8 raad zag,hoe hij vreemde bewegingen maakte en toen op de grond zakte,heel langzaam,eigenaardig langzaam. Tijd om na te denken,wat er aan hand was,kreeg de verbaasde wacb ter niet. Nog voor hij dan de schrik wat tot zichzelf kon komen,voelde hij hoe sterke handen hem beetpakten en een hevige druk op de borst sneed hem de adem af. En toen wist hij niets meer. Daar lagen de dappere wachters,op hun rug, naast elkaar in de bergpas,die aan hun waakzaam oog was toevertrouwd door Djagap,de machtigei Een onderdrukt ge lach klonk op tegen de bergen. Ortobald en het Gevleugeld Hert wachtten op de terugkeer van hun vriend. Olfert had van het wondere steentje van zijn kameraad gehoord,maar Usbald had erover gezxvegen tegea Ortobald en daaruit begreep Olfert,dat zijn vriend het nog geheim wilde houden voor de grote jager;anders zou hij de ze zeker hebben verteld hoe hij de jagers dacht 'te benade ren. Olfert begreep,dat zijn vriend gegronde redenen moest hebben om te zwijgen en daarom hield ook hij het geheim onder zich. Ortobald liep onrustig de hut op en neer en had er wel enige spijt van,dat hij Usbald zo vlug toestem ming had gegeven de wachters onschadelijk te maken. Hij kende de beide jagers maar ternauwernood. Mocht hij hen volkomen vertrouwen? Zou die grote kerel de wachters niet doden? En zou hij bekwaam genoeg zijn om de wachters onge zien te benaderen en ze onschadelijk kunnen maken zonder dat ze de gelegenheid kregen alarm te slaan? Ieder ogen blik verwachtte Ortobald een heidens spektakel te horen in het dal. Korzelig richtte hij zich tot Olfert :"Hoe lang zal je vriend nodig hebben,daarginds?"-"Niet zo lang,denk ik. Bent u ongerust?"-"Dat afwachten ligt me niet"mompel de Ortobald en ijsbeerde opnieuw door de hut. Bong volgde zijn meester metvde ogen,maar draaide ineens zijn felle kop naar de ingang van de hut en v/iegelde zijn grote li chaam zacht heen en weer. Ortobald zag het en stond stil. Geen geluid werd gehoord en toch fluisterde de grote jager "Ortobald hoort iets! Zou het nu onze vriend al zijn?" Hij sloop naar de ingang van de hut en siste:"Atara,Bong". De bobilla schuifelde achteruit maar bleef onrustig. Toen ge beurde het vreemdste voorval,dat Ortobald en ook Olfert ooit hadden meegemaaktzo geheimzinnig en tegelijk aller dwaast, dat ze geruime tijd ademloos van verbazing en schrik als verlamd toezagen. Twee kereltjeswaaruit ieder leven geweken scheenzweef den de hut binnen, hoofd en armen omlaag.'

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Op De Hoek, weekblad voor Akersloot | 1955 | | pagina 8