DE ZONDERLINGE I» ATI ENT.
wijssluVVen voor lien die nit den vreemde Vomcn. D<z:
•verklaring geschied binnen écne maand na hunne aankomst
in de gemeente.
Art. 8. Pe kennisgeving in de twee vorige artikelen ver
meld, gaat vergezeld van de noodigc opgaven om in de be-
volking-registers» le worden ingeschreven.
Art 4; Zij, die hunne werkelijke woonplaats binnen het
Tijk verlaten, otn die over te brengen naar ecne Ncderlnnd-
schc kolonie of naar den vreemde, doen hiervan eene verkla
ring aan het bestuur der gemeen'e, welke zij verlaten.
Art. 5. Zij die hunne werkelijke woonplaats uit eene ge
meente van het rijk naar eene andere gemeente overbrengen,
doen hiervan eene verklaring aan het bestuur <1er gemeente,
die zij verlaten en waar zij in het bevolkingregister zijn in-
-gcschreVen, met opgaaf der gemeente, waar zij weuschen
zich tü vestigen
Zij ontvangen een kosteloos getuigschrift van verandering
van werkelijke woonplaats.
Art. 6. Ter plaa;se, waar zij hunne werkelijke woonplaats
overbrengen, doen zij uiterlijk binnen écne maand na hun
ne aankbmst eene verklaring aan het gemeentebestuur, met
overleggtng van het getuigschrift in het vorige artikel ver
meld.
Art. 7. Elk hoofd van een huisgezin geeft uiterlijk bin
nen cénc maand kennis aan het gemeentebestuur van ieder
Hd dat in het huisgezin wordt opgenomen of daaruit gaat,
inwonende dienst- en wnrkboden daaronder begrepen. Om
trent die kennisgeving geldt art. 8.
Pezclfde kennisgeving geschiedt door afzonderlijke leven
de personen, wanneer zij andere personen in hun huisgezin
opnemen.
Ilcstuurders van instellingen, gestichten, inrigtingen van
welken aard ookwaar personen onder eenig bestuur zamen
wonen, geven maandelijks aan het gemeente bestuur kennis
van alle personen, die in de zamenwoning zijn opgenomen
of daarvan zijn uitgetreden.
De verpligting vervalt, wanneer langs een anderen wegdc
vereischtc kenn'sgevin gvoor de bevolkingregisters gedaan is.
Alsmede
Dat volgens art. 8 van evengemeld besluit een ieder daar
toe door het gemeentebestuur opgeroepen wordende, verpligt
is tot het doen der opgave die vereischt worden om de be
volkingregisters iirtcvullenen
Dat volgens art. 9. de overtredingen der bepalingen van
dat besluit zullen worden gestraft, overeenkomstig art. 1
'der wet van 6 Maart 1818 (Staatsbl. No 12), met eene boe
te van f 10,tot f 100,of eene gevangenis van 1 tot 14
dagen of met boete en gevangenis te zamen.
Dat de dag der afkondiging van meer genoemd besluit is
geweest deu 16 November 1861.
Schaffen den 30 November 18G1.
Burgemeester en Wethouders aoornoemd.
Be Burgemeester
II. R. de MEfcR.
Be Secretaris
A. J. van CANTi'ORT.
Docter R een der beroemsle operateurs van de hoofd
stad werd op zekeren vroegen morgen verzocht, iemand, dit
zeer dringende haast hadbij zich te ontvangen. De in de
voorkamer wachtende bezoekc-, liet hem door den bediende weten,
dat elk vertraging voor hem met gevaar verbonden was, en
hij oogenblikkelijk hulp behoefde.
De geneesheer trok spoedig zijnen slaapiok aan en liet den
wachtende bij zich binnenkomen.
Het was een vreemdeling, zijne manieren en kleeding duid
den iemand uit den fatsoenlijken stand aan. Zijne bleeke wangen
bewezen een diep innerlijk ligebaara- en zielelijden en hij
scheen alle moeite *e doen om zich uitterlijk den schijn van
rustige kalmte te geven, en hoewel volkomen meester over
zijne gelaatsuitdrukking, kon hij met de grootste inspanning
een ligt gekerm uiet onderdrukken.
„Heb ik de eer, docter B te spreken zeide hij met
eene zwakke stem, terwijl hij den arts naderde.
„Ja, mijuheer
Vergeef mij nnjne vraag Ik woon hier niet in B.kom van
buiten en ken alleen uwen naam. Ook kan ik niet beweren,
dat ik door het geluk uwer bekendscbap bijzonder verheugd
ben, daar zich voor het oogenblik volstrekt niets aaDgenaams
daarin bevindt.
De docter zag, dat ziju bezoeker zich nnauwelijks op de
been kon houdeu, hij verzocht hem zich, op zijnen divanneer
te setten.
„Ik ben zeer vermoeid; ik heb gedurende eene geheele week
geen oog kunnen digt doen. Aan mijne regterhand heb ik
eene pijn gekregen waaraan ik geen naam weet te geven. In
den beginne gevoelde rk slechts eene ligte smart, na verloop
van korten tijd begon het mij voortdurend te branden, en de
pijn werd langzamerhand, steeds heviger en onuitstaanbaarder.
Ik heb reeds alle hulpmiddelen daartegen aangewenddoch
niets heeft geholpenik bleef eeue aanhoudendestekende,
snijdende, vreesselijk pijn gevoelen. Ten laatste kon ik het
niet langer verdragen, ik steeg in een rijtuig en spoedde mij
naar u, mijnheer, opdat gij mij, door behulp van eene opera
tie met mes of brandijzer geneze; ik kan de pijn niet langer
uitstaan.
De arts troostte hem door te zeggen hem waarschijnlijk
wel door zachte middelen te zullen kunnen helpen, zonder tot
eene bperatie behoeven over te gaan.
„Neen, mijnheer, noch pleisters, nor.h verzachtende middelen
kunnen baten, wat ik behoef is eene operatie. Slechts daarom
kwam ik hier, om mij het pijnlijke deel te laten uitsnijden.
De docter verzocht, hem zijne hand te mogen zien, waarop
de lijder hem dezelve tandeknarsend toereikte. De arts be
gon het verband met de grootste voorzigtigheid af te nemen.
„Ik verzoek u overigens docteru over hetgeeD gij zien
zult, niet te verwonderen. Mijne kwaal is zoo zonderling, zoo
buitengewoon, dat gij er gewis over verbaasd zult staan. Ik
verzoek n, daaraan u niet te storen
De arts antwoordde den lijderdat hij aan alles gewoon
was, en zich gewoonlijk aan niets stoorde.
Toen hij echter de hand zag, viel hij onwillekeurig op zijnen
stoel neder en liet haar verschrikt losde hgnd was oage-
kwest en gezond, even als iedere andere, geen gebrek was er
aan te zien.
Een harde schreeuw des lijders die de los gelaten hand
met de andere opving, bewees, dat de vreemdeling niet gek-
heidshalve gekomen was, maar werkelijk pijn leed.
„Wnar hebt gij dan pijn
„Hier mijnheer" zeide de vreemde; op eene plek op de
oppervlakte van zijne hand wijzende waar twee bloedaderen
zich van elkander scheidden. De arts kon op het oogenblik,
dat hij die plaats met zijne vingertoppen aanraakte, de sidde
ring des vreeindelings bemerken.
„Is het hier, dat gij pijn hebt?
„Vreesselijk I"
„Voelt gij den druk, wanneer ik die plek, met mijne vin
ger aanraak
De vreemdeling was niet in staat, te antwoorden. Hij gevoel
de zooveel pijn, dat de tranen hem in de oogeu kwamen.
„Zonderling, ik kan toch niets bemerken."
„Ik ook niet. En tcch gevoel ik hier zulk eene hevige pijn,
dat ik wel met het hoofd tegen den muur zon willen loopen."
De docter nam een vergrootglas, onderzocht de hand en
schudde het hoofd.
De huid is gezond en zuiver, het bloed vloeit door de aderen,
ik kan, hervatte de chirugijn, geene ontsteking, geene verzwe
ring, ontdekken. De plek is geheel normaal."
„Ik geloof, dat zij iets rooder is." Zuchtte de vreemdeling.
„Waar?"
„De lijder nam een potlood uit zijne brieventasch en teeken-
de daarmede op zijne hand eene kleine plek ter grootte van
ongeveer een halve cent.
„Hier, mijnheer!"
De aits beschouwde opmerkzaam de plek, en begoD einde
lijk te gelooven, dat zijn patiënt niet wel bij het hoofd was.
„Blijf hierik geloof u binnen eenige da^eu te kunnen
helpen."
„Ik kan niet wachten. Geloof niet, mijnheer, dat gij met
een krankzinnige te doen hebt. Van die kwaal zult gij mij
niet behoeven te genezen. De u afgeteekende plek veroorzaakt
my eeue onuitstaanbare pijn, ik herhaal het, ik ben hier ge
komen, opdat gij mij dezelve uitsnijden zoudt.
„Vat ik echter niet doen zal," zeide de arts.
„En waarom niet
„Omdat uwe hand gezoud is, en :k op de bewuste plaats zoo
min eenig ongemak kan bemerken, als aan mijne eigen hand."
„Gij zyt alzoo inderdaad van meening dat ik gek ben o( dat
ik scherts, antwoordde de patiënt, en nam bij deze woorden een
ban kb; liet van duizend gulden uit zijne brieventasch en lag dat
op tafel. „Gij ziet nu, dat ik niet gekscheer, en dat de dienst,
die ik van u verlangvoor mij van het uiterste belang is. Ik
bid u, suijd my deze plek uit
(Wordt vervolgd.)
i-csasainj 'rno j, imaauja ÏJTbjiamb