EEN JAAR VLOOD HEEN
Wie skroift die bloift
ABONNEMENTEN:
75 cent per kwartaal
bij vooruitbetaling,
franco per post 3.40 per jaar
plus incassokosten.
Losse nrs. 6 cent.
ADVERTENTIES:
8 cent per millimeter.
Bij contract lagere tarieven.
Bewijsnummers gratis.
Bureau: Boekhandel Hoogcarspel,
De Rijp.
voor De Rijp, Graft, Noordeinde, Oost- en West-Graftdijk, Zuid-Schermer en Noord-Schermer, Schermerhorn, Beemster en omstreken
39e JAARGANG No. 52
VRIJDAG 30 DECEMBER 1949
VERSCHIJNT VRIJDAGS
Men zou op deze dag, nabij de laatste
ste van het ten einde snellende jaar, de
vraag mogen stellen of het een opbeu
rende arbeid is een jaaroverzicht samen
te stellen.
De laatste week van ieder jaar noodt
tot het maken van overpeinzingen van
wat was, wat is en wat komen zal.
Van wat was, weten wij; van wat is,
constateren wij vandaag de dag, maar
van wat komen zal hebben wij nog niet
enig begrip.
Gelukkig maar!
Wij hebben de Kerstmis pas achter de
rug men heeft hier en daar de stem
ming op geheel verschillende wijze aan
gevoeld.
Zette men zich voor de radio, dan kon
men vrolijke liederen horen, men hoorde
de meest moderne knetterende muziek,
maar men kon de voorgangers op de
kansels toch ook de vraag horen stellen
of dat nu Kerstmis is: Kerstmis wanneer
in grote armoede, in barre nood een kind
in een stal werd geboren.
Zo zal het velen ook vergaan bij de
naamswijziging van het jaar waarin wij
leven.
Voor de een is 1949 zo- geheel anders
geweest dan voor de ander; de een is er
met schallende lach door gevlogen, de an
der is er in bitter lijden door gekropen.
De een heeft zich in weelde kunnen
baden, de ander heeft zich in weinig
beters dan lompen moeten hullen.
Bij de ene werd het gezin vermeerderd
er was daar vreugde in huis; bij de
ander ontstond een leegte, een van de
meest dierbaren werd uitgedragen.
rMen kan met een vloek en een zucht-
moeilijk over dat alles heen gaan; het
moet een ieder brengen tot nadenken.
Het is niet juist, dat men de Kerstmis
alleen kan vieren bij engelenhaar en
mooi kaarslicht; men moet Kerstmis ook
beleven.
En wanneer straks de twaalf slagen
van onze kerkklokken sonoor door de
wijde ruimte van onze polders luiden,
dan moet er aan gedacht worden of alles
wat wij deden, toch wel goed is geweest.
Wij zijn er niet mee, wanneer wij al
leen maar naar de kerkdienst gaan
vaak alleen maar op Oudejaarsavond, en
anders ons aan God noch gebod storen.
De schamele dagen van dit verlopende
jaar stemmen ons tot nadenken, tot na
denken van alles wat geweest is en van
alles wat mogelijkerwijze komen kan,
van wat in de schoot der toekomst is
verborgen.
Die toekomst behoeft niet alleen be
perkt te blijven tot datgene wat ons per
soonlijk aanbelangt, want daarvoor zijn
wij niet alleen op de wereld: naast ons
leven andere mensen, die ook hun noden
en behoeften hebben. Die andere mensen
leven met ons in dezelfde omstandighe
den en gezamenlijk kan ons een lot tref
fen, waardoor wij weer nauw verbonden
worden. Heeft immers niet de angst
bezit van ons genomen, wanneer wij aan
de toekomst denken? Het is de angst, die
demonisch werkt. Wij zijn bang; allen zijn
wij bang voor oorlog, voor bommen, voor
honger, kortom, wij zijn bang voor de toe
komst en wij durven er nauwelijks aan
denken.
Er is na twee wereldoorlogen zo wei
nig geleerd en de wereld heeft nog geen
grote architecten op het toneel zien ver
schijnen, die een plan van de eerste orde
brachten: een plan, dat ieders goedkeu
ring kon wegdragen. Er is nog zoveel
haat, zoveel nijd, zoveel verschil in op
vatting. Wij willen dat allemaal wel van
ons afschudden, maar het gaat niet, wij
kunnen die angst niet ontvluchten.
Daarom is het nodig, dat wij op Oude
jaarsavond ons de toestand klaar voor
ogen stellen, dat wij op grond daarvan
weten wat wij willen.
Vanavond mogen wij allen eens bin
nenkamers gaan: dan moeten wij allen
even denken aan de zin van het leven.
Wij moeten denken over de* eisen, welke
dat leven aan ons stellen kan mis
schien stellen zal.
Hebben wij in 1949 wel bewust ge
leefd? Hebben wij niet meegedaan aan
het zaaien van haat en tweedracht, heb
ben wij wel iets gevoeld van het mooie,
dat in het leven van een mens kan schui
len?
Ach, zo min als Kerstfeest iets te ma
ken heeft met alle franje, welke men aan
het feest door de jaren heen heeft ge
geven, zo min is het ook juist, dat het
leven maar een tijd is om er door te hol
len, liefst zo vrolijk mogelijk, desnoods
ten koste van anderen.
De laatste maanden van het jaar heeft
de krant ons zulk verschrikkelijk nieuws
gebracht. Na de oorlog waren er men
sen, die zich op de borst klopten en zich
zelf een etiquet hebben opgespeld van
de beste te zijn. Onder het motto van
„democraat" te zijn heeft men naar macht,
naar eer en aanzien gestreefd, ten koste
van anderen vaak, en velen zijn neer
geploft om overgebracht te worden naar
de gevangenis als he'. maar een beetje
kon vanwege de publieke opinie, naar een
zenuwinrichting.
Vooral diegenen mogen zich vanavond
wel eens de vraag stellen of het niet ge
wenst is dat zij vanavond nog een paar
treden op de trap gaan dalen en wat meer
op de grond van de werkelijkheid gaan
staan.
En met alle anderen moet men eens
een ogenblik nemen om zich met zich
zelf te concentreren, met zijn allerdiepste
zelf, dat wil zeggen, met zijn hart, zijn
ziel en zijn geweten.
ABONNEMENTSGELDEN
Wij verzoeken onze abonné's het
abonnementsgeld voor het le kwar
taal 1950 te willen voldoen door
overschrijving of storting op post
rekening no. 65847, ten name van
de N.V. Drukkerij „West-Friesland"
te Hoorn.
Op 15 Januari geven wij onze
kwitanties af voor d? nog niet be
taalde bedragen, verhoogd met
incasso-kosten.
Een Westfries oudejaarsavond verhaal
ARIE SCHIPPER HAD 't houg in 't houfd: hai gong z'n zaak uitbraaie.
Hai deid in starke drank en dat leverde niet genog op nei z*n zinhai had
er de liem, zooas hai dat noemde ok al bai deinen $oe nag fosco ok,
maar d'r wasze zooveul van die spulle, dat je konne* dat'allegaar niet bai-
houweLesten was-ie kaffee in-en-uit weest, bai Skoörl en Bergen
om, zooasze ze dat an de Langedoik noeme affoin, wai wete 't wel, eerst
de Halve Maan in Kalverdoik, den de Moriaan in Warremehuizen, zoo nei
Skoórldam, van Skoórldam nei Skoórl, van Skoörl nei Bergen en zoo binnen
deur nei Koedoik en den binnensweegs over 't sluispad of wer de Daalmeer
zoo nei Sintebankeries (Sint Pancras) en de Langedoik^As je die kuier
achter je reg had, en je hadde overal koffie slurpt, den was je gaar tot en
metNou, dat had Arie Schipper d'r allegaar voor over hadhai had
z'n biene uit z'n galoupen, zooas ze dat wel d'rs durreve zegge, maar
ik leit maar 'n letter weg en den moete ze de rest maar reideMaar dat
was 't ergste niet dat-ie louf was as 'n otter, hai had de dampe in, want ze
wouwe net allegaar wat hewwe wat hai nou net nag niet verkochtd'r
was zooveul van die herrieen hai docht net, ik most 't maar weer op
't oud an doen, alliendig de jenever en wat deeronder rangskikt wordt, maar
aars an moin loif geen pollenesseweg sinas, weg al die vreemde name
en al die vreemde slokkies.
EN ZOO HAD Arie Schipper puur lang
docht hoe of-ie dut nou anpakke zouw
je zouwe ok zegge, zoide-ie bai z'n oigen,
'n aar kin d'r ok nag 'rs mit 'n aar over
prate, maar ik hew niks, kind nach kraai
in de wereld, gien woif weer je d'rs mee
klamme kingien roiziger, die-ie 'rs
de skuld geven kon van 't ien of 't aar en
z'n boekhouwster, die 'm nogal beviel,
pas ok net weg
Ja, zoö'n moidje had-ie 'm lesten maar
anskaft. Hai was d'rs mit de belastings
in de knoup raakt en toe most-ie wel nei
zoö'n speesialietoit in dat soort dinge,
want hai kon d'r niet meer uitkomme
De man had teugen 'm zoid: „wie skroift,
die bloift". Nou is dat altoid nag zoo weest
en Arie Schipper had 'r wel baat bai had,
dat Jantje van der Stien bai 'm kommen
was
DIE JANTJE VAN DER STIEN, ja, dat
was 'n vreemd geval. Dat was oigenlik
gien gewoon moidje. 't Was 'n moidje van
buiten, maar toch weer wat aars as kom-
al-de-dag.'t was 'n epperke, je weete
wel, zoo ientje, die nagal raddig is, gien
sloume, maar ientje bai de pinkeok
redderigdie 'r de keis niet van d'r
plakkie roggebrood ofhale leit.... (maar
zo onder ös zoid, da's ok bar stom, ei?)
affoin, 't was al 'n paar jaartjes leejen,
dat Jantje nei de ULO weest was en toe
nag weer nei de Huishoudskoöl.je
zouwe zegge dat deer nouw gien knul op
of kommen iszeker te groot voor ser
vet en te kloin voor tafellakenzoo
hei je d'r meer in 't boerelandde ien
is ze den te min en de aar die durreve ze
niet an, ok stom
En zoo was Jantje den maar thuis ble
ven, tot Arie Schipper er d'rs over spro
ken had, dat hai oigenlik 'n hullepie hew
we most.Jantje's vader was kruienier
en die had zeker ok 'n kissie van die
liem kocht, zoodat ze 't den mittien al.
over alle wereldse dinge kroige, dat hei
je zoo, zoo bin je an de liem of an de
jenever en zoo zit je in Ijidie teugeswoor-
dig.... of bai 't beheer.... of bai de
POD zaliger.... nei, onderwurpe teuges-
woordig genog om je ziel en je gemoed
te luchte
En Jantje's vader vertelde dat zoo
thuis.... nou, dat was nou niet derekt
an douvemansdeure kloptvader had
't zonder erg zoid, maar Jantje docht er
op deur en 's middies most ze om 'n
boskip.... nou ja, in de beste betekenis
van 't woordde goeie verstaander
het ommers an 'n half woord genog?
Jantje trof 't, want Arie Schipper was
thuisen ze akkerdeerden al gouw,
't was zo voor mekaar, ze leke mekaar
nagal te leggen okok alweer in 't
nette
Arie had houg opgeven van al wat-ie
in 't houfd had, o jee, d'r was nag zoveul
bai te doen.en hai noemde op: kren-
te en rezaine, 't leek wel of-ie 'n heele
koekfebriek stichte wou en Jantje zag
d'r al zitten an 't houfd van 'n heel groot
personeel'n man had ze ommers toch
al opgevendie stoetels van 't durp
hier die dorste toch niet en zooveul man-
nevlois had ze zelf nou ok niet an d'r loif
dat ze nag anstokkelde ok.
Dat het 'n kloin jaar duurd.dat ge
val met Arie en Jantje....
D'r was inderdaad wat dein, en Arie
had de zegenroike gevolge van de komst
van Jantje ok wel ondervonden, hai had
mit de belastings dut jaar hillegaar niet
in de knoup zeten, maar hoe beter 't
gongs hoe minder leek-ie er 't loif an te
leggenhai wier makkeliker
En zoo bleef d'r van de groóte zaak,
die-ie 'm zellef voorspiegeld had, niks
over.... 't was jenever, meskien wat
meer merke as eerder, en meskien nag
wat liem, en zoo was d'r nag wel 't ien
en 't aar bai kommen
Je konne zegge watte je wulde, maar
Jantje was d'r met hart en ziel bai en
an heur lag 't niet, dat 5t niet wat meer
uitdaide
Ze kreeg werempel rimpels in d'r voor-
houfd van 't denken hoe ze dut varken
nou 'rs goed wassche zouw.
TOE KWAM d'r 'n nuuwtje, dat as 'n
bliksemstraal uit de heldere hemel
kwam.zoo mag ik 't voor deuze keer
zeker ok wel zegge
Nouw hew 'k ien ding vergeten te
zeggen, dat Arie Schipper van 't jaar net
twei-en-veertig worren was; hai was
deerom nag in de kracht van z'n leven.
De liefde, zoide Arie altoid, de liefde ken
me stolen worre.ik glouf van dat hele
ding niks'n vrouw kin je nooit door
gronde en wat moet je an mit 'n ding
weer je niks van begroipemaar toen
Arie de vrouwe in de gedaante van Jantje
van der Stien beter leerde kenne, toen
docht-ie d'r toch wel wat aars over.
en hai keek 'rs uit z'n doppeniet zoo
open en bloot netuurlik, want hai was
al ,,'n man op jare", was 't niet zoo?
Meskien zat er hier of deer wel 'n aar
dig weeuwtje met 'n aardige porteme-
nee't zou meskien zoo dom nag niet
wezeen of en toe hoorde je wel d'rs
„Arie Schipper het ok wat an 't hand
jeen den gnuifde de mense wat,
want er was nag nooit wat van an le
ken hai was altoid weer terug krab-
beld as 't ien keer zoo veer was, dat hai
voor z'n fesoen oigenlik „ja" zegge
most.
En dat nuuwtje, of beter zoid: dat blik
semlicht uit de heldere hemel
Hei je 't al hoord? Arie Schipper
vrait mit Trointje Vorst.
Nou, deer had je nou net genog an, want
Trointje Vorst sting niet best anskre-
venas ze Arie nam, din nam ze die
netuurlik om z'n cente en om z'n zaak.
binne binne binne
JANTJE VAN DER STIEN hoorde 't
ok, zoide niks, gien boe en gien bah, maar
ze gong nei de baas en ze zoide: ,,'k Glouf
niet dat ik hier meer pas, an 't end van
de maand gaan 'k weg
En Arie Schipper het praat as Brug
man. 't was 'm niet lukt.
Toe 't end van de maand er was, was
Arie Schipper nag in de ban van de
arme van Trointje Vorst, want die wist
Arie te vertellen wat liefde washai
gloufde d'r nou zellef meist an.maar
toe was Jantje weg.
DIE ELLENDE het 'n paar maande
duurdvan twei kante gong 't berg-
ofd'r kwam minder in en d'r gong
meer uit.dat kin je zoo hewwe as je
niet goed uitkoike
Maar d'r was ien ding, wat goed was.
As Arie Schipper rustig thuis was, din
kon de waarhoid zoo angstig voor z'n
neus komme, den rouk-ie 't kwaad
as den op zoö'n mement Trointje Vorst
kommen was, den zou-ie d'r met huid
en heer verslonden hewwe, en je konne
dus niet zegge, dat z'n ouge potdicht
wasze.
Dat kon trouwes ok niet, want deer
'erinnerde de post 'm wel andut was
vergeten, dat was niet dein, hier was niet
om docht.... jerem'ntoid, wat 'n verskil
as toe Jantje d'r nag was.
En alle dage verpiekerde Arie Schipper
van verlangst nei z'n goeie hulpie, want
zoo gong de zaak nei de rikketik.en
hai had oigenlik nag zoö'n boel in 't
houfd.
Nou wasze èn Arie Schipper èn Jantje
van der Stien alleboi lid van de zang-
verienigingen alle Dingesdageivende
kwamme ze bai mekaar om onder de bo-
venmeister te rippeteere
't Was in de pauze dat Arie al d'rs nei
Jantje toekommen was, wat-ie nog nooit
dein had, zoo alliendig maar d'rs om 'n
praatje te maken en zoo terluiks 'rs te
hooren of zai dat geval van die Bram
Visser nag in d'r houfd haddie kerel
die skreef brieve vol over de emballaasie
die-ie terug stuurd had en hai wist 'r niks
vanz'n knechie, wat-ie nou in dienst
had, ok niet
Nei, hilkendal niet, zoide Jantje en ze
docht „je kinne van moin part nei de
weerlicht loupe....", sond Arie Schipper
met die moid van Vorst skarrelde, had
iederien de mond vol van 'men ze
had altoid al 'n hekel an praatjes had
asens zoide ze nag.... nei, vast niet!
Maar 't was zoo teugen Sunterklaas
dat-ie zoide, dat 't 'n verduvelde herrie
bai 'm was.... dat-ie d'r niet meer uit
komme konof ze meskien nag zin
had om terug te kommen, zoo alle dagen
thuis dat zou meskien toch ok niks voor
d'r weze.... en hai was nou 'n zakke-
handel begonnen en de purspektieve die
wasze bar, geweldig in ien woord
Nei. dat zou niet gaan, zoide Jantje..
ze was nou in de huishouwing en dat be
viel d'r bestze was lesten d'rs in
vallen bai de dokter toe mevrouw ziek
was, en nou hadde ze d'r bai domenee
ok al vroegendie wouë zoo graag mit
de Karstmis uit, maar ja, den zatte ze
met de kindersde eerste dag preek
en de aare dag, o, mevrouws vader en
moeder die wasze zoö'n dertig jaar trouwd,
miende ze en deer had ze nouw ok wel
zinnigheid an
Je wasze aars toch puur interes-
séerd voor de skroiverai, docht Arie.
Ja, maar huishouwen is ok aardig,
pareerde Jantje.
Ja, en alle twei gaat niet, hei?
Ik denk 't niet, ei, maar Trointje
Vorst ken je toch wel hellepe?
't Is uit, zoide Arie, ik had me ver
keken.
Zoo, nou jö, weet je dat wel goed?
Vast en zeker, zoide Arie.
En Jantje lachte d'rs. Wie z'n ga....
brandt moet op de blare zitte
HET WAS tweide Karstdag en Jantje
zat bai domenee thuis. D'r sting 'n kast
vol mit boeke.ze had 'r net ientje uit
nomen, dat was van Visser-Roösendaal,
die kon altoid zoo aardig over 't land
van de Westfrieze skroive.... 't was
spoitig dat ze teugen moeder zoid had:
„As je 'n half uurtje over hewwe, mag
je gerust effen komme prate
En net as ze in een heel spannend ge
deelte was, din kwamme d'r stappe op 't
grintpad, dat nei de deur loiddeen
heel beskoien wier d'r an de bel trok
ken.... Jantje heen.... en deer sting
werempel Arie Schipper.
Nou, wat bringt jou hierheen?, vroeg
Jantje.
'k Was bai Pakstra, de kontreleur
van de belastings, en die gaf me dezelfde
reid van vroeger: „Wie skroift, die bloift,
Arie Schipper, je moete dat moidje terug
zien te kroigen
En?, vroeg Jantje.
Nouw, nou hew'k de stap maar op-
nomen, je hadde me verteld, dat je hier
wasze ik wou 't nag 'rs met je bepra
teik ben stom weest, maar dat beurt
elkien wel d'rs in z'n leven
Ik houw nou niks van stommers, ei,
zoide Jantje, die ken 'k niet luchte.
Nou ja, ik zei maar zegge, je kinne
je toch d'rs verkoike. Maar zou je me
niet hellepe wulle?
Wulle en wulle is twei, zoide Jantje,
maar koik, ik hou wel van 't huishouwen
ok, zien je, en dat doen ik niet graag an
kant
Toen wier d'r 'n heele toid niks zoid.
en Jantje zag met verstolen blikke nei
d'r vroegere baas.... ja, hai was wel
voiftien jaar ouwer as zai, maar twei-en-
veertig en zeuven-en-twintig, ze docht,
dat de mensche deer nou niet zoo heel erg
van opkoike zouwe.
Nou, en as je nou wulle, din kin 't
toch van alleboi wel, uitte Arie, din kin
je toch 's ochens de huishouwing doen en
me 's middies hellepe an de boeke
O, bedoel je 't zoo, zoide ze.... en
den asens weer 'n aare Trointje Vorst.
nei, Arie Schipper, moin niet zien
Je begroipe me heelegaar verkeerd,
ik bedoel, asze we trouwe den kin 'k
toch gien aar meer neme.... Of wul je
't zoo ok niet?
Toe het Jantje van der Stien heel luid
lachen.... „Hew'k je nou oindelik deer,
stoetel, dat je benne.... dat hew'k om
mers aldeur ai wuld, maar je wasze zien
de blind en hoorende douf...."
Verdikkeme ja, zoide Arie, as 'k nou
alles 'rs in me geheugen haal, din sluit
't as 'n bus
Leite we de ouwe boel van je alle
gaar maar in ien van je zakke doen, zoi
de Jantje, da's weest.we gane nou
samen bouwe.... en „Wie skroift die
bloift", maar jai zelle asens ok skroive
moetebai de burgerlike stand, maar
gien Trointjes en lefkes en Aafkes
meerda's beurd, hei?
Arie Schipper verkneukelde van ple
zier dut had-ie nou nooit andur-
ven.... zoö'n jong moidje.... wat het
zoö'n ouwe kerel ok verstand van de
liefde?
EN TOEN-IE weggaan wou, want moe
der was nag nooit kommen (die had voor
't raam 't praten hoord en docht dat er
vesiete was) had Jantje zoid: En nou
nergens over prate, op Ouwejaarseivend
zelle we 't bekend make....
Akkoord, zoide Arie, lang wachten
is gien brood spare, me skade zei 'k wel
inhale.
DA'S OK WAT, zoide Jantje de aare
ochend teugen d'r moeder, ik zat guster-
eivend zoo lekker te lezen en deer wier
anbeld. Nou ken je nooit reide wie dat
was
Hoe ken 'k dat nou reide, zoide moe
der, 'k was d'r toch niet bai, maar wel in
de buurt. Toe 'k voor 't raam efkies luis
terde leek 'k wel 'n mannestem te hoo
ren.... en toe ben 'k maar weer vort-
gaanIs domenee den niet weggaan
of wie was er aars bai je?
Arie Schipper, zoide Jantje, hai zat
weer met de belastings te kwatten
Da's ok wat, 'k snap d'r niks van,
dat je niet 'rs effen hellepe wulle.ik
docht dat je hilkendal gien hekel an 'm
had
Nei, hew 'k ok niet.nou van pra
ten komt praten, ei, ik hew 'm maar
vroegen of ie Ouwejaarseivend om de
oliebolle komthai most vader ok nag
efkies hewwe
Nou, 'k denk van vader hem ok,
want die leste liem was niks best ver
pakt. d'r wasze van de twaalf flessies
wel drie of vier stik
Nou, dat sluit den goed, zoide
Jantje.
EN PROMPT Ouwejaarseivend acht
uur kwam Arie Schipper bai Wullem van
der Stienwul je wel glouve, datte ze
an 't praten over de liem nooit toekom
men benne? 't Was eerst over de dochter,
o jee, dat liep van 'n laien dak, en toe
over de zaak en toe over al 't lief en leid
in de wereld, en deermee hadde ze wel
veertien dage deurgaan kend
En werempel ja, in 't durp vonde ze
later, dat 't wel 'n stel was dat bai me
kaar pastemaar goed, dat Arie Schip-
per's ouge baitois open gaan waszeen
dat op Ouwejaarseivend!