digt een nieuwe dag aan. Brutaal dringt het licht zich
door de spleten in de wand van de hut. Keiro draait zich
om,geeuwt,rekt zich uit en voelt de koude tussen de deken
en zijn bed van blaren; Zijn vader en moeder slapen nog
op hun mat van gevlochten palmblaren. De jongen blijft e-
ven naar - hun ademhaling luisteren, dan gooit hij de deken
van zich af,staat op en geknield bij de as van het vuur,
blaast hij tot er kleine,gele vlammetjes uit de smeulende
houtresten opspringen. Hij zoekt naar water om handen en
gezicht te wassen,maar de aarden kruik is leeg en zelfs
het verroeste conservenblikje bevat geen druppel. Hij
trekt de houten palen weg,die de van bamboe gevlochten
deur op zijn plaats houd.en.. "Zou je niet wat water halen"
hoort hij de slaperige stem van zijn moeder. "Vrouwenwerk"
antwoordt hij. "Wat zei je?" roept ze,maar hij hoort haar
niet meer. Hij heeft de bamboedeur' weggeschoven en stapt
de hut uit. Het dal lijkt op een reuzegroot bierglas,aan
de randen bezet met een schuimige kraag van melkwitte
mist. Diep beneden zie je de hutten,de ronde hutten,gegar
neerd door valse bananenplanten,en daarachter de velden
met mais. De wegeltjes als met een penseel getrokken,win
den zich door de grasvelden. Uit de hutten kringelen-door
dé grasdaken heen slierten rook omhoog. Koffie, d.enkt de
jongen. Hij haast zich naar de beek en plast het kóéle'wa-
ter met handenvol tegen zijn gezicht. Zijn moeder komt om
water te scheppen. Ze draagt-de aarden kruik op haar heup.
Behoed.zaam zet ze haar blote voeten op de d.roge plekjes
in het -slijkerige pad. Dat is mijn moeder niet, denkt de
jongen; het is-de vrouw van mijn vader. Het is de vrouw,
die mijn vader naar hier gebracht heeft,toen mijn moeder
gestorven was. Hij herinnerde zich het geweeklaag van d.e
buren,toen ze de dode,in een palmmatgerold,op een baar
van bamboe naar het kleineorthodoxe kerkje'boven op de
bergrug gedragen hadden. Zijn vader had. gehuild en geroe
pen en. zijn hand tegen zijn hoofd geslagen. "Jij veegde
mijn mond af als ik gegeten.had,jij gaf meeen stoel om op
te .zitten",riep hij met schorre stèm. En de familieleden
antwoordden"Als de gastheer ons vergat uit te nodigen,
riep jij ons; als hij weigerde onsiets- aan te bieden,gaf
jij het". De vrouwen wiegden als uitzinnig heen en weer en
sloegen met platte handen op hun borsten. Toen het lijk in
de kuil gezakt was, gooiden ze er aarde op' tot het een heu
vel was. En hij had gehuild,languit naast haar graf gele
gen. "Ze komt nooit meer terug,snikte hij tegen zijn oude
grootvader; ze hebben teveel aarde op haar gegooid".