üsbald zitten^ zijn hoofd rustte in zijn handen. Zo had hij niets van de sterkewilskrachtige reus,die bergen kon verzetten. Hij kon zichzelf wel voor zijn hoofd slaan,dat hij zo zwak was geweest om in slaap te vallen. Hoe was 't toch mogelijk,dat hij niet wakker was geworden? Wie was er in de hut geweest9 Wie kon zo geruisloos handelen,dat hij niet gehoord werd? Waarom had Olfert niet geroepen? Sn waar was hij nu? Ver weg... of dood,misschien? üsbald wond zich al meer op. Ineens veerde 'hij overeind,greep zijn boog en pijlen en nam ook Olfert!s wapens mee,die nog op de grond lagen naast de bobilla. Het gezicht van de donke re reus stond grimmig, üsbald verliet de hut en trok de deur achter zich dicht. Welke kant moest hij nu op? Waar moest hij zoeken? Er was geen enkele aanwijzing,maar het stond al vast,dat er iets gebeuren moest, üsbald besloot voorlopig het smalle paadje te volgen,dat naar een rivier liep en dan,ja dan moest verder het goede geluk maar zijn gids zijn. Gelijk met de aanvang van de dagelijkse reis van de zon langs de hemel,waardoor het bos begon te ontwa ken, ving ook üsbald's speurtocht aan. Mooievreemde vogel tjes zongen lieflijke wijsjes en fladderden van tak tot tak,en de kleine giretto's maakten afschuwelijke geluid jes, als de schorrestokkende lach van een lelijke oude heks. Ze lieten zich met dwaze buitelingen door de lucht vallen,om dan dicht bij de grond ineens gillend weg te schieten naar een hoge boomtop. En va.ndaar begon het spel letje opnieuw,als wilden zij de haastige jager onder hen uitdagen tot de jacht. Maar üsbald had geen aandacht voor het gevaarlijke spel der giretto's boven zijn hoofd. Een grote,witte vos,die een ogenblik stomverbaasd midden op 1t paadje op schotsafstand van üsbald bleef staan,had het ge luk van zijn leven,ómdat de reus zich éénmaal de tijd niet gunde de boog te richten. Met een flitsende sprong schoot de vos weg,,de struiken in. Daar lag de rivier. Het bruisende water schuimde en kolkte en schoof met grote kracht voorwaarts. Aan de oever gons den ontelbare muggen in de schaduw onder de bladeren van de bomen,die als een reusachtig afdak boven het water hin gen. üsbald volgde de loop van de rivier tot bij een klei ne plaats,waar geen bomen langs de waterkant stonden. Daar ondervond hij geen hinder van de muggen,die zo gemeen kon den steken, üsbald ging even aan de rand van het water zitten om wat te rusten en met zichzelf te beraadslagen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Op De Hoek, weekblad voor Akersloot | 1955 | | pagina 7