ZWART
BEKENTENIS HERINNERING.
,,Weet je het nog?"....
„Weet je nog, hoe wij elkaar zoo on
geveer het eten uit den mond keken
dat wij haast ruzie kregen wie de leege
aardappelpan mocht schoor^epelen?.... Je
kan het je haast niet voorstellen, dat dit
alles nog maar een goed jaar is gele
den.... Het lijkt al veel langer.... 't is net
een booze droom geweest. Weet je nog,
dat we van de Centrale Keuken aten?
Soep voor en soep na? Nee, laat mijn
moeder maar weer koken!.... Weet je
nog, hoe we met vier dunne sneedjes
brood per dag toe moesten.... Weet je
nog?...."
De familie Andriesen tafelde wat na
en als vanzelf was het gesprek op de
toestanden van een jaar geleden geko
men. „Wéét je het nog?"....
Met aandacht, welwillend glimlachend
had de oude mevrouw naar het vragen-
spel geluisterd. Reeds stond Annie, de
oudste dochter op om de tafel af te rui
men, toen haar moeder glimlachend zei:
„Nu weet ik nog een geschiedenis, die
jullie je misschien voor een deel herinne
ren, maar waarvan je het slot in geen
geval kent. Ik had, zoo aan het eind
van de hongerperiode op zekeren avond
een half broodje in de trommel.... Toen
ik den volgenden ochtend er naar greep,
was er een stuk af. Ik werd kwaad....
weten jullie het nog?"
Nou, öf ze het wisten.
„Ik had je nog nooit zóó kwaad ge
zien," bekende vader.
„Ik dacht, dat u óns zou opeten," ver
zekerde \Vim, de jongste zoon onder al
gemeen gelach. Annie en Liesje zeiden
eveneens, dat ze zich die „tekort-aan-
brood-scène" nog wonderwel herinner
den. Het kwam ook niet zoo vaak voor,
FEUILLETON
Nadruk vei boden
detective-verhaal door
33 Nico van Nigtevecht.
dan eindelijk in bent geslaagd, dan mag
je het saluut voor de heeren brengen en
hun vertellen, dat ze wel weer naar huis
mogen gaan!!om orde op hun zaken
te stellen of om die zaken op den ouden
voet voort te zetten."
„Wordt er dan verder van een ver
volging afgezien?" wou De Waard we
ten.
,,U zou er heelemaal wat moois van
maken", zei Weber verwijtend. ,,Is het
soms al niet erg genoeg, dat zoo'n clan
destiene slachter bijvoorbeeld niet dade
lijk kan worden vastgehouden? Als poli
tieman krijg je zoo het gevoel, dat je
dien kerel niets kunt maken en wat
naar mijn idee nóg erger is het om
gekeerde is óók het geval. De boeven
lachen je gewoon uit. Ze gaan met hun
praktijken door ze betalen zonder
moeite de boete, die wordt opgelegd en
jij kan weer probeeren, ze opnieuw te
pakken te krijgen. U begrijpt, dat zoo
iets voor een politieman niet animeert.
Ik weet niet, hoe het in de stad is, maar
wij krijgen hier steeds te hooren, dat er
geen ruimte is om de heeren op te ber
gen. Als ik er wat over te zeggen had,
richtte ik een concentratiekamp voor dat
gespuis in. Ik zou wel zorgen, dat er
ruimte was."
„Het is bij ons in de stad al net zoo",
zei Artje. „Misschien is dat een troost
voor je Weber. Je moet al heel wat en
iets heel ernstigs op jé kerfstok hebben
als je, voordat je zaak bij den rechter
aan de orde komt, in arrest wordt ge
houden. Je weet het nu eenmaal en het is
toch een troost, dat loontje per slot van
rekening toch om zijn boontje pikt. Denk
er om, De Waard, als je daar soms een
hoofdartikel over schrijft, dat je ook
aandacht schenkt aan de straffen, die
niet malsch zijn."
De Waard lachte even. Het leek wel,
dat Artje zijn gedachten had geraden.
„Meneer is van de krant?" vroeg We
ber.
„Van het Laatste Nieuws," bevestig
de De Waard. „Ik zou wel graag van
u willen weten, hoe dat met die clan
destiene slachting is gegaan, waar u het
zoo even over had."
Weber keerde zich om en ging voor
het kijkgat staan, dat uitzicht op de
dat mevrouw Andriesen boos was.
„Ja, 't was ook wel een groote teleur
stelling voor me," zeide moeder zich
min of meer verontschuldigend. „Het is
nooit leuk, als je mis grijpt en ik wist
zeker, dat er een stuk af was, maar jullie
wisten er geen van allen iets van, of
schoon ik het de een na den ander vroeg.
Vader was er niet aan geweest en
Wim niet en Annie niet en Liesje ook
niet. Jullie deden zelfs nog verontwaar
digd, dat ik zoo iets kon denken! Ja, het
was toch wel érg in dien tijd," vervolgde
moeder peinzend.
„Maar ik heb toch bekend," zei vader
lachend.
„Ja, een heel dun sneedje had je er af
genomen dat klopte," zei moeder plot
seling lachend. „En dat wisten jullie
niet maar de een na den ander kwam
dien avond bij me. En onder strikte ge
heimhouding vertelden Wim en Annie en
Liesje, dat ze het van elkaar wisten, dat
ze er een boterhamvliesje hadden afge
sneden...."
WIE HET LAATST LACHTE.
De regen drensde zeurderig tusschen
de hooge huizen de nauwe straat in; het
water deed het asfalt glimmen en de da
ken der oude, vervallen woningen sche
nen méér nog dan anders zich voorover
te buigen alsof de vervelooze dak
lijsten zich in de glibberig-vette modder
laag der straat trachtten te spiegelen.
't Was etenstijd en ook door het
nauwe straatje waar het anders een
jachtig gedoe van haastig-doende men-
schen was van menschen, die om de
hoofdstraat te bereiken, gauw „binnen
door" schoten, kwam sporadisch een
voorbijganger.
spoorbaan gaf. De Waard, die al dacht,
dat de chef-veldwachter verder niets met
hem te maken wilde hebben hij kende
menschen, die schrik hadden voor een
ieder, die aan een krant werkte merk
te tot zijn genoegen, dat Weber niet tot
die lieden behoorde. „Ik wil u dat geval
met plezier vertellen en als u denkt, dat
het wat voor de krant is, mag u het
er, wat mij betreft, gerust in zetten. Als
u de feiten maar goed weergeeft."
„Daar hoef je bij hem geen zorg over
te hebben. Weber," deed Artje zich
hooren. „Je hoeft ook niet bang te zijn,
dat hij dingen in zijn blad zet, die niet
zijn verantwoord, of die op de een of an
dere manier het onderzoek bemoeilijken.
Vertel hem maar precies hoe het is ge
gaan als er iets is, dat. er niet bij
moet, kan je het zeggen dan laat-ie
dat weg. Ik heb al meer met dezen knaap
samengewerkt en ik vind, dat ieder po
litieman er eigenlijk een specialen ver
slaggever op na moest houden."
,.Kan je in de stad misschien hebben
hier niet," vond Weber. „De kranten
hebben hier correspondenten men
schen, die zooveel mogelijk regels willen
schrijven en die elkaar het licht in de
oogen niet gunnen."
„De correspondent hier van het Laat
ste Nieuws kan het verslagje anders op
zijn rekening krijgen," zegde De Waard
toe. „Als dat soms een bezwaar is?"
„Voor mij niet interesseert me wei
nig," zei Weber, die vervolgens uitvoe
rig vertelde, hoe hij met Artje toeval
lig er achter was gekomen, dat er een
koe clandestien werd geslacht. „Zet u
er maar niet bij. dat het heele stel weer
moest worden losgelatenzet u maar,
dat het vleesch in beslag is genomen
dat het naar het abattoir in de stad is
vervoerd en dat de daders ter beschik-
kind van de justitie zijn gesteld. Iedereen
hoeft niet te weten, dat ze dadelijk daar
op weer werden losgelaten."
„Dat verwerkt hij wel in een afzonder
lijk artikel," verzekerde Artje.
„Zou ik ook mogen weten, met welk
doel u beiden die boerderij bezocht?"
vroeg De Waard, die vlug een paar
aanteekeningen had gemaakt.
„Nee, dat mag je nu net niet," viel
Artje in. „Je mag het wel weten, maar
dat is nog niet rijp voor publicatie, beste
jongen. Daarvoor kwam ik je eigenlijk
opzoeken, WeberOm je te vragen,
nog niets van die andere geschiedenis te
vertellen."
„Dan ben ik uitgesmoesd," zei We
ber. „En dat is maar goed ook, want we
zitten hier niet om te kletsen we moe
ten zooveel mogelijk de spoorbaan in het
oog houden. Als meneer ook een uitkijk-
gat voor zijn rekening wil nemen?"
En de enkeling, die langs kwam, had
I haast zooals iedereen haast had, die
deze straat-steeg door moest. Alleen de
jongen, die op de kruk van een handkar
zat, had den tijd.
Wat raakte het hem, dat zijn kar den
heelen rijweg versperde?
Wat kan het hem schelen, dat de men
schen zich schier tegen de huizen moes
ten drukken om op het smalle trottoir te
kunnen passeeren?
Hij moest wachten hij had recht
daar te staan met z'n kar. En hij
stond er goed hij had afleiding.
„Tik tik tik"....
„Toch een aardig mekaniekie!"
Een heer kwam aan een stevige,
welgedane heer. Z'n korte beentjes sche
nen niet dan met moeite het dikke buikje
te torsen. Hij schoof voorzichtig met
kleine kinderpasjes voort het groote
hoofd een weinig voorover, alsof hij wou
l zien, waar hij de voeten zette.
Zoo was hij bijna tegen de handkar
opgeloopen, als de jongen niet „ho!" had
geroepen.
Verschrikt bleef de heer staan keek
hoogst verwonderd naar de kar toen
naar den jongen, dan om zich heen.
„Tik tik tik"....
„Het glaasje," zei de jongen.
De mechanische pop in de schemer-
verlichte etalage schudde het hoofd
lachte verwezen.
De oude heer lachte ook en z'n
lach had onbegrijpelijk veel van de mi
miek der pop.
„Tik tik tik"....
Tegen de kar geleund keek de heer
toe benieuwd naar wat de pop na
den volgenden tik met mallen lach on-
De Waard vond het best. In gedachten
had hij al een nieuw onderdeel aan het
te schrijven feuilleton toegevoegd: „De
wacht in de bunker"
Voorloopig was dat wachtje kloppen
niet ongenoeglijk. Want hoewel Weber
had gezegd, dat hij was uitgesmoesd,
bleek al gauw, dat zulks niet het geval
was. De drie mannen stonden naast el
kaar voor een kijkgat en De Waard,
die'in het midden stond, behoefde slechts
te luisteren naar de politioneele ervarin
gen, die de twee aan de kanten uit
wisselden.
„Ik heb een tijdlang hier visite gehad
met een kerel, die op gymnastiekschoe
nen werkte," vertelde Weber. „Zoo'n
brutale duvel had je nog nooit meege
maakt. De huizen liggen hier aan den
achterkant vrijwel open. De vent had
niets anders te doen dan over de schut
ting te klimmen om aan den achterkant
van de huizen in te breken. Het waren
telkens weer dezelfde teekenen. In den
tuin afdrukken van gummischoenen
dat was het eeflige wat je van den kerel
vond. Misschien herinnert u zich, dat
die knaap ook in het politieblad is ge
signaleerd. Den laatsten tijd hebben we
rust van hem misschien hebben ze
ergens anders hem te pakken genomen.
Alleen dacht ik een paar dagen geleden,
dat hij weer terug was gekomen. Er was
iemand bij een boerin gekomen met een
wel wat te doorzichtig verhaal. Hij
kwam per fiets den geheelen veestapel
in beslag nemen twintig koeien
omdat zij melk buiten den bon om zou
hebben geleverd. De man liet zien dat
hij van den Crisis-Contröle-Dienst was,
maar toevallig had hij iepiand aangetrof
fen, die nooit en te nimmer clandestien
zou leveren geen halve liter. Het was
jammer, dat de vrouw den man niet voor
een deel zijn gang had laten gaan. Maar
aan den anderen kant kan je je begrij
pen, dat je zoo maar den eerste den beste
je koeien niet meegeeft, enkel en alleen
omdat de een of andere meneer uit de
stad je valschelijk beschuldigt."
„Allicht niet," zei Artje. „Je staat er
anders van te kijken, hoe goedgeloovig
sommige menschen zijn."
„Vrouw Griffioen niet," sprak Weber
tegen. „Die gaf haar kleine meid een
seintje en die holde naar mij toe. Jammer
genoeg had de oplichtersbende het in
de gaten en het duurde niet lang, of ze
hadden afscheid genomen, met de mede-
deeling dat ze den volgenden ochtend de
koeien zouden laten halen," vervolgde
Weber. „Ik ben er den volgenden dag
geweest, maar er kwam natuurlijk nie
mand."
De Waard, tusschen de twee politie
mannen in, grinnikte. Dat was nog eens
der zijn puntmuts vandaan zou tooveren.
't Jong, op de kruk, voorspelde....
't Gevaar kwam van boven.
Aan een staaldraad zakte langzaam,
doch zeker een groot pak, bestemd voor
de handkar.
De jongen zag het niet.
De dikke heer zag het.... óók niet.
En 't pak zakte langzaam maar zeker....
„De dobbelsteen.... de flesch.... het
kaartje"....
Statig zakte het pak.... op den hoed
van den heer duwde hem dezen over
het hoofd. De heer zakte mee,in het
zelfde tempo kwam met de knieën
op de straat.
„Daar heb ik op gewacht," riep het
jonge mensch.
Met een ruk rolde hij het van-boven-
gekomen-pak de kar in haakte het los
en gaf een schreeuw, waarop staaldraad
en haak weer omhoog schoven -even
plechtig als zij met het pak waren ge
daald.
De meneer, van grooten druk bevrijd,
krabbelde overeind probeerde z'n
knieën te bekijken, die vuil waren ge
worden, door de aanraking met de be
slikte straat.
Het ging niet: het emboinpoint was
van te grooten omvang.
„Onderuit, buik-met-beenen!" gilde de
jongen en duwde de kar-met-lading
voort.
De heer zich duwend tegen een
muur, liet hem passeeren staarde het
geval na, sukkelde verder.
En in de etalage stond de pop tik
kend naar denkbeeldige voorbijgangers
in het vieze straatje stom lachend....
(Nadruk verboden).
een kerel, die een heelen veestapel op
den kop wou tikken. Als je clandestien
werk doet, doe het dan in het groot,
bedacht hij, maar hij paste wel op, dit te
zeggen.
Ook Artje, die anders best voor zulk
een grapje te porren was, scheen deze
zaak heel ernstig op te nemen. „En die
vrouw Griffioen," vroeg hij, had die een
behoorlijke beschrijving van de oplich
ters?"
„Dat zou ik moeten nakijken," ant
woordde Weber. „Ik herinner me er nu
alleen mar van, dat ze als heer waren
gekleed, maar dat een van hen gym
nastiekschoenen droeg. Daardoor had ik
er eerst nog even aangedacht, dat het
dezelfde vrijer was als degeen, die de
kleine inbraken pleegde."
„En dit was het niet?" vroeg Artje,
blijkbaar weer zonder belangstelling.
„Ik kon er niets van vinden," bekende
Weber.
„Die vrouw Griffioennoemde u
haar niet zoo?Waar woont die? Ik
bedoel, welke boerderij was het, die de
heeren bezochten?"
„Griffioen, bij mij achter in de laan.
„Nooit-Gedacht" heet die boerderij."
„Dat zou ze ook nooit hebben ge
dacht, dat ze in één slag alle koeien
kwijt konden zijn," merkte De Waard
op.
„En jij had nooit gedacht, dat je in
plaats van in een zeilboot voor een ple
ziertocht, vanmiddag in de stevige scha
duw van een bunker zou staan, wach
tend op dieven, die misschien nooit zul
len komen," antwoordde Artje lachend.
„Ik geloof, dat u zich vergist, inspec
teur," zei Weber bijna plechtig. „Als de
heeren eens voorzichtig hierheen komen?
Ik heb aan dezen kant meen ik beet."
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
Nauwelijks had Weber De Waard en
Artje uitgenoodigd, eens aan zijn kant
te komen kijken, of de twee probeerden
langs diens breeden rug ook iets van de
buitenwereld te zien te krijgen. Dat
kosttte wel eenige moeite, maar het lukte
toch.
„Het komt mooi uitdrie man
voor elk één," zei Artje tevreden. „Zie
je, wie er bij loopt, Weber?"
De dikke chef-veldwachter had haast
een schreeuw van verbazing geven. „Dat
is warempel die Piet Bunkers. Nou, we
wachten hem in z'n bunker op dat
verzeker ik je. Nauwelijks laat je hem
los, of hij gaat met z'n schurkenstreken
verdernu zie je het zelf, inspec
teur."
(Wordt vervolgd.)