rug nog was de akker een haast onwarbaar stuk woudiraar
vanuit hoge bomen lianen neerhingen tot in de doornige
struiken. Taaie varens hadden zich als reusachtige kimop-
planten vastgebeten in de stammen van de bomen en door
het vergane hout op de grond wrong het bikkelharde gras
zich omhoog. De boer had zijn buren uitgenodigd met hem
dit stuk vruchtbaar te maken. Had hij hen niet steeds ge
holpen bij de ontginning van hun terrein? Met hun kleine,
primitieve seizen sloegen ze toe,de boer en zijn buren,
totdat het struikgewas plat op de grond lag.' De bedwelmen
de geur van gesneden gras gaf hun een lied in de- mond en
zingend lieten zij hun bijlen in de bomen ploffen. De
dreun van de vallende bomen zette zich voort door de val
lei tot over de rivier,waar de apen zich schuil hielden.
Bier. Ze hadden na het werk maisbier gedronken,tot hun
ogen pralerig stonclen en d.e gesprekken meer en meer gingen
over de huf/bare meisjes van de buurt. En de boer had. met
zijn zoon avond aan avond als de gloed van de zon nog niet
gedoofd was,vuur in het dorre hout geblazen tot de vlam
men vonken schoten. De ossen trokken de logge-ploeg d.oor
het nieuwe land.'En .de boer vloekte als het ploegijzer
achter een taaie wortel bleef steken. En de boer liet zijn
ZYveep knallen als hij dacht dat de ossen hun lijven niet
voldoende spanden. De grond was warm alsof een liefkozen
de hand hem onophoudelijk gestreeld had. De boer strooide
de witte en de rode,de purperen en de roze korrels maas
tweemaal kort en eenmaal lang,tweemaal kort en eenmaal
lang. De ploeg trok nu diepe voren en de kleine jongen
schoof met zijn kromme stok de aarde over de maiskorrels,
Het zweet droop over zijn naakte lijf,maar hij voelde het
niet. Met zijn grote teen duwde hij peinzend een korrel in
de grond. "Keiro,riep waderen dan nog eens Keiro". Maar
hij moest driemaal roepen voordat het tot de jongen door
drong. "Keirosta niet te dromen". -"Er komt een school
aan de overkant van de rivier"antwoordde- de jongen afwe
zig. (wordt vervolgd)