A. IbUt. Algemeen Nieuws-, Advertentie Landbouwblad, M nu M 343. Onverschilligheid bij Verkiezingen. De bruidsjagt van een Ame- rikaansch boschbewoner. Achlstc Jaargang. Het BUREAU en <le DKUK- KEKIJ van <lit BLAD, worden met primo Mei e. k. verplaatst naar de Laan alhier, naast den heer ]J. IIOOGENOIJK. SCHAGER COURANT. ABONNEMENTSPRIJS VOOR DRIE MAANDEN Voor Schagenf 1,00. Franco per post door het geheele Rijk h 1,15. Afzonderlijke Couranten0,10. Verschijnt iederen Donderdagmorgen. Abonnementen op dit blad worden door alle weghf VI TJITQ-EVER JP. J". Gh DIDERIOH. PRIJS DER ADVERTESTlëN Van een tot vijf regels0,75. Iedere regel meerder0,15. De 85 cents zegelregt niet mede gerekend. Groote letters naar de ruimte die zij beslaan. Boekbandelaren en Postdirecteuren aangenomen. BRIEVEN FRANCO. - I Het maakt voorzeker op een ieder die ons volk lief heeft, een pijnlijken indruk als men bij iedere verkiezinghetzij van de gemeente-radenhetzij van de provinciale Staten hetzij van de Staten-Generaal moet opmerkendat verre weg het grootste getal der kiezers te huis blijft. Deze onverschil ligheid voor het algemeene welzijn is eene ware zedelijke ziekts onzer natie. Wij moeten van die krankheid worden genezen of zij zal de treurigste gevolgen hebbenimmers die onverschilligheid voor het algemeen belang spruit voort- uit gebrek aan een welbegrepen liefde voor het Vaderland. Wel is waar heb ben de Nederlanders hun Vaderland in een zeker opzigt zeer lief. Maar die liefde gelijkt wel een weinig op die ziekelijke ingenomenheid, welke soms een eenvoudig winkeliertjedie de toren van zijn vaderstadje nooit uit zijn oog heeft gehadvoor dat vaderstadje gevoelt, of ook op dien belagclielijken adeltrots, dien men bij de vertroetelde zonen van een aan zienlijk geslacht wel eens kan bespeuren. Als "men aan dat winkeliertje vraagt, waar om hebt gij uw vaderstad zoo lief? zoo zal hij waarschijnlijk het stilzwijgen bewaren sprak hij echter naar hetgeen er omgaat in zijn hartzoo zoude hij moeten antwoorden Ik bemin mijn vaderstad daarom zoo zeer 1° omdat ik er geboren ben2» omdat er in de kerk het mooiste orgel van Nederland is Jozef Tompkint was een echte boscbbewoner zoo als er vroeger slechts in de wilde onbe- bonsde streken der noordelijke deelen van Noord Amerika te vinden waren. Hy was groot en ge spierd cn zijne huid scheen van het beste leêr gelooid te zyn. Zijne vrouw bijna even groot als bij onderscheidde zich slechts in zooverre van bem dat hij naar haar gewigt te oordeelen tweemaal nit haar gedraaid had kunnen worden eo had derhalve Tolkoinen gelijk wanneer zij bjj gelegenheid beweerde dat zij reeds sedert ver- scheidene jaren meer dan tweehonderd en vijftig ponden woog en als mr. Tompkios in eenen goeden lnim was noemde hij haar altjjd zjju lief klein wij/je. «Zij ia een millioen waardzeide biizoo dikwijls een gast hem het een of ander compli ment over zijne vrouw maakte en haar als waard in prees. „En zoo gij weten wilthoe ik dat 3» omdat er die dichter is geboren en die zeeheld ligt begraven en ten vierdennu waarom dan Jalaat mij eens beden ken ten vierden omdat och ja maar we der omdat ik er geboren ben. Even zoo zal onze ingebeelde patriciërals men hem re kenschap voor zijne overdrevene ingenomen heid met zijn geslacht Vraagtantwoorden wel omdat de stamboom van mijne famiüe opklimt tot de dagen van Karei den Gioote omdat mijne voorouders onder dezen of dien koning hebben gevochten en eindelijk omdat die familie de eer heeft mij onder hare leden te tellen. Doch hoezeer zij beide de eene met zijn vaderstad de andere met zijne fa milie boven mate mogen zijn ingenomen, in het praktische leven heeft het geenc andere resultaten dan dat onze eenvoudige itedeling altijd wat te zeggen zal hebben op het doen en laten der inwoners van andere stedekensen de hoogwelgeboren Heer met versmading neder- ziet op alles wat van burgerlieden komt. Om hen er toe te brengen om door daden te toonen dat zij hunne stad of hun geslacht waarlijk lief hebben daartoe zou de welspre kendheid van pater Bruggemans te kort schieten. Inderdaad zoo lang men in zijn vaderstad of in zijne familie voornamentlijk zich zeiven bemintdan is er zoo iets bekrompens en kleingeestigs in die liefde dat men haar eerder minachten dan vereeren moet En is het met de vaderlandsliefde van velen onzer niet even zoo gesteld Wat beminnen velen in het vaderland Een reeks van roemrijke herinne ringen die hun eigenliefde streelt, omdat zij het plekje gronds, waarop hun wiegje stond verheerlijkt. Bij menigeen is het als of het voor geslacht daarom alleen zoo gekampt en gele den zoo gewerkt en gesloofd heeftopdat het den bekrompen naneef in de gelegenheid zou stellen om zijn ijdelheid er te goed san kleine magere ding gekaapt heb dan zal ik het u vertellen." Natuurlijk werd er doorgaans dringend om de vertelling verzocht. Ooze waardige gastheer nam alsdan iu zijnen met beerenvellen bedekten leuuig- stoel eene deftige hooding aan en begon op gemoedelijken toon volgender wijze „Toen ik voor vele jaren uit het oude Yirginie hierheen trok, was het land geheel woest, even als kort na de schepping der wereld. Thans zitten wij hier nog op dezelfde plek waar ik mij toen- maal bevond. Wy gingen regelregt het bosch in, en dat het in die dagen een zeer digt en donker bosch was, dit kunt gij aan de geheele omstreek thans nog wel zien. Wij waren met ona vijven onzen ouden vader en wij vier jongens, allen gezond en aterk en sliepen aanvankelijk in de open lacht. Het daarde echter niet zeer lang of wij hadden ons eene hut gebouwd die bezien kon worden. De geheele wjjde prairie, die voor ona ligt en die thans met talrijke huizen bedekt i», was toen ter tyde zoo woest, als da prairiën, die nog bij te doen. In iedere liefde en genegenheid ligt iets schoons en edels, en das ook in de liefde voor zijn vaderstad of zijn geslacht, maar zij blijft kinderachtig en dwaas, zoo lang zij alleen wordt dienstig gemaakt om onze ijdelheid te streelen, eerst dan als zij zich oplost in daden, als zij strekt om ons in handel en wandel beter te maken wordt zij lofwaardig. Wie toch die den burgerman, welke niet moede wordt om te werken voor den bloei en de welvaart van zijn vaderstad niet lief zal krijgenwie die den zoon van adelijke huizedie het noblesse oblige in al zijn daden ten toon spreidt, niet juist om den eerbied welke hij toont voor zijn geslacht te hebben zal hoogachten In de liefde welke de Nederlander heeft voor zija vaderlandligt iets van de ingenomendheid die de eenvoudige burgerman heeft voor zija geboortestad en iets van den adeltrots welke de edelman in zijn borst draagt. Wij zijn een burgerlijk volkwant de kracht van onze natie ligt in den burgerstand, vlijt, nijver heid spaarzaamheid en eenvoudigheid zijn de deugden die ons Vaderland groot hebben ge maakt en deze deugden moeten voornament lijk als het erfdeel van den burgerstand worden beschouwdmaar tevens zijn wij een adelijk volkwant wij kunnen bogen op eene roem rijke afkomst. Onze voorouders hebben zoo veel daden vol roem en grootheid verrigt dat wij niet gelooven, dat eene nptie op het aardrijk te vinden iswelke zich in dat opzigt met ons kan meten. Doch wee ons zoo wij den bekrompen burger in zijn dwaze kleinsteedsche ingenomenheid met zijn geboor teplaats, zoo wij den opgeblazen edelman in zijn nog belagchelijken adeltrots navolgen. Zoo ons roemen op nationale grootheid en herinneringen alleen moet dienen om onze ijdelheid te streelenzonder dat wij door de rotsgebergten liggen. En zulke zotte kerel* als wij waren er toen op vjjftien tot twintig mijlen in den omtrek niet te vinden. De zomer verliep, met den herfst kwam ook de koude. Wy hadden duchtig gewerktdoch ook duchtig gegeten. Daar wy op eens bemerkten dat ooze voorraad zeer opgekort was, besloten wy eene geheele week te wjjden, om eeoe nieuwe provisie op te doen. De winter zou ons, zoo wy hieraan niet tydig gedacht hadden, zeer kwaad hebben kunnen worden. Wy noodigde tol berei king van ons doel, eenige jongelingen uit den omtrek, tot op een afstand van ongeveer vyftien mijlen uit, en trokken ten getale van tien man moedig er op los. Een zoo lustig jagtge ze] schap als het onze toen was, ia niet zoo ligt weder zamen te krijgen. Wij trokken dwars door de prairiën, naar een bosch, waar wy wisten dat eene heerlijke zout- bron bestond. Naauweljjka waren wy drie mijlen in dat uitgeatrekte wond getrokken doch o won der! wat was dat. Wy zagen in de verte eene groote kudde buffels, die hier tergrazing gekomen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1864 | | pagina 1