe
As ie 't toch zelf beloofd had 1
Oome tong-verrolde z'n pruiin, zette z'n bril
vreer omhoog en ging door met z'n verhaal, waar
ie aan bezig was.
„je mot 't zelf maar weten, kind. Je zal later
wel 's meer huilen. En anders dan nou 1"
Tweede brok.
In 't kantoor van 'n groote machine-fabriek
zit 'n jonge vrouw. Ze praat met den directeur.
Klaagt er over, dat ze absoluut niet kan rond
komen met 't weekgeld, wat 'r man hier verdient.
Hij was toch 'n goed vakman. Waarom moest
ie dan minder verdienen, dan z'n kameraads.,
en dan voor 'n gezin met vier kinderen, kwam
heel wat voor kiiken.dan dee je met 'n tien
tje niet veel.
De directeur zei niets. Keek alleen 't vrouwtje
aan met 'n medelijdend lachje en 'n zachte hoofd
beweging.
Hij nam 'n groot boek uit 'n lade, sloeg het
open en wees met den vinger op 'n naam, waar
achter 'n bedrag stond.
„Kijk eens moedertje, dat is 't weekgeld van
uw man."
't Was eens zooveel als ie wekelijks afgaf.
Ze vroeg of meneer d'r brutaliteit niet kwa
lijk wou nemen. D'r man had altijd gezegd, dat
ie.... verder praten kon ze niet. Buiten ston
den twee bloedarmoed-kindjes op 'r te wachten.
Derde brok.
'n Paar instellingen van liefdadigheid hadden
er voor gezorgd, dat Henk Bijtels, die uit 'n val
van 'n steiger 'n soort beef-kwaal had gehouden,
in 'n zaakje werd gezet.
't Was 'n winkeltje, waarin potlooden, pennen,
schriften, griffels en 'n heeleboel ander school-
gerei verkocht werd.
In 't begin zag 't er aardig uit. Als de vrouw
's avonds uit 'r werkhuis kwam zorgde ze voor
't eten, de andere allernoodzakelijkste huishoud-
dingen en ging dan nog in 't winkeltje prutsen,
om 't helder en ordelijk te houden.
Henk dreef het zaakje, dicht in de buurt van
't „zusterschool."
Waarschijnlijk heeft ie ons meer dan vijftig
maal geholpen aan griften, plakplaatjes, ver-
jaarwensch-papiertjes en gommetjes.
Maar 't duurde niet lang, of 't winkeltje kreeg
'n heel eigenaardige bijnaam.
„Effetjes wisselen" luidds deze.
Dat kwam zóó
Van da tienmaal dat Henk geld ontving, had
ie minstens acht maal niet terug. Dan moest er
gewisseld worden. Dat „wisselen" gebeurde in
'n klein kroegje, twee huizen verder, welks eige
naar later beweerde aan Henk steeds den besten
klant te hebben gehad. Waar het dus bij 't „wis
selen" om te doen was en waar het mee gepaard
ging, behoeft geen nader betoog.
De schoolkinderen wisten 't al vooruit en als
ze van hun dubbeltje wat kopergeld terug moes
ten hebben, gaven ze elkaar al stiekum 'n por-
retje.... en fluisterden: „effetjes wisselen".
Er werd niet gezegd „Moe, mag 'k bij Bijtels
voor 'n cent griffels halen...." maar „Moe,
mag 'k 'n cent om griffels te halen bij „effetjes
wisselen
Twee jaar later had Henk Bijtels zich zelf
onbekwaam en z'n zaakje naar den kelder „ge
wisseld."
Laatste brokken.
'n Klein verkrompen, zon-bebladderd ijswa-
gentje, dat jank-hortend ovor de straatkeien
gaatenzoovoorts(zie aanvang)
't Vrouwtje liep mee met 't ijskarretje.niet
omdat ze 't zoo gezellig vond ze hoorde thuis
en in bed, met 'n voorraad versterkende middelen
maar omdat 'r man nog steeds heel sleohx
in 't kopergeld zat 1 En meerdere malen daags
„genoodzaakt" was te „wisselen."
Zij nam de ijswafel-centen in ontvangst en
gaf geld terug, wat 'n heeleboel tijd voor „wis
selen".... en onkosten uitspaardel
Zoo haalden ze nog zoowat den kost bij elkaai
voor hun tweetjes.... de kinderen waren vooi
de helft dood, voor de andere helft getrouwe
en woonden elders.
't Allerlaatste brok der geschiedenis heb k
juist dezen morgen opgedaan.
'k Zag hem al.één met 't ijskarretjedat
nog onregelmatiger over de steenen botste. Wam
de bestuurder was niet n staat het kleine ding
in rechte banen te leiden, aangezien hij waar-
s lijnlijk reeds in den morgen veel „gebrek aan
ntcin geld" had gehad.
Z'n gelaat zag paarsz'n groote neus
'k vergat nog te zeggen, dat ie 'n reuze-koivke d
van 'n neus had z'n neus was nog donkerdei
van teint en voorzien van 'n blauwe marmering,
evenals de dikke hang-zakken onder de oogen
van veel bloederig-wit.
Hij zong liedjes van „K-k-k-Kaatje" en l an
te Minaaaa, naar Wijk aan Zéééééé.
'n Heele sjoerd kinderen d'r achter, die hem
ib de maling namen en met z'n wafelblikken
voetbalden.
'n Grootere jongen vertelde, dat z'n vrouw
in 't gasthuis lag en niet meer beter kon worden
G. N.
i k..l lil W ..r. r
■- -
OPENLUCHTSPELEN TE BERGEN
(N.-H.)
In Juli en Augustus zullen te Bergen
(N. H.) op liet landgoed van den burge
meester, Jhr. J. van Beenen, daartoe wel
willend afgestaan, verschillende o] en-
lucht-voors tellingen gegeven worden, on
der directie van Jacques Sluijfccrs Jr.
I>e artistieke leiding is in handen van
Charles Gilhuys en Co'en Hissink.
LANSELOET ENDÈ SAN.DE KIJN TE
DEN HAAG.
Op den. Leidsclien straatweg is de
prachtige buitenplaats Marlot eerst kort
geleden overgegaan in handen van de ge
meente en nog maar weinige ingezetenen
weten, dat dit park vrij te bewandelen
is. Het is den heer Anton Verheyen ge-
iukt, van de gemeente oen deel van dit
park te huren oai het als Openlucht-thea
ter te gebruiken. Den lOen en lien Juli
a.s. zal het gezelschap De Zomerspelers
daar opvoeren „Lanseioet ende SarEle-
rijn."'
TILLY KOENENLOUIS ROBERT
Naar wij vernemen, zu len Tilly Koenen
en. Louis Robert dozen zomer hun der
tiende jaarlijksche kerkconcerten-tournée
door ons land geven.
UIT BOEK BH BLAD'
Mei.
Ook deze Juni uitgave van Mei is we
derom zeer interessand en leerzaam.
Schoonheid, natuur, geschiedenis en ont
spanning worden .er behandeld op eenvou
dige en pakkende wijze, zoodat er weder
om voor „elck wat wils" is. "We kunnen
„Mei" dezen keer dan ook met volle over-
tuiging warm aanbevelen bij onze Room-
sche jeugd.
DE KATHOLIEKE ILLUSTRATIE
bevat deze week het volgende:
PLATENDe rogeeringscrisis in
Duitschland Bij 't warme weer onder 't
fonsche geboomte 't Stadhuis te Gent
,,'s-Gravensteen", het Kasteel van de Gra
ven van Vlaanderen De missie-voetbal-
dag te Utrecht (4 Toto's) De In trom i-
satiü op het Bagijnhoi te Amsterdam (11
Toto's) Brand cp Burger herd's Scheeps
verf te Rotterdam (2 foto's) In de
warmte aan hc-l strand (3 foto's) Groei?
Belgische kon d b fo èd p a ar d en Moois
zeillüc-k Warren Hariisg, de eandi*
daat der A:nerikaauseu-Rr; cl Ukeiuseke
Partij Het interna tiosr.nl Congres dor
Christelijke Vakbeweging v.
i ver. ha-
ge De moordaanslag op Ilor.garije
Kerkgang der geïnterneerden (3 foto's)
Reclame voor de IllustririA in 't hartje
van Afrika Soeiali-JLschcii optocht
naar con teekenting van Joan Celletfe
TEKST: Leola's Erfenis, roman door
Charles Gar vice - De Ijsberg, door Pa
ter Krütor Ces R. Sleden van Vlaande
ren: Gent, door J. J. van der Wey
Een H. Hartbeeld in 't openbaar, midden
in Amsterdam, Boer Malur, door Gra
vin Valeska Betusy Hue Ecu mislukte
fooi, door Max De Kapel der H. Jean
ne d'Arc Om do week een vraag
M, C. B.
«si©
1 Gespeeld
Geivonnen
Veiloren
-r—,
m
CS
3
rtf*
3
met
innings
m. run;
ol
wickets
met
innings
in. run:
ot
wickets
H.C.C.
6
1
5
13
V.R.A.
5
1
3
i
9
5
2
q
3
Haarlem
2
2
V.O.C.
4
4
R.W.
4
3
Laster.
Miinheer Pakse: „Dat vrouwen geen ge
heim kunnen beware is vuige laster! Mijn
vrouw
„Wat?" riep miinheer Lakse uit, „Jou'
vrouw kan. heOlem-aal geen geheim bewa
ren."
„Niet," zei Pakse, .'dan. moet je d'r maar
eens vragen hoe oud ze is.
fcim, JacK en Harry.
t.
De beide jongelingen, die even onthutst
xijn als het jong matroosje, weten terstond
geen woorden te vinden om hun aanwezig
zijn op deze plaats te verontshuldigen. Dat
iet vijanden zijn, die ze daar in een verborgen
-schuilhoek aantreffen, die gedachte komt
niet in hen op. Wat hadden ze hun ook mis
daan 't Waren nu zeker een paar ongelukki-
gen.
Zoo denkt de valschaard er echter niet over,
die de trap afsluipt om zich weder bij zijn
kameraden te voegen.
„Een oogje in 't zeil houden, Harry 1" zegt
hij. Van zijn wedervaren rept hij echter geen
Woord aan zijn krijgsmakkers.
HEBT MEDELIJDEN.
„Hebr mede.ijden 1" had het matroosje
in het Fransch tot Samuel en Jack gezegd.
Met bezorgde blikken had hij daarop naar de
.sponde gezien waarop de zieke lag te kermen.
Met een oogopslag zagen nu de verspieders,
.dat die zieke een man was, die met een hevige
koorts lag te worstelen. Een stap nadertre-
dende, breidt de jonge ziekenoppasser zijn
'handen beschermend over den kortslijder uit.
Wat kijkt Sant verwonderd, als door een
onwillekeurige beweging met het hoofd het
matroosje zijn hoofddeksel afwerpt en daar-
dooi lokken laar zien, die slechts aan een
meisje kunnen toebehooren.
Zachtjes sluit Samuel de deur van het zol-
«jei kamertje, want het rumoer, dat de sol
daten daar beneden maken, schijnt het arme
'.kind te beangstigen.
„Ik dank u mijnheer zegt het verkleedde
meisje met een lieftallige stem, „voor mijn
vader, hij is zoo ziek
ueze schijnt intusschen in een zachte slui-
mering te zijn gevallen, zijngekerm wordt ten
minste niet meer vernomen.
zitten, juffrouw zegt Samuel, eenigs-
zins van zijn verbazing bekomende, „van ons
heeft u niet te vreezen, tot straks."
Hij neemt daarop zijn kameraad ter zijde
en fiuis.ert nu op zijn beurt deze een paar
wootnen in 't oor, die den knaap oogenblikke-
lijk zijn bezinning terug schijnen te geven.
Zijn gezicht herneemt althans zijn gewone
-plooi en vriendelijk lachende, zegt de goede
.jongen
„Reken maar op Jack, Samuel
Zij verlaten nu het ziekenvertrek en doen
1 voorzichtig de deur achter zich toe.
Beneden in het huis hooren ze hun makkers
al roepen :„Sam, Samuel!"..
De geroepene geeft hun echter geen ant
woord. Op zijn gedienstigen dorpsgenoot
steunende, strompelt hij een oogenblik later
-de gelagkamer weer binnen. Op de vraag zijner
kaïneraderwat hem deert, zegt hij op zwak
ken toon :„lk gevoel mij plotseling niet al te
wel, laat mij hier blijven en als ge straks uw
Onderzoek in de stad hebt ten einde gebracht,
JDmt mij dan maar afhalen, laat alleen Jack
Jhaar bij mij blijven."
De andoren gclooven den onpasselijk ge
worden jongeling op zijn woord. De onder
officier, die Samuel zeer genegen was, willigt
zijn verzoek in cn wenscht hem een spoedige
(beterschap.
Jack 1 lijft nu bij Sam en allen verlaten het
togenic."volstrekt niets vermoedende. Een
ïiurmcT echter mompelt :„Onnoozele gansjes,
iie zich met ccn kluitje in het riet laten stu-
DE ERANSCHE OFFICIER.
Nauwelijks hebben de soldaten de Zeemeer
min vei laten en den rug toegekeerd, of de on
gesteldheid van den quasi-kranken Samuel
als met een tooverslag geweken. Hij ziet
.-•n herbergier, die hem vragend aanstaart,
ferm in het gezicht en zegt
„Dat is tot zoover goed gegaan, vindt u
niet
„Wat bedoelt u, mijnheer?" vraagt hem
de man.
„Ga zoo aanstonds maar mee naar boven,
Als 't u blieft," antwoordt Samuel, „ik weet
er alles van, vertel mij intusschen.
„Maar, mijnheer
„Heb geen zorg, ik zal u niet verraden."
„Nu dan, de man was doodziek, hij kon
niet vervoerd worden'"
„Dat behoefde ook niet en behoeft nog
niet."
„Uw geheim is bij mij veilig, maar breng
mij dan even op de hoogte. Onbescheiden
Wil ik niet zijn, maar toch.
„Gij zult alles weten, mijnheer, ik stel ver
trouwen in u, maar.op Jack wijzende,
„elke pot heeft zijn ooren."
„Spreek gerust op, voor dien goeden ziel
behoeft ge niet te vreezen."
En nu gerustgesteld, vertelde de logement
houder, dat de man, die boven op het zolder
kamertje ziek te bed lag, een landgenoot van
hem was, een vriend uit vroegere jaren.
„Zijt gij dan ook een Franschman vroeg
Samuel.
„Geboren en getogen," was 't antwoord,
„maar nu al sedert jaren een rustig ingezetene
van Carrickfergus."
„U verstaat de Fransche taal vroeg
haastig de verengelschte Franschman.
„Ja,"
Nog haastiger dan zooeven en in 't vloei
endst Fransch vertelde nu de waard verder
„Bij de ontscheping der Fransche troepen is
mijn vriend, die officier was op de kaper-
vloot, te water geraakt en heeft dientengevol
ge de koots gekregen. Wetende, dat ik hier in
de Zeemeermin het beroep van logement
houder uitoefende, heeft hij hier bij mij zijn
intrek genomen met zijn eenige dochter. Hee
msisje hield zooveel van haar vader, dat zt
hem niet wilde verlaten. Als matroos is ze in
dienst gegaan op de vloot van Thorot met
diens ben illiging. 't Getuigt zeker voor haar
goed hart en haar overschrokken inborst. En
nu naar boven, later meer, mijnheer 1"
Samuel had dit kort verhaal met belang
stelling aangehoord. Jack was niet minder
een aandachtig toebehoorder geweest, schoon
hij er niets van had kunnen begrijpen. Toch
had hij er een vaag begrip van, dat zijn beste
vriend in onaangenaamheden kon gewikkeld
worden. Hij bereidde er zich dus op voor dien
goeden Sam naar zijn vermogen bijstand te
bieden als het te pas mocht komen, 't Viel
hem genoeg mee, dat er geen handtastelijk
heden voorvielen. Op verzoek van Sam bleef
hij dan ook bneden om een oogje in 't zeil te
houden, toen de beide anderen weer de trap
opklomen om een bezoek aan vader en doch
ter te brengen.
Angstvallig luisterde het meisje naar de
ademhaling van den zieke. Zoo vonden haar
Jean Petitzoo heette de logementhouder,
en Samuel Smith, toen ze boven kwamen.
Sam, wiens goed hart bewogen was met den
toestand van vader en dochter, belooft met
de hand op zijn hart ze niet te wullen verraden
ja, ze desnoods tegen zijn eigen landgenooten
te zullen beschermen.
De zieke Fransche officier sliep intusschen
al sedert eenigen tijd rustig voort.
„Dat doet hem goed, Marie 1" zei met be
moedigenden glimlach de man, die haar en
haar vader gastvrijheid had verleend.
Samuel zei niets, maar was éen en al oog
voor de liefdelijke zorg, waarmede het jong
matroosje voor den zieken vader waakte. Hij
dacht daarbij aan zijn lieve moeder in de stille
pastorie te Castleton. Hoe of *'t nu met haar,
met vader en Ellen zou wezen
GEVANGEN.
In vergenoegde stemming zaten de waard
uit de Zeemeermin met Samuel en Jack een
glas wijn te drinken op den goeden afloop van
hun avontuur. Ze duchtten geen onraad. De
praatzieke Franschman disebte zijn jongen
vriend, zooals hij Samuel reeds noemde, aller
lei verhalen op van zijn vroeger krijgsmans
leven.
„Maar berg nu dien wijn weg," zei Samuel
een poosje later, „mijn makkers zullen zoo
dadelijk wel weer hier zijn om mij af te halen
en ofschoon ik alle huichelarij verafschuw,
moet ik mij toch nog wel een weinigje ziek
melden."
„Uw doel is edel en dat maakt veel goed",
merkte de hospes op, terwijl hij een en anderi
ging opbergen.
„Het strijdt toch Wel een bce Je tegen me n
beter ik mijn kameraden zoo te moeten bij
dotten."
„Tob daar nu niet over, mijnheer Smith
Laval en zijn lieve dochter Marie zullen het u
honderdmaal dank weten. Wie weet, Waartoe
dit gevalletje nog .eenmaal leiden kan..
„O, het spijt mij niet die ongelukkige men
schen gespaard te hebben, maa*
Een „daar zijn ze" van Jack belette hem
verder uit te spreke®, wat dit „maar" inhield.
De zeemeermin vulde zich in een ommezien
met soldaten. Dat ,ae niet met heel vredelie
vende bedoelingen gekomen waren., bleek uit
hun geheele houding. Hun aanvoerder, wijzen
de op Samuel en Jack, sprak terstond op bra-
schen toon Mannen 1 denkt om die beiden
en gij Jean Petot ga mij voor naar boven
De waard verbleekte en wilde bedenkingen
maken, maar op een gebiendenden wenk van
den overste deed hij stilzwijgens, wat van
hem verlangd werd. De officier volgde met
eenige manschappen den bedremmelden kas-
telijn, in wien de soldaten den praatjesmaker
van straks ternauwernood meenden te her
kennen, zoozeer was de man veranderd. Met
vasten tred.ging hij evenwel zijn volgers voor,
maar niet naar het zolderkamertje, waar zijn
zieke vriend was gehuisvest, maar naar een
ander vertrek, dat öiets'bevatte dan een tafel
en eenige stoelen.
„Hebt ge niet meer appartementen hier
boven vxoeg hem de officier met een barsch
gelaat en toch inwendig blij, dat de verklikker,
die hem moest vergezellen, zich vergist zou
hebben.
„Ja, overste zegt Harry voorbarig, „de
kerel misleidt u."
„Ik vraag u niets," was 't norsch bescheid
tot Harry en dan tot den waard „Antwoord
Jean Petit I"
„Nog een klein zolderkamertje, heer over
ste
„En daar zit de schavuit,' grinnikte Harry.
„Dat zullen we zien," sprak zijn officier, isn
het werd gezien en weer klonk het van de
lippen der hevig verschrikte Marie„Hebt
medelijden
Dat hadden met haar en haar zieken vader
de officier en zijn manschappen, maar niet
met Samuel Jack en Jean Petit. Geboeid
werden ze uit het huis,geleid. Den dienstbode
werd door den Engelschen officier opgeleid
goed op den zieke te passen. Alsof zijn dochter
dit niet zou doen! Toch pleitte het voor het
goed hart van den Engelschen krijgsman, die
inwendig de lage daad van den verklikker
verfoeide.JJit te laten blijken was echter niet
met de strenge krijgstucht overeen te brengen"
Eh zoo geraakten Samuel Smith en zijn ge
dienstige vriend, de kromme Jack, benevens
de praatgrage hospes uit de Zeemeermin in
gevangenschap, beschuldigd van verstand
houding met den vijand.
VOOR DE VIERSCHAAR.
Aan boord van Zr. Ms. fregat „De konink
lijke George" was de vierschaar gespannen.
„Hou je goed, Sam!" mag de brave jonge
ling uit Castleton in navolging van zijn zusje
Ellen nu Wel tot zich zelf zeggen. En „hou je
goed, Sam zegt hij dan ook, toen hij voor
de vierschaar geroepen en in de kajuit gelaten
wordt, waar eenige koninklijke officieren om
een tafel zitten, die met allerlei papieren,
boeken en kaarten bedekt is.
Dat moesten zijn huisgenooten, dat moest
vooral Ellen eens weten, dat Sam met ont-
blooten hoofd en geboeide handen voor den
krijgsraad terecht moesr staan, beschuldigd
van niets meer of minder dan heulen met den
vijand zijns vaderlands
De onnoozele Jack naast hem maakte
inderdaad een treurige figuur. De dood zag
hem uit de oogen. De arme jongen verwachtte
dan ook haast niets anders. Het hoofd hing
hem op de borst, tranen rolden hem over de
wangen.
Ook Samuels houding was ver van fier.
Maar geen nood, hij had een gerust geweten.
Spreken vermocht hij evenwel niet of liever
kon hij niet, wat zou hij ook zeggen om zijn
handelwijze te verontschuldigen Een netelig
geval was het zeker en de schijn geducht
tegen hem.
Het verhoor heeft inmiddels een aanvang
genomen. De voorzitter van den krijgsraad,
een gestreng man, met ernstige gelaatstrekken
houdt den onthutsten jongeling,die hoe langer
hoe bedeesder houding aanneemt, het laak
bare van zijn handelwijze voor oogen. Samuel
weet daarop niets anders te zeggen, dan dat
hij onschuldig is aan verraad.
Tamelijk lang duurde het verhoor, waarbij
de heeren rechters met Jack in het geheel
niets beginnen konden. Ja, 't scheen somtijds
of hun een glimlaxh om de lippen zweefde,
als ze op de vragen, die ze tot hem richtten,
in het geheel geen of wonderlijk averechtsch
antwoord bekwamen.
O derbedreiging van voor den mast te wor-
doodgeschoten te zullen worden, als hij niets
bekennen wil, wordt Samuel eindelijk weder
naar zijn enge gevangenis in het schip ge
bracht. Jack deelt in zijn lot.
Na hen is de beurt aan den logementhouder
om verhoord te worden. Jean Petit toonde nu
voor goed niet op zijn mindje te zijn gevallen.
Hij geeft een zeer omstandig verhaal van het
in zijn huis voorgevallene, verzwijgt niets n
roept het medelijden in der heeren rechters,
niet alleen voor zich zelf, maar ook voor den
wakkeren jongeling, die zoo leelijk in
het ongeval betrokken is geworden. Hij
heeft »len mond vol van lof over den
edelen Samuel Smith, die eerder beloond,
goed beloond, dan gestraft verdien
de te worden. Deze vrijmoedige
toespraak van den welbespraakfcen
Franschman maakte op de rechters een gun-
stigen indruk. Na zijn eerlijke bekentenis
wordt hij dan ook onmiddelijk op vrije voeten
gesteld. Ook Samuel en Jack worden in een
beter verblijf gebracht en van de boeien be
vrijd, maar niemand mag een enkel woord
tot hen spreken.
GIJ ZIJT ONSCHULDIG.
Den volgenden dag, de 2$ste Februari van
het jaar 1760 was ternauwernood aan de
kimmen verrezen of reeds bulderde het ge
schut en wekte de beide slapcnden uit hunnen
sluimer.
„Dommelsch, Jack zegt Samuel, „daar
0 est en we bij wezen."
„Ja, Samuelbeaamde Jack.
Daar treden de heeren van de vierschaar htm
verblijf binnen. Beleefd groet Samuel hen,
Jack volgt zijn voorbeeld.
„Heer overste zegt Samuel tot den voor
zitter, „ik vraag u als een gunst om op de
gevaarlijkste plaats in het gevecht gesteld te
worden, want gaarne heb ik mijn leven vooe
Old-Engeland over."
„Ja, overste 1" zegt ook Jack.
Met zichtbaar welgevallen staren de heeren
op don kloeken borst, die hun zoo fier in de
1 ogen blikt en zoo stout een toon weet aan
te slaan.
Samuei begrijpt niets van hun welwillend- -
heid, totdat een der rechters hem toevoegt
„Gij zijt onschuldig."
De donder van het geschut verdooft bijna
het antwoord van den jongeling. Het was zijp
Welgemeende dankbetuiging voor de tot hem
gesproken woorden.
De verwoede zeestrijd tegen den kaperkapi
tein Thurot heeft voor goed een aanvang ge
nomen.
TUSSCHEN LEVEN EN DOOD.
„Mannen riep Thurot zijn overschrokken
krijgers toe, „dat gaat op leven en dood, maar
stand houden zullen We en overwinnen of
sterven, ja
En ze hielden stand, die ijzeren zeeschui
mers, totdat de overmacht hen deed zwich
ten en hun wakkeren aanvoerder met hon
derden niet minder wakkere mannen deed
vallen om nimmer weder op te staan. Maar
ook de overwinnaars hadden geduchte ver
liezen geleden. Onder de gekwetsten bevond
zich ook de zoon van den predikant Smith
te Castleton.
Als een man had hij in 't barnen der geva
ren onverwrikbaar pal gestaan, totdat hij
door een vijandelijken kogel buiten gevecht
was gesteld. Met grooten ophef werd van zijn
betoonde dapperheid melding gemaakt, maar
hij zelf wist daar niets van af. In het zelfde
logement, waar de Fransche officier liefderijk
verpleegd werd, in de Zeemeermin, had men
ook den gewonden jongeling gebracht. De
bereidvaardige kromme Jack werd tot zieken
verpleger aangesteld. Een beteren had men
ook niet kunnen vinden.
Weken lang zweefde Samuel tusschen leven
en dood. „Zal hij er van opkomen vroeg op
zekeren dag een soldaat aan Jack. Jack keelc
den vrager in 't gelaat en keerde zich verach
telijk van hem af, zonder hem een antwoord
waardig te keuren. Wie scherp toegeluisterd
had, had hem kunnen hooren mompelen
„Dat gaat jou niets aan, valschaard I"
„Wat die kromme sukkel zich al niet in
beeldt, nu hij 'n dominés zoon mag oppassen,"
zei Harry Rudley tot een anderen kameraad.
Toch was hij inwendig beschaamd en nam zich
voor ter gelegener tijd daarvoor weer wraak
te nemen op den kromme" en ook op dien
Samuel Smith, als hij tenminste aan de klau
wen van vriend Heiu mocht ontsnappen.
't Was een heugelijke dag voor al de bewo
ners en gasten van de Zeemeermin, toen dit
eindelijk een feit was geworden. Nu beterde
de zieke dan ook bij dagen aan. Hij kon wel
dra weer van zijn leger opstaan en van de
zoele lentelucht genieten.
De winter en het koude voorjaar waren
weder voorbijgegaan, het schoon getijde bral?
aan en met den zomer de volkomen herstel
ling van de beide kranken, die in de Zeemeer
min verpleging hadden genoten. Dankbare
gevoelens bezielden vader en dochter voor
den jongen Engeschman, die hun in den nood
een redder had willen zijn.
(Wordt vervolgd.).