ALGEMEEN
ADVERTENTIE- EN-
NIEUWS-,
LANDBOUWBLAD,
(Tweeue Jaargang.)
1858.
VOOR HET
KANTON
EN OMSTREKEN.
SCUAGEN
DONDERDAG 28 JANUARIJ.
UITGEVER P. J. G. DIDERICH.
De Landbouw bij de volken der oudheid.
No. 18.
mii \i. in «i i it ant.
Jtatmmmaüm'xRija TienBUIiHAnaïja;
Voor Schagenf 1.00.
Franco per post door het geheele Rijk. 1.15.
Afzonderlijke Couranten0.10.
Verschijnt iederen Donderdagmorgen.
II r I e v e n franco.
PB1J3 3Ü3B IIVBBTOMnM t
Van cm tol vijf regels behalve
de 35 cents zegelregtƒ0.75.
Iedere regel meerder0.15.
Uroote Letters naar de ruimte die xij beslaan.
Alle plaatsen en dieren zij'n aan groote veranderingen on
derhevig door de wijze waarop zij aangekweekt en opgevoed
worden. Wij willen ons thans enkel bij de eersten bepalen.
Zoo hebben onze aardappelendewijl zij voortdurend door
hunne knollen worden voortgeteeld, bijna het vermogen ver
loren van zaad te kunnen dragen. Zoo verkrijgt men door
granen digt te zaaijen slechts enkele halmen van iederen
korrelterwijl dezelfde soorten rijk gevulde halmen geven
zoodra men haar genoegzame ruimte laat.
De Egyptenaren, als ook de Israëliten en welligt nog an-
dere volken der oudheid, plantten de tarwe met de hand en
legden de korrels eenen voet of nog verder van elkander.
Daardoor verkreeg die tarwe rijke halmen en werd als het
ware daaraan gewoon. Het is ook geen wonder, dat zaadkor
rels, welke regtstreeks van in de vroegste tijden aangekweekte
planten afkomstig zijn nog altijd de eigenschap bezitten
zware halmen voort te brengen en du9 eene groote op
brengst opleveren, zoo als wij later hopen aan te toonen.
Het planten met de hand is in den tegenwoordigen tijd
ondoenlijk geworden, dewijl thans de arbeidskrachten duur
der zijn, dan in die oude tijden; echter zou dit door middel
van werktuigen met geringe kosten kunnen worden volvoerd,
hetwelk althans bij gelijke opbrengst eene groote hoeveelheid
zaadkoren zou besparen. Intnsschen is dienaangaande in de
jongste tijden reeds veel gedaan. Door dunner te zaaijen heeft
men reeds zwaarder graan verkregen doch nog altijd wor
den duizenden van mudden "nutteloos weggeworpen welke
men zou kunnen besparen. In dit opzigt, zoowel als in vele
andere, die met den landbouw in verband staan, schijnt men
niet vooruitgegaan te zijn. De ontvolking van Europa na
den tijd der middeleeuwen en de verminderde waarde der
granenwelke daarvan het gevolg was hebben eene zekere
onverschilligheid in den landbouw doen ontstaan die met
wortel en tak dient te worden uitgeroeiddewijl de toege-
nomene bevolking en de verhoogde prijs der levensmiddelen
het noodzakelijk maken.
De ziel van land- en tuinbouw was bij de ouden het
waterzij beschouwdenwelligt met het grootste regtde
warmte eu het water als de eenige bewerkers van den plan
tengroei. Ook zijn werkelijk de resultaten te bewonderen
welke 'men in warme streken door eene gepaste aanwending
van het water verkrijgten meer nogdie de ouden daar
van wisten te verkrijgen. Het sterkste bewijs, wat in dit
opzigt de kunst vermag en hoe dorre zandwoestijnen door
wel aangebragte kanalen in vruchtbare dreven kunnen wor
den herschapenzijn de thans zoo dorre woestijnen van
Peru en Klein-Azie, welke vroeger een geheel ander voor
komen hadden. Peru was ten tijde der verovering door de
Spanjaarden een bijzonder vruchtbaar land. Groote water
leidingen van welke nog eenige zijn overgebleven voerden
het water van de hooge gebergten in de vlakten. De ruwe
verdelgingszucht der Spanjaarden bij de verovering van dat.
schoone land, spaarde ook de waterleidingen nietwier in-
rigting en bouworde ons nog heden ten bewijze strekken, hoe
verre de beschaving en de onvermoeide vlijt reeds bij de
vroegere bewoners van Peru gevorderd waren. Geheele pro
vinciën, die vroeger, onder de werking van het water, alge
meen bebouwd waren, zijn na die vernieling weder geworden,
wat zij te voren waren, namelijk dorre zandwoestenijen.
Hetzelfde kunnen wij zeggen van de voorheen zoo heer
lijke en vruchtbare landen van Babijlonië en Mesopotamië,
welke die vruchtbaarheid enkel te danken hadden aan die
talrijke waterleidingen welke het water van den Euphraat
en den Tiger als een net over het geheele lan'd-verbreidden.
Thans vindt men daar, waar voorheen de grootste steden der
oudheid bloeiden, slechts doode zandvlaktenwaar weinige
planten haar leven kommervol voortslepen, en eertijds mogt
men het met alle regt door de werking des waters en de hulp
der menschelijke kunsthet paradijs der oude volkeren
noemen.
Sn wat is er van Egy pte gewordensedert aldaar de
kanalen verzand zijn, welke met zoovele moeiten en kosten
door de vroegere Farao's waren aangelegd Met dezen is
ook de vruchtbaarheid van Egypte verdwenen, welke dus
niet afhankelijk is van de slibbemaar van het water van
den Nijl.
Ook de werking van de mest bestaat vooral daarin, dat