St. Maarten, 1 Junij. Heden avond had alhier een
ijzingwekkend voorval plaats. De landbouwer K. B. van de
markt te Alkmaar te huis komende had het ongeluk dat
zijn paard, na de geheele rid goed geloopen te hebben, nabij
de kerk, van een schuitje verschrikte en achteruit begon te
loopen, over drie hekken heen liep en de vrouw het ongeluk
had uit de chais te vallen en zich zoodanig bezeerde dat zij
'Zondagmiddag ten een ure aan de gevolgen overleed.
's Gravenhage, 3 Junij. De commissie alhier voor de nood
lijdenden op Java heeft weder aanzienlijke giften ontvangen,
terwijl aan Mej. Maria Baud voor hare loterij weder onderschei
dene geschenken van Z. K. II. Prius Hendrik zijn geworden.
Geboren30 Mei. M. d. v. G. Swens en A. Kieseling.;
1 Junij. J. z. v. J. Zwaag en A. Breed.
Het Wetsontwerp is verworpen met 20 tegen 12 stem-
ancn.
De Kamer is daarna tot nadere bijeenroeping gescheiden.
Bij besluit van den 20sten Mei 1S61 is de gemeente
Texel aangewezen als standplaats van een postkantoor.
Op de algemeene nationale tentoonstelling van nijver
heid te Haarlem, worden belangrijke fabrikaten en voort
brengselen van Indische nijverheid van de nederlandsche
Handel-Maatschappij verwacht. De hoofd- en sub commis-
siën zijn in hare verschillende departementen ijverig bezig
met het voorbereiden der inzendingen.
In de vorige week werd te Medemblik in publieke
veiling gebragt een heerenhuis, meteen daarachter gelegen
vellen-zouterij, een kolossaal wolpakhuismede iugerigt
voor eene kaarsenmakerij en een vellenblooterijmet de
daarbij behoorende erven en gronden, alles in goeden staat.
ICa eerst afzonderlijk perceelsgewijze geveild te zijn, werd
de gehcele massa bij elkander gevoegd en gezamenlijk ver
kocht voor de som van f 1740. Voorwaar een sprekend be
wijs van den achteruitgang dezer stad.
De berigten over den stand der aardappelen luiden
over het algemeen gunstig. In den Bommelerwaard staan
deze uitmuntend en heeft zelfs een landbouwer gerooid en
verzonden. Ook de kersen beloven veel; in den Tielerwaard
zijn reeds Engelsche koopers aangekomen.
Wieringerwaard1 Junij. Alhier heeft men ook een
droevig ongeluk te betreuren. Een wegwerker met eene drie-
wieldekar met puin bij den dijk willende nederrijden, spande
het paard van de kar en ging om haar ecnigzins tegen te
houden, met zijn rug tegen den boom staan; door de toeloop
van de kar struikelende kreeg hij dezelve over het ligchaain
■en werd zoodanig gewond dat hij na vijf minuten aan de
gevolgen overleed.
Hontenisse, S Junij. Dezer dagen kwam een onbekend
persoon, zich uitgevende voor koopman in paarden, 's avonds
zoo heb ik die arme frauschen verschrikkelijk verminkt I reeds
van den beginne af zagen zij er niet zeer mooi uit, ik maakte
ze afschuwelijk, vervolgens ontzettend leelijk, zoodat zij ten-
laatste misvormde carricaturen geleken en mijne voorstelling
zoo doende hoogst onwaarschijnlijk werd, doch wat schade zulks,
ik was in den derden heincl en met eiken dag nader bjj het
land van belofte
„Maar vertel mij toch eens," viel Gustaaf mij in de rede,
wat is dan toch het ongelukkige in deze gebeurtenis."
„Ach, gij ziet ook niet verder," ging hij voort, nu hoor
slechts, fiuis coronatopus, en gij zult tegelijk zien, hoe
dat werk bekroond geworden is. Het was op donderdag cn
den volgendeu zondag zouden wij trouwen. Het regende weder
en ik liep onder beschutting van dit verwenschte instrument,
dat mij toen dierbaar geworden was Ik had nog ecnige in
koppen gedaan en liep, van de schoonste phantasiebeelden
doordrongen, onder het vallen van een malschen regen door
mijne straat, toen ik eensklaps voelde, hoe een arm zich ligt
in den mijnen legde. Gelijktijdig zeide eene liefelijke stemop
vleijenden toon tot mij
„Mijnheer, mijnheer ik bid u
„Ik wierp eenen blik op mijne gezellin, het was eene van
die wegslepende duivelinnen, eene van die engelen die in staat
zijn den mensch ten verderve te leidenden neus schelms op
getrokken eenen fijn lagchenden mondhet glanzend zwart-
haar uitlokkecd opgekapt, niets ontbrak er aan de karakter
schets.
„Mijnheer," voer zy aan mijnen arm hangende en aan mij
ne zijde hupelende voort, mijnheer, dat gij galant zijt, dat
kan men u aanziengij zijt aardig gij zult wel mijn per
soon en mijn toilet onder de bescherming van uwe parapluie
willen nemen Over miju toilet bekommer ik mij eigen
lijk wel niet, doch het zal mij zeer aangenaam zijn, een eind
wegs met u te mogen gaan."
„Ik kon fatsoenlijker wijze deze dame niet afwijzen en haar
aan regen en wind blootstellen, was mij onmogelijk. Mij ver
volgden onzen weg, zij snappende, schertsende, spottende, cn
ik onwillekeurig over hare spotternijen lagebende. Doch ach
bij het omgaan van een hoek der straat zag ik op tien schre
den afstands voor mij uit, naar mij toekomen raad eens, nu
raads eens wie
„Uw toekomstige schoonvader f"
„Neenhem niet alleenmaar de geheele familiedrie man
sterk: De overste, zijne vrouw en Jennij. Ik deed vergeelsche
ten huize van de wed. M., te Land/.waarde, en verzocht
dringend om een nachtverblijf, voorwendende te zeer ver
moeid te zijn, om zich verder te begeven; dit werd hem
toegestaan. Te middernacht bemerkte de wed. M., dat
haar logé zich in stilte verwijderd hadlater vermiste
men een lakenschen paletot, twee doeken, eene voorschoot,
eene kindermuts en de slaapmuts; den reizeuden koopman
ten gebruike gegeven.
ItlJItGEIlLIJUE STAM).
11 E EII S T IJ I) IN G E M
Amsterdam, 4 Junij. W. S. 2} pC». 63J 3 pCt. 75}.
Rusland, oude 5 pCt. 103 5pU. 1329 101j.
Oostenrijk, Metaliek, 5 pCt. 47J; 70.
Spanje, thans IJ pCt. 43J 3 pCt. 50 binnl. 48J.
Portugal, 3 pCt. 47,'t.
Londen, Wisselkoers zigt, 2 m. 11,77}.
Parijs, u nu u 55J.
Hamburg, 35,'f.
Bordeaux, 15 dagen u 50} 55|.
Metal. Coupons f21.55.
MA li E T li E li I G I E V
Schaiea, :<o viel i«01.
Aangevoerd 8 Paarden f 70 a 130; 18 magere Gelde
Koeijcn f 80 a 130; 21 Kalf Koeijen f 90 a 120; 9 Vaarscn
f 30 o 00; 28 nuchtere Kalveren f3 a 7; 400 Overhouders
f 10 a 20; G vette Schapen f 33; 350 melk Schapen f 12 n
20; 2856 Lammeren f 5 a 13; 16 Bokken Geiten f 0.50 a
f 1; 16 magere Varkens f 13 a 25; 86 Biggen f5 a 9; Konijnen
f0.15 a 1.25; Kippen 60 a 90 et.; Eenden 40 a 75 et.; Duiven
f0.50 a 1.1}; Poier 00 a 62} per kop of 80 a 83} cl. per
N. ft.; Kaas f25 a 45 et. p. N. ft.; 8000 Kip-Eijeren f2
a 2.10 per 100; 6000 Eend-Eijeren f2 per 100.
moeite op eene fatsoenlijke manier van mijn kwelgeest bevrijd te
worden doch betzij uit vrees voor den regen hetzij uit eene
duivelsche moedwilligheid, zij klemde zich nog vaster aan mij en
ik moest noleroi col enj haar gevangene blijven. Intusschen kwam
de familie digter bijZij herkende mij, bleef verstomd staan
en zette vervolgens haren weg voort; toen zij mij voorhij ging,
haalde de overste de schouders op en keek mij met \erachtelijken
blik van hoofd tot teenen aan zijne vrouw wierp mij een blik
vol van den diepsten afschuw toe, en Jennij kleurde en klemde
zich aan hare moeder vasteren als wilde zij bij haar bescher
ming en troost zoeken. Vervolgens gingen zij alle drie verder,
zonder naar mij om te zien. Ik was als verateend staan gebleven;
ik begreep wel, Wat dat beduiden moest. „Weet gij wel
wat gij zoo even gedaan hebtzeide ik tot het meisjedat
ik aan den arm had.
„Dus heb ik dan kwaad gedaan
„Gij hebt mijn huwelijk vernietigd."
„En daarover beklaagd gij u, ondankbare!"
Ik deed nog eene poging om mij los te maken.
„Dat hebt gij thans niet noodig I" snapte zij verder en
klemde zich nog vaster. Thans zijt gij mijn beschermer in
leven en dood
„Ik deed het verwenschte werktuig met geweld digt, ver
brak het op mijne knie en wierp de stukken midden op de
straat. De regen viel in stroomen neer.
„Ik redde u, en daarvoor Iaat gij mij nat regenen!" riep
mijne kleine demon uit en liep hard lagchende heen.
Gedurende eenige seconden wist ik niet wat ik deed.
VeJvolgens liep ik naar den overste, doch het huis was
gesloten. Ik bleef op mijne kamer, want ik rekende er
op, dat hij komen zou om eene verklaring te vorderen.
In deze hoop verlengde ik de neuzen van mijne franschen nog
meer en maakte ze nog afschuwelijker dan vroeger. Doch
niemand kwam. Ik zag geene levende ziel, nog buiten's huis,
noch voor het raam. Jennij, de overste eu zijne vrouw zijn
in de vaste overtuiging gebleven, dat deza vrouw mijne be
minde was, en dat zij mij juist in zulk een gelukkig oogen-
blik verrast hadden. En hoe zou ik hun het tegendeel bewij
zen
„Begrijpt gij het thans?" zeide Gustaaf, terwijl hij onder
de parapluie van daan liep en met bittere vreugde zich ver
der nat liet regenen.