Sinterklaas teleurgesteld
BONTJE
Het onaangename avontuur van de heer
van de Werve van Duy venvoor de
Grote verwachtingen oj het misdeelde J^ind
25 NOVEMBER 1949
DE DRIE MEREN RIJPER COURANT
TWEEDE BLAD
door J. G. Raatgever Jr.
Toen de heer George Frederik van de
Werve van Duy ven voorde tot voorzitter
van de oudercommissie van de openbare
lagere school H. te Torenstad werd ge
kozen, realiseerde hij zich niet dat hij vol
gens de traditie der school op 6 December
de rol van Sint Nicolaas zou moeten ver
vullen. Dat merkte hij pas later. Voor
lopig schiep hij veel behagen in het lei
den van de vergaderingen der commissie,
waarbij hij zich behoorlijk liet gelden.
Want niet om te roddelen, maar meneer
G. F. van de Werve van Duyvenvoorde
was er van overtuigd, dat hij het buiten
gewoon met zichzelf had getroffen, en
dat men nimmer een betere voorzitter
had kunnen kiezen. Wij willen daarover
niet twisten. Een voorzitter moet nu
eenmaal een gepast gevoel van eigen
waarde hebben, anders wordt er over hem
gelopen. Welnu, als G. F. (zoals zijn vrien
den hem noemden) de hamer liet vallen,
dan zou zelfs Stalin gezwegen hebben,
laat staan de schroomvallige mede
commissieleden van de openbare lagere
school H.
Toen de secretaris hem op een mistige
Novemberdag mededeelde, dat hij, als
voorzitter van de oudercommissie, rech
tens de aangewezen man was om als
Goede Sint te fungeren, trok de heer
Van de Werve eerst ietwat ontstemd de
wenkbrauwen op. Want het mishaagde
hem in hoge mate, dat dit schriele manne
tje, dat net fantasie genoeg bezat om de
notulen bij te houden en voor te lezen,
hem de wet zou willen stellen. Aan de
andere kant streelde het zijn ij delheid,
dat hem ook deze belangrijke taak weer
op de aristocratische schouders werd ge
legd. En dus sprak hij verstrooid, alsof
hij slechts met een half oor luisterde:
.,Zo, zo, jae, jae. Nu, dat heeft de tijd
nog. Ik zal zien, wat ik kan doen!"
Waarop de secretaris schuchter infor
meerde: „Kunt u paardrijden, meneer de
voorzitter? Onze Sint komt altijd te paard
naar school!" De heer Van de Werve
lachte schamper. „Maer man! Ik doe niets
liever. Heerlijke sport, machtige sport,
die hippische sport. Peerd en ruiter, één
wil, één gedachte. Duin op, duin af. Daar
blijf je fit bij, niet?" De magere secreta
ris, wiens kennis van paarden niet ver
der reikte dan de hartige smaak van
paardenrookvlees (waar hij onder ons ge
zegd en gezwegen een dolle liefhebber
van was) dacht: „Opschepper", maar zei:
„Ja, dat zal wel" en deed er verder" het
zwijgen aan toe.
Maar toen hij enkele dagen later de
stalhouder v. d. Zwan ontmoette, en een
paard bestelde voor de rit van de Sint
naar school, stak plots een duiveltje de
kop op, dat hem als volgt deed spreken:
„Geef niet zo'n ouwe afgedraafde knol
dit jaar. We hebben ditmaal een Sint
met sporen aan, een ruiter eerste klasse.
Hij heeft geloof ik nog bij de Gele Rij
ders gediend. Een jong en vurig paard,
daar wil hij mee door de stad draven."
„Accoord Van Putten! Je krijgt je zin."
antwoordde de stalhouder. En daarmee
werd de eerste steen gelegd voor het
zeer onaangename avontuur van de heer
George Frederik van de Werve van Duy
venvoorde
Opgewonden gluurden de jeugdige
Van de Wervetjes op de regenachtige,
mistige morgen van de zesde December
naar het prachtige witte paard dat, aan
de teugel vastgehouden door de stalhou
der in eigen persoon, met zijn hoef over
de stoep stond te krabben. Binnen legde
een toneelkapper de laatste hand aan het
eerbiedwaardig uiterlijk van een zeer
statige Sint Nicolaas. En toen de heer
Van de Werve, opstaande van zijn zetel,
zich in de spiegel bekeek, kreeg hij nog
méér respect voor zichzelf, dan hij van
oudsher al bezat. Ook als Goede Sint zou
hij ongetwijfeld een succes worden!
Plechtig schreed hij naar de voordeur,
zich oefenend in het aannemen van een
indruk- en ontzagwekkende houding.
Reeds volkomen ingeleefd in zijn rol ver
maande hij de kinderen, die zich in de
gang hadden opgesteld, gezeglijk te zijn,
kneep vrouwlief ten afscheid in de wang
en liet zich dan door de stalhouder v. d.
Zwan in het zadel helpen, hetgeen na
enige acrobatische toeren wel lukte.
Toen de stalhouder aanstalten maakte
om het paard verder aan de teugel te
geleiden, zag hij zich door de Sint op
besliste wijze teruggewezen.
„Beste man, ge zoudt me een groot
pleizier doen, door thans naar uw zaak
terug te keren. Ik red me wel. Goeden
dag!" Daar reed de Sint heen, een ver
blufte stalhouder achter zich latend, die
zich achter het oor krabde en hardop
dacht: „Als dat maar goed afloopt met
dat jonge, vurige peerd!"
Weldra bleek, dat de heer Van de
Werve zijn talenten ruimschoots had
overschat. In lang vervlogen jaren had
hij wel eens op een paard gezeten, maar
dat stempelt iemand nog niet tot een ge
routineerd ruiter. Aanvankelijk liep alles
op rolletjes. In de stille straten van de
buitenwijk klikklakte de schimmel ge
moedelijk voort, en uit alle huizen kwa
men de peuters naar buiten gerend om
de Sint eerbiedig te groeten. De heer
Van de Werve kreeg zelfs pleizier in het
geval. Hij wuifde minzaam naar de klein
tjes, die opgewonden naar hun moeder
terug holden, om haar van dit grote
avontuur te vertellen. Maar in de druk
kere straten van de binnenstad ontston
den moeilijkheden. Bij het met yeel ge
raas passeren van een auto spitste de
schimmel nerveus de oren, en toen in de
verte een trein met veel gekletter over
een viaduct daverde, bleef het paard
plots stokstijf staan. Geen gemoedelijk op
de hals kloppen of vriendelijk toespre
ken hielp, het was en bleef: op de plaats
rust. Een snel aangroeiende kring van
belangstellenden verzamelde zich rond
man én paard, en liet het aan kwinksla
gen niet ontbreken.
„Hé, vader, ben je zo uit Spanje ge
komen? Je bent zeker verleden jaar al
weggegaan!"
„Strooi eens wat lekkers, ouwe heer?"
Een waardig lid van het alom tegen-
woordigé gilde der loopjongens bracht
uitkomst. Schel op zijn vingers fluitende,
spurtte hij naderbij, sprong van zijn fiets,
gaf de schimmel een fikse klap op de
achterbouten, onder het uiten van de
klassieke term: „Hort, knol!" Inderdaad,
het paard kwam weer in beweging, en
wel zó snel, dat iedereen een goed heen
komen zocht. Getergd door de loopknaap,
verschrikt door het lawaai, nukkig ge
worden door het ondeskundige rijden van
de Sint legde de schimmel de oren in de
nek en galoppeerde klavieter-klavatter-
klavieter-klavatter de stad door, rakelings
langs bakkerskarren, bellende trams en
toeterende auto's. Moeders grepen haas
tig haar kinderen vast en mopperden op
die moderne Sinten, die de stad als ren
baan misbruikten en gelijk dollemannen
spoorslags door de straten raasden.
„Als hij vanavond zo over de daken
vliegt, breekt hij de nek," voorspelde
somber een oud heertje, dat zich nog nét
het vege lijf had kunnen redden.
Krampachtig hield intussen de Sint
het hollende paard in de manen vast; zijn
mijter was scheef gezakt, zijn baard wap
perde op zijn rug en hij verwenste, ter
wijl hij als schimmen mensen en huizen
voorbij zag vliegen, alle oudercommissies
ter wereld, en die van de openbare lagere
school H. zeer in het bijzonder.
Nadat echter onze schimmel handig
een roekeloze dwaas had ontweken, die
een poging waagde hem op te vangen,
begon hij vaart te minderen. Ten slotte,
in een plantsoentje in een van de buiten
wijken, remde hij af, en begon dood
onschuldig een bosje gras te nuttigen,
alsof er niets was gebeurd. Meer dood
dan levend liet de heer Van de Werve
zich op de grond zakken en keek om zich
heen. Wat nu?
Om 'te beginnen herstelde hij zijn ge
havend toilet, zette zijn mijter recht,
plakte zijn verschoven baard weer onder
de kin. Het paard, dat hem onverschillig
de staart had toegedraaid, in de steek
latend, ging hij op zoek naar een tram
halte.
Het geluk bleek ditmaal met hem.
Reeds na enkele minuten bereikte hij het
eindpunt van lijn zeg, waar juist een tram
gereed stond om naar de binnenstad te
rijden. Het gesprek in de tramwagen
stokte, toen de Goede Sint zich moeizaam
naar binnen hees en op het achterbalcon
een plaatsje zocht.
„Wel, wel, wie hebbe me daar?", grap
te de conducteur. „Wat een eer geschiedt
mijn eenvoudig tramrijtuig. Je bent er
vroeg bij, Sinterklaas. Hoe was het gis
teravond op de daken?"
De heer Van de Werve van Duyven
voorde versteende onder deze goedhartige
maar naar zijn smaak al te joviale praat.
Hij staarde hooghartig naar buiten, zich
in een ijzig stilzwijgen hullende.
„Zeker over een schoorsteen gestrui
keld," merkte de conducteur snedig op en
trok hard aan de bel. „Rijen maar, chef.
Kalm an, we hebben de Sint aan boord.
Straks strooit hij peperneuten."
De wagenbestuurder schakelde de
stroom in en de tram reed weg. Bij elke
halte stapten passagiers binnen, die de
Sint verbaasd aanstaarden, maar te be
leefd waren om iets te vragen. Een oud
mannetje echter verbrak het stilzwijgen:
„Vertel eens, vadertje, levert dit nou nog
veel op? Vroeger heb ik het ook gedaan,
maar ik vond het, knap vermoeiend, al
maar trap op trap af en dan maar bon
zen op de deuren. De dokter heeft het
me ten leste verbojen. Jammer, want al
zeg ik het zelf, ik had er aardig slag
van. En een ruime verdienste. Hier een
cent, daar een stuiver, soms een dubbel
tje. Nou, dat loopt aardig op!"
De heer Van de Werve zweeg en staar
de in wazige verten. De conducteur
stoorde hem in zijn bittere overpeinzin
gen: „Wel meester, wat zal het zijn? Een
enkel reisje Madrid of een overstapje?"
„Eén enkel," zei kortaf de Sint en
greep verstrooid naar zijn broekzak om
er zijn portemonnaieuit op te diepen.
Helaas, Sinterklazen plegen op 6 Decem
ber niet in hun colbertje, te lopen, de heer
v. d. Werve maakte op die regel, zoals
de aandachtige lezer weet, geen uitzonde
ring, en dus zocht hij tevergeefs naar
zijn geldbuidel. Met pijnlijke zekerheid
zag hij plots dit nuttige voorwerp op de
tafel in zijn werkkamer liggen. Wat een
dag!
«Een dubbeltje, Excellentie," grap
jaste de conducteur. Radeloos keek de
heer Van de Werve om zich heen. Hoe
kwam hij aan een dubbeltje?
Het oude mannetje raadde de moeilijk
heid, waarin zijn medepassagier verwik
keld was geraakt.
„Zonder geld van huis gegaan en nog
geen centje opgehaald, wed ik," zei hij
goedhartig. „Ja, ik ken dat. In die kale
buitenwijken moet je niet zijn, de binnen
stad, dat is je ware. Alleen ai om van je
af te zijn geven de winkeliers je een
stuiver."
„Een dubbeltje, vader," hield de con
ducteur aan. Het mannetje werd boos.
„Je ziet toch, dat-ie het niet heeft."
„Kletskoek. Ik mot mijn kaartjes ook
betalen. De tram is geen liefdadige in
stelling."
Het mannetje gaf het niet op. „Luister
nou eens, Sinterklaas. Ik weet het goed
gemaakt. Jij zingt hier een liedje, ik ga
met de 'pet rond en wat er aan het dub
beltje ontbreekt, pas ik bij. Is dat effe
rejeel aangebojen?
„Een mooie boel," mopperde de con
ducteur. „Nou gane me van de tram een
rijdend Concertgebouw maken. Goed, dat
het niet elke dag 6 December is. Enfin,
vooruit dan maar. Wat zal het wezen,
meester? Zie ginds komt de stoomboot,
of Hoor wie klopt daar kinderen?"
De heer Van de Werve begreep, dat
hij nu iets zou moeten doen. Er diende
een eind te komen aan deze situatie,
waartegen hij zich niet opgewassen
voelde.
„Ik zing niet* en je dubbeltje heb ik
niet nodig," sprak hij ferm, en blikte het
mannetje vernietigend aan.
„Dan niet! Even goeie vrinden," zei
deze schouderophalend.
Maar de conducteur hakte ook de knoop
door: „Dan ga je er bij de volgende halte
af, en bij mijn leven geen Sinterklazen
meer op mijn kar. Dat is eens, maar nooit
meer."
De tram stopte, en zijn laatste restje
waardigheid bij elkaar rapend steeg de
Sint uit.
„Goeie zaken," wenste hem het manne
tje toe, dat daarmee toonde een warm
hart te bezitten.
Op de vluchtheuvel trachtte de heer
Van de Werve zich snel te oriënteren.
Gelukkig, de school was niet ver meer.
Ondanks het miezerig motregentje, dat
op de Torenstadse straten begon neer te
dalen, verzamelde zich snel een groepje
kinderen bij de tramhalte. Enkelen be
gonnen zelfs al te zingen, een verward,
onsamenhangend kleuterlied. Sint Nico
laas huiverde en liep snel in de richting
van het schoolplein.
Het was geen indrukwekkende, statige
verschijning deze Goede Sint, die vér
over tijd de speelplaats van de school H
opschreed. Hoe kon het ook anders?
Daarvoor was er te veel gebeurd sinds
hij triomfantelijk de straat zijner inwo
ning was uitgereden. Om de waarheid te
zeggen, zag deze Sint er een tikje ver
fomfaaid en verregend uit. Zijn schoenen
waren beslikt, modderspatten ontsierden
zijn statiegewaad, de mooie witte baard
vertoonde een neiging tot afzakken en de
mijter hing lichtelijk uit het lood. De be
langstellende voorbijganger kreeg de in
druk, dat deze Sint óf reeds uren en uren
huis aan huis zijn zegenrijke arbeid had
verricht, öf ternauwernood was ontsnapt
stoomboot
Voor Uw St. Nicolaas eerst kijken bij:
DUBBELE BUURT 9 - PURMEREND
Wanneer de dagen van November naar het einde spoeden
En December reeds van verre naar ons wenkt,
Dan komt zo ongemerkt als alle jaren,
Het geluksgevoel dat stille verwachting schenkt.
Zeg weet je nog uit die verre, verre kinderjaren:
Een kous, een mandje of een klomp met hooi.
En 's morgens vroeg, zoekend op blote voeten
Wel grote wijze mens, vond je die tijd niet mooi?
Een bal, een taai, een pop, wat kleine prentenboeken,
Een suikerbeestje en soms een dik. stuk speculaas,
Dan zei, terwijl je keek in moeders lieve ogen:
„Hij is zeker ontzettend rijk, die goede Sinterklaas".
Je werd ouder en het tere weefsel van je dromen
Kreeg scheur op scheur bij 't vord'ren van de tijd.
Het armzalig overschot heb je toen stil geborgen,
Je wist het nu: het Leven was realiteit.
Maar het valt niet mee, zonder illusies leven,
Komaan, het oude droomweefsel weer opgezocht,
En zo in de laatste dagen van November
Wordt dan het grote wonder weer gewrocht.
Wij gaan weer hopen, wensen en verwachten.
En richten de blik weer op die lang verbeide dag
Die in onze jeugd met goudglans was omgeven,
En ons een blokkendoos, een pop en peperneuten gaf.
Maar nu is het anders. Onze kinderen zijn grote mensen,
Ze vragen aan de Sint een kleine kleinigheid:
Een fiets, een piano en nog enkele andere dingen,
En die heel rijke Sint is immer weer bereid.
En waarom ook niet? 't Is beter geven dan ontvangen,
Nietwaar, een kinderhand is gauw gevuld!
Daarom: kom op, wat is er van jullie verlangen?
En 't komt voor elkaar, alleen even geduld.
Daar gaan we danAllereerst de hoge prijzen.
Voor menig huismoeder is dat een strop,
Want Sint, je wilt het waarschijnlijk niet geloven,
Maar Donderdags benne de centen meestal op.
En de belasting. Sint, dat is om van te rillen,
Dat loopt finaal de spuigaten uit.
Groter piraat als de fiscus moet er nog geboren worden,
Die stroopt nu letterlijk bij iedereen naar buit.
O ja, ze praten al zo'n vijftig jaren
Over Staatspensioen voor de Kleine Man.
Wel Sint, stuur Piet eens naar die Hoge Zeergeleerde Heren,
En laat hem dreigen: „Zeg, komt er nog wat van?"
Luister! Hoor je die honderdduizenden niet schreeuwen
Om een woning, een eigen huis en haard,
En zie je die eindloze stoet van werkelozen?
Maak ook voor hen het leven weder waard.
En al de collectanten met hun offerbussen
Voor T.B.C., voor Kanker of het misdeelde kind,
Haal ze van de straat, en stuur ze naar de Tweede Kamer,
Met de boodschap: „Regeerders, we komen van de Sint!
En we hebben van de goede man opdracht gekregen,
De collectebussen, knderen, leveren jullie in.
Een paar millioen van „Oorlog" schrappen,
Dan heeft, o heren, uw beleid tenminste zin!"
Ach goede Sint, er wordt onnoemlijk veel geleden
In dit kleine, dicht bevolkte tranendal,
En 't meeste nog door 't elkander niet begrijpen;
Geeft hen Begrip. Misschien dat 't helpen zal.
O ja, stuur Zwarte Piet naar de heren Diplomaten,
Die in het zweet huns aanschijns in d'een of andere zaal
Met champagne en strijkages Wereldhistorie maken.
En laat Piet tot hun zeggen in gezonde taal:
Zeg heren scheppers van verdragen en van pacten,
De Sint, mijn baas, is met jullie lot begaan,
Na alles wat jullie in de wereld hebt bedorven
Krijgen jullie nu van hem een andere baan.
Er zijn woningen tekort, maar puin is er overvloedig,
Welnu, daar ligt nu jullie grootse taak.
Ruimen! Ruimen! En 't slechte van het goede sorteren.
Dat, diplomaten met of zonder uniform, is de zaak.
Meer dan genoeg hebben we van jullie geheim gekonkel,
Je vodjes papier, je geel, wit, rood en groen boekgebaar.
En erger nog. Dat eindeloze en hopeloze praten,
Weg er mee! De overall ligt voor ulieden klaar.
Dit was, o Sint, gij Vriend van alle Mensen,
Van onze vragenlijst een simpel deel.
Wij weten, ook uw goedheid heeft haar grenzen,
En wij verlangen misschien ook wel teveel.
Maar dit ene nodige kunt gij ons toch geven,
Het is een beroep op uw edelmoedigheid,
Schenk al die zoeken en zij die dwalen,
Een weinig geluk en wat tevredenheid.
LOTA.
aan een handgemeen in een rumoerigé
zeemansbuurt.
Niettemin, de heer Van de Werve stap
te voort, en trok met een ruk aan de bel
van de school, zodat het leek alsof de
brandweer uitrukte. Mopperend slofte de
oude conciërge naar voren, opende de
deur en zag tot zijn verbazing de Sint op
de stoep staan.
„Ik ben Sint Nicolaas," gaf de heer
Van de Werve te kennen.
„Dat zie ik," constateerde de conciërge,
enigszins nors.
Er ontstond hierna een pijnlijke stilte,
die ten slotte door de Sint werd ver
broken.
,,Ik kom voor de kinderen. Ze ver
wachten me."
„Dat zal wel! Ncc man, wc hebben on
ze eigen Sinterklaas, de voorzitter van
de oudercommissie. Hij is wel een beetje
aan de late kant, maar we verwachten
hem ieder ogenblik. Dus vriend, hoe eer
der je maakt dat je weg komt, hoe liever
het me is."
De deur ging op een kier.
„Maar ik ben de voorzitter van de
oudercommissie," riep de heer Van de
Werve luidkeels uit. „Laat me er in, of
het zal je berouwen, vriend."
De congierge geraakte in twijfel. Ge
lukkig naderde op dit moment het hoofd
der school. Deze had het lawaai aan de
deur gehoord en kwam eens poolshoogte
nemen. „Wat is hier aan de hand?", in
formeerde hij. Maar vóór de conciërge
nog een woord had kunnen uiten, was de
Sint langs hem heen geschoven, de vesti
bule in.
„Ik ben Sinterklaas, ik bedoel: ik ben
Van de Werve, de voorzitter van de
oudercommissie. Laat me alstublieft even
in uw kamer. Het is afschuwelijk, ik ben
dood-op. Dat vreselijke paard ook...."
Het schoolhoofd herkende nu inderdaad
zijn authentieke Sinterklaas, en ging hem
haastig voor naar zijn spreekkamer.
Hoofdschuddend sloot de conciërge de
deur. Wat een entrée voor een Sint! Zo
iets had hij nog nooit meegemaakt en -
dan nog wel met zo'n deftig heer als de
voorzitter van de oudercommissie, die
nauwelijks van zijn medebestuursleden,
laat staan van een conciërge, nota nam.
Een half uur later schreed een ge
restaureerde Sint de gymnastiekzaal
binnen, waar de lagere klassen zich had
den verzameld. De omstandigheden in
aanmerking genomen, zag hij er nog heel
behoorlijk uit, maar helemaal honderd
procent werd het toch niet. De kinderen
betoonden niet die stille eerbied, die zij
anders op een dag als deze ten toon
gesnreid zouden hebben. En eerlijk ge
zegd, de Sint vertoonde niet dat stoere
zelfbewustzijn, die plechtstatige eerbied
waardigheid, waardoor Sinten zich steeds
plegen te onderscheiden. Hij was nét, zei
een der onderwijzers later, of hem iets
dwars zat, waardoor hij zich niet volko
men in zijn rol kon inleven!
Wij, die de feiten kennen, weten dat
deze jeugdige onderwijzer de plank niet
ver mis sloeg, en blijk gaf over bijzondere
mensenkennis te beschikken. In elk ge
val deze Sint Nicolaas werd geen succes.
Hij deed zelfs afbreuk aan het prestige
van de heer Van de Werve. Toen enkele
maanden later de jaarvergadering van
de oudercommissie werd gehouden, en de
functie van voorzitter in stemming kwam,
uitte dit alles zich in het ontstellende
feit, dat de heer George Frederik van de
Werve van Duyvenvoorde niet als zodanig
werd herkozen.
„Blij toe," zei hij thuis tot zijn eer
biedig luisterende gade. „In dat burgerlijk
milieu voelde ik me toch niet thuis. En
dan het idee, straks wéér voor Sinter
klaas te moeten spelen."
Maar de secretaris, die wél herkozen
werd, had pret voor zes. En niemand be
greep eigenlijk waarom!
HYA-SINTEN
De Klaas-campagne is begonnen: het
stroomt Sinten, die zich als hyena's op
warenhuizen en winkels werpen om er
hun inkopen te doen. Er worden rijen
gevormd voor het verkrijgen van taai
poppen, want, is niet iedereen er op ge
steld, op de 5e December een „vrijer" of
„vrijster" te ontvangen? En de suiker
harten die al even snel breken als het
mensenhart marsepein en letters van
chnoolad** en banket vormen eveneens de
geijkte Sinterklaas-avond-attracties.
Wat een strop als je Ida heet of Isodoon,
terwijl Marietje en Karei zich buikpijn
eten aan hun letters. Welk een bitterheid
als men met een kunstgebit of een spaar
varken van suikergoed wordt bedeeld!
Want de Sint is hardvochtig en kent zijn
mensen.
De Klaas-campagne heeft zijn hoogte
punt bereikt: het blijft Sinten stromen,
die zich als hyena's op de winkels wer
pen en er hun prooi trachten te bemach
tigen. Hyena's en sinten.... Juist, dat is
het woord: Hyasinten.