mmmoAQ
Algemeen Nieuws-, Advertentie- Landbouwblad.
M 309.
Zevende Jaargang.
A°. 1
GEMEENTE AFKONDIGINGEN.
h'
ivt
SCHAGER COURANT.
ABONNEMENTSPRIJS VOOR DRIE MAANDEN:
Voor Schagcnƒ1.00.
Franco per post door het geheele Kijk. 1.15.
Afzonderlijke Couranten„0.10.
Verschijnt iederen Donderdagmorgen.
UITG-EVEE F. J". O. DIDEEIOH.
PRUS DER ADVERTENTlëN
Van een tot vijf regelsƒ0.75.
Iedere regel meerder„0.15.
De 35 cents zegelrecht niet medegerekend.
Groote letters naar de ruimte die zij beslaan.
BRIEVEN iFn^nsrao.
De Commissaris des Konings in de pro
vincie Noord-Holland.
Gezien de besluiten van Gedeputeerde Staten
dezer provincie dd. 13 dezer no. 27 en van
19 dezer No. 00;
Gelet op art. II der wet van 13 Jnnij 1857
(Staatsblad No. 07;
Bicnnt ter kennis van de - belanghebbenden
1. dat de jvjt op klein wild tu Noord-
Holland, voor dit jaar 7al worden geopend op
Zatiirdag d> n 5den September aanstaande, met
zonsopgang
t. dat de korte jagt zal mogen worden
uitgeoefend dagelijks, met uitzondering van
den Zondag en de lange jagt alleen des Woens
dags en des Zitnrdags.
Kn zal deze in het Provinciaal blad worden
gi plantst en in alle Gemeenten dir Provincie
worden aangeplakt.
Haarlem, 21 Augustus 1863.
De Commissaris des Konings voornoemd.
RöKLL.
Öchoolpliclitiglieicl.
In dc laatste algemeene vergadering der
maatschappij tot nut van het algemeen, is
aangenomen een voorstel, om bij onze hooge
regering aan te dringen op het invoeren der
schoolplichtigheid. Dit voorstel vond welspre
kende verdedigersmaar het werd op eene niet
minder afdoende wijze bestreden. Men kan
echter zeggennaar wij gcloovendat over liet
algemeen de wensch naar de invoering der
schoolplichtigheid meer en meer ingang bij ons
volk vindt. Het vrije Nederland wil ten aan
zien van de schoolverordeningen ter schools
gaan bij het onder militaire dwingelandij ge
bukte Pruissen. Wij stemmen gaarne toe, dat
dit laatste niets bewijst tegen het nuttige der
schoolplichtighcid, want even als een geleerd man
nog altijd veel dat hem onbekend waskan
lccren van een ongeleerde en even als een
deugdzaam mensch veeltijds in een minder deugd-
zamen veel hoedanigheden kan opmerken, die
hem ter navolgenswaardige voorbeelden kunnen
strekken, zoo behoeft ook een vrijzinnige staat
zich geenzins te schamen om in een enkel
opzicht een despotieken na te volgen; alhoewel
men ook dan nog steeds met schroomvallig
heid de lessen van zulk een met knoet en
zweep gewapenden meester moet aanhooren,
als gedachtig aan de bekenden regel uit
Virgilius: Timeo Danaös et dona fereutes.
d. i.
Fk vrees den vijand ook als hij geschenken
biedt.
Maar er bestaan andere en gewichtiger be
zwaren tegen de schoolplichtigheidaltans als
men die zoodanig wil invoeren als zij in Pruis
sen bestaat.
Vooreerst doet zich de vraag voor: is men
in ons land zonder verandering der grondwet
gerechtigd om dc schoolplichtigheid in te voeren?
Op eene welsprekende wijze is deze voor eenigc
jaren, in de volks-almanak over 1861, aange
prezen door prof: Opzoomer. Zij wordt be
streden door den schrijver van liet artikel in
de Arhemsche Courant van den 23 dezer
doch beiden beschouwen o. i. de zaak te veel
in het afgetrokkene, zonder onze grondwet daar
over te raadplegen. Naar ons bescheiden
gevoelen laat een schoolplichtighcid zich, zoo
al met den letter dan toch niet met den geest
onzer grondwet overeeubrengen In art: 194
wordt aan de regering opgedragen om te zorgen
dat overal voldoend openbaar lager onderwijs
worde gegeven. Maar nergens wordt hem het
recht toegekend om de ingezetenen te dwingpn
van dat onderwijs gebruik te maken. Men
beroept zich doorgaans tot verdediging der
schooiplichtigbeid (prof. Opzoomer deed het ins
gelijks in het zoo even aangehaalde stuk) op
dc dienstplichtigheid van ieder ingezeten als
militicnmaar de vergelijking met deze gaat
niet op; want art: 177 en 181 der grondwet
schrijft deze dienstplichtigheid der ingezetenen
uitdrukkelijk voor; maar van schoolplichtigheid
is in geen enkel artikel onzer grondwet sprake.
Maar ook afgescheiden van de grondwet
verwachten wij van eene bij de wet te regelen
schoolplichtigheid bij ons niet veel goeds. Ken
vrij en voor zelfbestuur geschapen volk moet
niet te veel heil van eene wet hopen. Het
moet zijn voorspoedzijne verbetering, zijne
ontwikkeling niet zoo zeer wachteu van de
regering, dan wel van zich zei ven.
De verbetering der maatschappij moet uit
gaan, niet \an het geheel, maar van den indi
vidu. Frankrijk moge ons in dit opzicht ten
waarschuwend voorbeeld strekken eeuwen lang
heeft men daar getracht de maatschappij door
disciplineren en reglementeren te verbeteren.
Kn het gevolg daarvan was, dat men bijkans
in ieder tijdvak zijn toestand roet deze woor
den kon beschrijven: inwendig onzedelijk en
bedorvenuitwendig geperst in het dwangjuk
van het despotismus. In Kngeiand daar en
tegenwaar de volksverbetering uitging van
den individn, ging de ontwikkeling en verede
ling van het algemeen wel met langzame schre
den maar toch immer vooruit. De traagheid
van een volk wordt nergens sterker door ge
voed, dan door immer zijn heil van de rege
ring als van eene aardsche Voorzienigheid te
verwachten. Altijd de verbetering wachtende
van hooge re hand verzuimt men zoo ligt zelf
de handen aan het werk te slaan. Het kan
zijn dat veel ouders te traag zijn in het zenden
hnnner kinderen naar de schooldat velen die
kinderen geheel aan het ouderwijs onttrekken.
Het kan zijn dat de lage trapwaarop onze
volksklasse staat, daaraan moet worden toege
schreven. (In Pruissen is bij schoolplichtigheid
op verscheidene plaatsen de toestand dier volks
klasse volstrekt niet beter) maar zijn er dan
geen andere middelen om dat kwaad te over
winnen Hebben dan de hoogere standen de
meer beschaafden, de gegoeden volstrekt geen
invloed op het volk? Zoude het zoo ondoenlijk
zijn omdat volk te bewegen om zijne kinderen
getrouw naar school te zenden, zonder dat de
slaande hand eener strafwet werd gevoeld?
Maar wij stemmen het toe, het is gemakkelijker
om al die zorg op eens op te dragen aan een
strengeu ambtenaardan om zelfs er moeite
voor te doendoch het is de vraag of de
gemakkelijkste weg ook in dit geval de beste
is? Naar ons gevoelen is dc strafwet een ge
neesmiddel, dat niet dan in den uitersten nood
tot liceling van een maatschappelijke kwaal
mag worden toegediend. Hij ieder rechtscha
pen mcnsch werkt het vrijheidsgevoel zód sterk,
dat het goede hem minder goed schijnt, als
de wetgever straf heeft gesteld op het nalaten
daarvan.
De vader, die cr zich eene heilige gewe
tenszaak van heeft gemaakt om zijn kroost eene
goede opvoeding te geven, zal zich gekrenkt
voelen in zijn dierbaarst gevoelals men hem
zegt: ook dan, als gij uw plichtniet volbrengt,
zal de maatschappij er u toe weten te nood
zaken.
Mag de maatschappij zich dan op niets in
de mcnschelijke natuur verlaten mag zij daar
zelfs niet bouwen op die onuitroeibare onder
liefde? Moet zij ook tot deze zeggen: „gij zijt
„mij niet genoeg, het is waar God heeft u
„gesteld als een der hechtste grondslagen w aarop
„mijne veste is gebouwd en geen knagen van
„den tijd., geen stormen der eeuwengeen
„verbastering van zeden heeft u omver kunnen
„werpenmaar toch beschouwen wij u als niet
„voldoende. In mijne wijsheid lust het mij
„naast uw granietblok een fondament van zelf
„gekneede leem cp te richten." Men heeft onzen
wetgever steeds toegejuicht dat hij in art 832
van het B. W. zich zoo zeer heeft verlaten
op de liefde van een vader, jegens zijn kroost,
dat hij dezen heeft vrijgesteld van de verplich
ting om zekerheid te stellen tot behoud der
aan zijne kinderen toebehoorende goederen,
waarvan hij het vruchtgebruik heeft. Maar
zoo men hier dan zulk een vertrouwen heeft
gesteld in de liefde eens vadersdat men
zelf haar bestand heeft geacht tegen de heb
zucht waarom kan men niet hetzelfde doen,
waar het het geven eener goede opvoeding
geldt? 'Wil men echter volstrekt eene straf
hebben gesteld op het verzuim der ouders ten
aanzien van het geven van onderwijs aan hun
ne kinderen, zoo breide men slechts art: 853
van het B. W. een weinig uit en bepale
mendat de Tader zijne uit de vaderlijke macht
ontleende rechten op het kind zal verliezen
zoodra het bewezen wordt, dat hij te kort
schiet in zijne verplichting om zijne kinderen
eene behoorlijke opvoeding en onderwijs te
geven. Welke bezwaren ook tegen deze be
paling zouden kunnen worden aangevoerdzij
zoude het voorrecht hebben boven eene onbe-