onder Aarlanderveen, was bespeurd. Bij onderzoek is geble
ken, dat aan dit verschijnsel niets buitengewoons is geweest
en dat de bedoelde damp, uit den veenachtigen grond opge
rezen, alleen als een gevolg van de warmte van den afgeloo-
pen zomer heeft moeten worden beschouwd.
Bij een' landbouwer te Driebergen, kwam onlangs een
slordig gekleed persoon, welke eten en drinken begeerde en
zeide aan een paar dienders ontsnapt te zijn waarop de
landbouwer hem door zijnen knechtstevig lietboeijenen on
der geleide naar Amersfoort zond. Men vermoedt dat deze
persoon in verband staat met de onlangs te Amersfoort en
Utrecht gepleegde diefstallen.
Uit Breda «eb rij ft men Eergisteren morgen werd alhier gevankelijk
binnengebragt, ingevolge bevel van de arroud.-regtbank, P. C. A. van
der P., bnrgemcealer te Rijabergen, ala verdacht van knevelarij in aij-
ne betrekking als ambtenaar van den burgerlijken stand.
Leeuwarden 12 Jan. De personen Hessel Bloks-
ma, Petrus Kramer en Gerardus Mensing, zijn wegens liet
moorddadig verminken en stelen van schapen uit de weide,
in de omstreken van Sneek, door het prov. Geregtshof ver
oordeeld de twee eersten tot 6 en de laatste tot 8 jaren
tuchthuisstraf.
Duiver. 13 Jan. Gisteren nacht is er bij den winkelier
H. ingebroken en zijn er eenige winkelgoederen ontvreemd.
Men is de daders nog niet op het spoor.
Bunnik, 17 Jan. Een van diefstal beschuldigd en door
de policie gearresteerd persoon, wist heden, terwijl hij door
twee policieagenten getransporteerd werd zijne geleiders te
ontsnappenzonder dat men hem tot op heden weder in
handen heeft kunnen krijgen.
Kaatsheuvel, 18 Jan. Uit deze cn naburige gemeenten
heeft in deze wintermaanden niet zoo vele verzending van
schoenen en laarzen enz. plaats gehad als in andere jarèn
men hoopt echter dat dit zich thans zal verbeteren, het zou
voor de talrijke schoenmakers enz. alhier, zeer wenschelijk
zijn voortdurend al meer enmeergroote verzendingen te ver
krijgen.
Schagen, den 20 Januarij.
"VERGADERING van den GEMEENTERAAD.
Zitting van 18 Januarij 1858.
Tegenwoordig de Heeren II. R. de Meer, \oorzitter,
W. Vader, D. Timmerman, E. Hoekstra, en C. de Heer.
Afwezig C. Kruijer.
Nadat de Voorzitter de Vergadering ten 10| ure had geo-
Eend, wordt door hem voorlezing gedaan van het navolgende
esluit van Heeren Ged. Staten dezer provincie, dd. 13 dezer,
M 2, luidende:
De Gedeputeerde Staten der provincie Noord-Holland
Gezien de missive van den Burgemeester van Schagen, d.d.
30 dec. jl., houdende kennisgeving, dat de raad dier gemeen
te, in zijne vergadering van den 28 dec. bevorens andermaal
heeft onderzocht den geloofsbrief van den heer C. de Poter,
blijkens proces-verbaal van stemopneming van den 22 julij
jl., tot lid van den raad dier gemeente benoemd en wijders
met goedkeuring van den geloofsbriel tot toelating van ge-
melden heer als raadslid heeft besloten.
Gezien het adres van den heer E. Hoekstra, dd. 1 januarij
1858, benevens een schrijven van W. Vader, dd. 2 januarij
1858, beide leden van den raad dier gemeente, waarbij als
bezwaar tegen de beslissing van dtn raad tot toelating van
C. de Pater wordt aangevoerd«dat er twee personen Corne-
lis de Pater genaamd in de gemeente Schagen woonachtig
zijn, van welken de een evenzeer de wettige vereischten bezit
om lid des raads te zijn als de ander, namelijk Cornelis de
Pater senior, oud lid, en diens zoon Cornelis de Pater junior,
cn dat, bij de stemopneming voldoende is gebleken, dat een
aantal briefjes welke het stembureau heeft goedgevonden aan
de Pater senior toe te kennen zoodanig was ingevuld, dat
het geheel in het midden bleefwelke de Pater er bedoeld
werd."
Gezien het in afschrift ons medegedeelde proces-verbaal
van stemopneming dd. 22 julij jl.
Overwegende, dat, voor zoo verre uit de door de adressan
ten geposeerde feiten is op te maken, hun bezwaar tegen de
toelating van het benoemde raadslid, hierin bestaat, dat het
bureau van stemopneming een aantal stembriefjes, op welke
alléén Cornelis de Pater, zonder nadere aanduiding van senior
of junior stond vermeld tenonregte aan Cornelis de Pater
het aftredend raadslid zoude hebben toegekend
Overwegende, dat Cornelis de Pater, (de vader) was aftre
dend raadslid en wethouder, en als zoodanig, zoowel in alle
vroegere officiële bescheiden, als in de ter dezer zake betrek
kelijke stukken staat vermeld als Cornelis de Pater, zonder
bijvoeging van senior of nadere aanduiding, waaruit is op te
maken, dat de gewoonte medebrengt dat zijn naam wordt ge
schreven, zonder eenige bijvoeging, Cornelis de Pater, en liet
stembureau derhalve voldoende aanwijzing heeft gehad om
tot het besluit te komenwie in deze werd bedoeld
Overwegende, dat mag worden aangenomen, dat, wanneer
er onder de kiezers mogten zijn geweestin wier bedoeling
het had gelegen hunne stem uit te brengen op Cornelis de
Pater den zoonter vervanging van het aftredend raadslid
Cornelis de Paterden vader, zij niet in gebreke zouden
zijn gebleven', deze hunne bedoeling duidelijk in het stem
briefje te doen kennenen het intusschen uit het proees-ver-
baal van stemopneming blijkt, dat niet éétie stem op Cornelis
de Pater junior, of met eenige andere aanduiding, op den
zoon is uitgebragt.
Overwegende, dat het alzoo door de wijze waarop volgens
de adressanten sommige stembriefjes zouden zijn ingevuld,
niet in het onzekere is gelaten welke de bedoelde persoon
ware, maar deze stembriefjes teregt aan Cornelis de Pater het
aftredend raadslid zijn toegekend
Overwegende dat, terwijl het door de adressanten aange
voerde bezwaar slechts bestaat in het opperen van twijfel om
trent de in deze bedoelde persoon daar tegenover staat de
stellige inhoud van het behoorlijk opgemaakt proces-verbaal
van stemopneming en de daarop gevolgde beslissing van den
raad.
Verklaren ongegrond het door de adressanten tegen de
toelating van Cornelis de Pater, als lid van den raad geop
perd bezwaar.
Bekrachtigen in hoogeT beroep de beslissing door den raad
der gemeente Schagen in zijne vergadering van 28 dec. 1857
genomen, omtrent den geloofsbrief van den heer C. de Pater.
He Gedeputeerde Stalen voornoemd
De Heer Hoekstra het woord gevraagd en verkregen
hebbende, zegt:
Evenmin als ik mij bij het onderzoek der geloofsbrieven
van den heer C. de Pater, Sr. op 28 dec. 11. met het gevoelen
de andere leden der commissiealsmede die van den Edel
Achtb. Raad heb kunnen vereenigen, evenmin kan en mag
ik thans in de uitspraak van Heeren Gedep. Staten berusten,
maar acht het mijn pligt om van het regt ons bij art. 36 der
gemeentewet toegekendgebruik te maken, en in hooger be
roep te komen.
De gevoelens door het raadslid C. de Heer in de vergade
ring van 28 dec. 11. voorgelezen en ontwikkeld, acht ik ge
heel in strijd met de wetgeving.
In de eerste plaats zegt art. 61 regelende het kiesregt, dat
de stembilletten onder meer anderen van onwaarde zijn
h wanneer geen persoon duidelijk aangewezen wordt" dat is
met de stembilletten van den heer C. de Pater het geval, en
nergens in de wet kan ik het aangeteekend vinden, dat men
verschillende naamsaanduidingen op dezelfde persoon mag
vereenigen, zelfs al waren de leden van het stembureau erop
bedacht geweest, om bij de stemopneming die vraag te op
peren. Wel heeft men dit gevraagd met j. Heddes en C. J.
Smit, maar over C. de Pater is niet gesproken, even alsof er
maar één C. de Pater, was en onwetendheid dat er nog een
C. de Pater en verkiesbaar was zullen de leden van het
stembureau toch niet willen voorwenden.
In de tweede plaats wilde ik het raadslid C. de Heer be
paald afvragen of ZEd. inderdaad de overtuiging heeftdat
er maar een candidaat van dien naam was. Had de zoon al
gemeen bekend gemaakt, dat hij zich niet verkiesbaar stelde?
zoo neen, waar kan ZEd. dan zulks uit opmaken en hiermede
vervalt geheel en al de aangenomene zienswijze, ook van het
derde punt, als zijnde de door ZEd. aangenomene gevoelens
ten gunste van den heer C. de Pater Sr., geheel in strijd met
bovengenoemd art. 61 der kieswet, waardoor C. de Pater Sr.
voor deze stemming geheel vervalt, en de beide candidaten
J. J. Denijs en C. J. Smit, welke de meeste stemmen h? '.Jen
verkregen in hunne regten behooren hersteld te worden.
Ik mag niet nalaten den Edel Achtb. raad destelligste ver
zekering te geven van door niets geleid te worden tot mijn
verzet, dan door eerbied voor de wet en er geene nevenbe
doelingen noch omtrent den een noch omtrent den ander
bij mij bestaan.
De heer de Heer repliqueertdat hij volstrekt niet in het
belang van den heer 0. de Pater in de vorige vergadering zij
ne stem gemotiveerd heeft, maar enkel als geweest zijnde lid
van het stembureau en als lid van den raad zich verpligt
achtte dit te doenen niet enkel met ja of neen zijne stem
vermeende te moeten uitbrengen.
Waarna de Voorzitter het woord tot den heer Hoekstra