7
gedoopt,die haar zo vaak geschreven heeft en die zelfs op
bezoek is geweest in Marken. Er zijn de kamergenotenwaar
mee ze spoedig in een gezellig gesprek is gewikkeld,want
strijd tegen dezelfdehardnekkige vijand maakt de mens mede
deelzaam. En Grietje lijdt,bidt en zingt. In haar ziel ont
kiemt een groot verlangen. Dit verlangen rijpt door gebed,
dit verlangen straalt uit haar ogen. Ze moet de rektor
iets vertellen. Of hij eens komen wil. Nee,niet op stel en
sprong,maar wanneer 'hij eens gelegenheid heeft. Zo maar
eens tussendoor. De rektor komt. Ze keuvelen over het mooie
weer en de krachtige bosluchtover de rozenkrans en Marken,
het goeie Marken met zijn goeie Markers,over vader en moe
der en dan valt het gesprek stil. 't Lijkt wel of Grietje
naar iets zoekt,naar woorden zoekt,maar ze niet vinden
kan. De rektor bemerkt haar verlegenheid en moedigt haar
vriendelijk aan gerust ermee voor de dag te komen. Aarze
lend komt 't uit Grietje 's mond,dat ze een bijzonder ver
zoek heeft te doen. Ze weet 't niet goed te zeggen. De
rektor moet het maar niet gek vinden,maar ze zou zo graag,
als ze eenmaal weer beter is,naar een klooster gaan om zus
ter te worden, 't Is er uit; gespannen kijkt ze de rektor
aan. Er speelt een. glimlach om zijn mond. Een blijde glim
lach om deze genade, een droeve glimlach om de pijn, die hij
zal moeten veroorzaken. "Mijn kind, zegt hij ontroerd,wat zal
God. verheugd zijn om je gulle- aanbiedingde aanbieding van
je lichaam en je ziel". En dan vervolgt hij met een zucht:
"Maar ,Gr iet je Hij vraagt een groter offer van je,Hij vraagt
je leven..." Grietje kniktontroerd, sprakeloos. Zij begrijpt
dat genezing voor haar uitgesloten is. Als de rektor weg
is,overdenkt ze peinzend de mooie dagen van haar leven.
Nooit zal ze meer de frisse zeebries langs haar gezicht en
haren voelen strijkennooit meer diep inademen de pittige
teerluchtdie over de Marker haven hangt. ThuisS Moeder
zal haar missen. Grietje huilt,huilt om haar leven,dat als
zand in een zandloper al te snel wegvliedt. Maar dan voelt
ze zich weer sterk,door het geloof,door de belofte van Je
zus, dat de hemel het vaderland is van de Kristen en dat er
plaats is voor allen,die Hem liefhebben. Grietje vraagt
God,dat een ander in haar plaats zuster mag worden om te
bidden en te boeten voor hen,die buiten de Kerk leven en
die toch ook eens in de hemel moeten komen. Ze zegt Hem,
dat het haar niet meevalt jong te moeten sterven,maar dat
ze dit zware offer met Zijn hulp wil proberen te brengen.
Langzaam wijkt het leven uit haar. De rektor bedient haar.