7 "Waarschijnlijk zul je slechts korte tijd onze gast zijn,gaat hij verder; want als je ons morgen even het goud wijst,dan zijn we niet ongenegen om je,met een verstuikte enkel of zo iets,terug te laten hinken naar dat kasteeltje van je. Het gaat per slot van rekening om het goud". Aan handen en voe ten gebonden ligt Roxiaan achter in het hol,op hetzelfde stro als waar vorige nachten Daslo had proberen te slapen. Een van de rovers houdt de wacht bij het vuurtje aan de in gang. De anderen snurken op hun strozakkendat het een lust is om te horen. Zo gaat Roxiaan de nacht tegemoet.Het is ongeveer het uur,waarop Daslo zich klaar maakt voor zijn nachtelijke tocht. Had de ridder dit geweten,hij zou nog in tenser geluisterd hebben naar de geluiden van de nacht ;hij zou in voortdurende aandacht zijn oren gespitst hebben om een voetstap van Daslo op te vangen. Roxiaan weet dit niet en de stevige touwen om handen en voeten graven zich die per in het vlees naargelang de nacht vorderde en naarmate hij onrustiger woelt op het harde stro om de slaap te vat ten. Nog steeds draaft Daslo over de donkere weg. De dappere jongen kent geen angst. Nu is hij op de plaats waar Kutsla zijn noodlottige salto maakte. Hij draaft nog enkele kilome ters door en bindt dan zijn paard op een goed verborgen plaats vast aan een stevige boom. Hij geeft het dier enkele bemoedigende klopjes op de nek,alsof hij zeggen wil:"Hou je maar koest,hoor; het kan misschien lang duren,maar ik kom je wel weer halen". Te voet begeeft hij zich vervolgens op weg naar het gevaarlijke hol. Na een half uurtje lopen ziet hij vaag door de struiken het geflikker van een vuurtje. Hij weet nu dat hij in de buurt is. Behoedzaam sluipt hij nader en nader. Met zijn arendsogen ziet hij,dat Mark de wacht be trokken heeft. De niets-vermoedende man zit bij het vuur, zijn hoofd rust op zijn knieën. Hij schijnt een dutje te doen. Daslo waagt zich nog een tiental meters dichterbij. Mark richt zich half slapend op en werpt enkele blokken hout op het vuur,dat even opflikkert door het nieuwe voedsel en een ogenblik het hol verlicht. Dit is genoeg geweest voor Daslo; hij heeft het gezien. Op zijn plaats van gisteren lag weer iemand en hij twijfelt er niet aan, of dit moet zijn va der zijn. Graag zou hij het hol binnensluipen,de voet- en handboeien van zijn vader verbreken en met hem vluchten, zonder de rovers in hun nachtrust te storen. De verstandi ge jongen weet echter,dat hier badachtzaam handelen past en dat iedere onvoorzichtigheid uitermate funest kan zijn

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Op De Hoek, weekblad voor Akersloot | 1956 | | pagina 7