8
gelukte: De verbaasde Berganders keken elkaar eens aan en
Usbald merkte,hoe het kereltje,van wie hmj het steentje
had afgenomensijn stamgenoten vertelde,dat de vreemde in
dringer het steentje had weggeworpen. Dadelijk gingen enke
le van de rare mannetjes de -bergpas afzoeken en Usbald
dacht: zoekn jullie maar: Dat gaat wel goed zo: De joelen
de Berganders vielen weer aan,maar nu liet Usbald zich ge
willig meevoeren. Ze zouden hem immers bij Olfert brengen,
en daar was het hem om begonnen. Het ging prachtigZijn
grote troef zou nog komen: het steentje. En bij die gedach
te kon Usbald zich de weelde veroorloven 0211 minzaam te grin
niken tegen de potsierlijke kereltjesdie daarop nog harder
begonnen te kakelen. Toen de lawaaierige stoet het dal na
derde begonnen de Berganders hun feestelijk gezang,maar ze
keken heel raar op,v/ant ook hun gevangene begon te zingen,
dwars er tegenin,erbarmelijk vals en vreselijk luid. En 'n
plezier dat hij had: Nog nooit hadden de Berganders zo'n
vreemde gevangene meegemaakt. Voor hen viel met Usbald geen
eer te behalen en hun gezang verstomde. Nu zong alleen Us
bald nog zijn hoogste lied,waarbij hij malle fratsen maak
te. Zozeer was de jager overtuigd van de grote kracht van
het wondere steent je,al zong hij niet alleen daarom. Neen,
het v/as ook een krijgslist van hem, een aanwijzing voor Ol
fert, dat zijn vriend gekomen was. Djagap hoorde het gezang
van de vreemdeling en was razend. Trillend van woede kwam
hij zijn hut uit. Zijne majesteit het monster! Hij liep op
Usbald toe en begon in het rare taaltje te schelden. De
Berganders ploften ter aarde. Uiterlijk bleef Usbald heel
kalm en hij zei minzaam"Neem me niet kwalijk,maar geloof
ine,beste man,als ik beter zingen kon,deed ik dat wel!" Nog
brutaler voegde hij er aan toe:"Vóór ik het inocht vergeten,
ik weet niet of uw grootheid er mij de tijd voor zal gun
nen, maar bij voorbaat hartelijk dank voor de gastvrijheid,
die u mij zeker heel royaal zult verlenen!" Djagap's ogen
flikkerden in zijn hoofd. Hij keek snel de kring rond van
liggende Berganders en bracht toen zijn afschuwelijke tro
nie tot dicht bij Usbald en zei tot diens grote verbazing:
"Wees niet bang; vannacht kom ik bij jullie in de hut!"
Usbald kon zijn oren niet geloven. Hij had er zich op voor
bereid,dat de onmens hem gevoelig zou straffen en nu...nu
sprak die man hem aan in zijn eigen taal en zijn stem was
heel mild.Maar Djagap gaf geen verdere -uitleg. Hij
snauwde enige bevelenwaarop de Berganders Usbald wegvoer
den, en verdween langzaam in zijn hut.