werk mag den indrnk van het hoofddenkbeeld ver zwakken, Maar ook geenerlei neven persoonal is het ook maar ecne minworden opgeofferd ten bclieve van het hoofddenkbeeld. i Deze twee wetten vindt men bij schrijvers van lageren rang zelden opgevolgd, zoo mist de roman van PiersonAdriaan de Merival een eigenlijk hoofdpersoon zoo hebben de romans van Dickens veelal dit euvel dat men er 3 a 4 hoofdpersonen in vindt. Doch laat de dichter voor zich zelvcn j spreken. Zoo als ik u zcidc treedt de min in het eerste bedrijf op en wel in gezelschap van Julia en hare moederwelke laatste gelijk gij u herinneren zult het huwelijks aanzoek van Paris bij hare dochter bepleit. Stelt u nu wel voor cenc miu te hooren, welker pleegdochter ieder manspersoon in het stuk j verliefd maakt en die dus zelve niet meer jong j is. Gelijk u blijken zal zijn minnen naar het oordcel van Shakespere praatzuchtigeonbeschaaf-j do wezensalthans zoo spreekt er eene in het gesprek, dat ik in slecht proza u zal mcdedeelen. //Waar is mijne dochter? Poep Julia, zoo zegt de Graviu. Zoo waar als ik een meisje was op mijn 12 jaar, ik heb haar al geroepen, Mevrouw! Lammetje, DuiQelicf Miju God, waar blijft het kind tochJulia(Let wel op de vertrouwe lijkheid en gemeenzaamheid haar eigen en hoe het kind dat zij gezoogd heeft, alles is.) oWat is er, zoo vraagt Julia, binnen komende." Wie roept mij Uwe moeder //Uier ben ik, liev loeder, wat begeert gij?* Luister eens L i, - de gravin en minne laat ons cvni 'wij hebben afzonderlijk iets U be-prc! n of neen blijf maar hier en -gocf ,.u i..- raai. t ij weet dat mijn kind reeds c.n "i 1. 1 l riut tc krijgen »Wtl .Mi rc i an u op de minuut af, zeggen hoe oud zij is. Is zij geen 14? *lk wed er 14 van mijn tanden op en ik heb er maar 4, dat zij geen 14 is. Op St. Petersavond, wan neer is die? zoo wat over 14 dagen.* Nu op den avond van Sint Peter wordt zij 14. Su- sanna en zij God zegen alle goede meuschen zijn even oud Suusje is bij onzen lieven lieerdie was te goed voor mij maar zoo als ik zeg, net op St. Petersavond, wordt zij 14. Op mijn woordhet is zooik weet het heel zeker. Op de groote aardbeving dat is nu 11 jaar geleden, op dien dag en op geen andereu dag is zij gespeend nooit zal ik het vergeten Ik had alsem tegen de borst gelegd en zat in den zonneschijn tegen het duivenhokMijnheer en u waren juist naar Mantuajajaik heb mijn weetje wcL Nu danzoo als ik zegtoen Juultje den alsem proefde aan mijn borst en bet kleine gekje het bitter vond, daar werd zij kwaad en zette mij een gezigtvan waar ben je me. Krakzei de duiventil en zij viel neeren ik als het weerlicht er van daan. Dat is na al 11 jaar geleden. Zij kon toen alleen staanop miju woord, zij liep en scharrelde al heel aardig. Den dag te voren was zij nog op den grond gevallen. Mijn man nam het kind op God zegen hem wat was het een grappige man. Ei, ei, zei hij, valt Juultje zoo op haar gezigtje. Als zij wat verstandiger is dan zal zij ook wel eens op haar ruggetje vallenniet waarJuultje En bij onze lieve vrouwhet kind schreeuwde niet moeren zei ja. V. u en grap toe:; aar lig uitvallen 1 Ik wed, al werd ik 1000 jaren oud, ik wist bet nog. Niet waar Juultje zei bij cn het aardig popje hield haar mondje en zei j a. Genoeg zegt gij misschienmijne lezers maar even als de Gravin, die hetzelfde zei, moet gij u getroosten dat de min u nog eenmaal in de rede valt. JaMevrouw jamaar ik moet er nog om lagchcn hoe zij zweeg en hoe ze zei ja. Eu ik beloof het jeze had toch een buil op haar hoofd als een kippen ei ecu schrikkelijk ding zij schreeuwde zoo hard als zij kon, maar toen mijn man zei valt ge daar op uw gezigtje gij zult nog wel eens op uw ruggetje vallen als gij ouder wordt, niet waar Juultje? toen zweeg zij stil en zei ze ja. Ik weet niet of Shakespere dit verhaal onthou den heeft van zijn eigen min, maar naar mijn oordeel bewijst deze plaats genoegzaam dat hij de minnen kent. En brengt dezen eisch eens mede bij uwe krietiek op letterkundig gebied: scha duwen ziet gij voor u, onbegrijpelijke, onnatuur lijke wezens hier echter een natuurlijkeoude, goede babbel. Meent niet dat Shakespere 's kracht ligt in de nabootsing van het alledaagschealles beschrijft hij en alles kent hij. Jk sprak u daareven van eene dichterlijke beschrijvingechter van een zeer gevaarlijk tooucel. Gij herinnert u dat na de hu welijks inzegening van Romeo en Julia, Romeo geban nen werddoch dat hij door middel van onze min in de gelegenheid gesteld werd den nacht bij haar door te brengen. Zijn wij onbescheiden genoeg om stil de slaapkamer van Julia binnen te sluipen en beluisteren wij de geheids woorden der gelief den. Zij. Wilt gij reeds gaan? De dag is toch nog ver. liet was de nachtegaal en niet de leeuwerik, Wier toon uw luisterend oor verschrikken deed. Zij zingt bier op den meiboom iederen nacht Geloof mij liefste! 't was de nachtegaal. Hij. Het was de leeuwerik bode van den dag, Niet Pbilomeel zie ginder in bet oosten Reeds toornige strepen aan den hemel. De nachtelijke lichten zijn gedoofd, de dag Bestijgt, schoon traag, de nevelhoogten, lk leef, zoo ik vertrek te blijven is de dood; Zu. Neen 't licht dat is het licht niet van den dag Het is een nachtelijk licht, dat dienen moet Om u den weg naar Mantua te wijzen Kom blijf! het is niet noodig reeds te gaan. Hu. Welnu, laat men mij grijpen en mij dooden lk beu te vrcden met wat gij verlangt. Neen 't gindsche graauw is niet het oog des ochtends Het is de bleeke weerschijn slechts der maan Het is ook niet de leeuwrik die haar zang Hier naast ous naar 't gewelf des hemels stuwt Teel liever blijf ik dan dat ik vertrek, Wil Julia, dat ik sterf, ik sterf met lust Kom, kozen wij mijn leven 't daagt nog niet. Zu. Neen, ijl van hier! het licht naakt van den dag. Het is de leeuwerik, die met heesche stem Haar schrillen wanklank onwüluidend uit. Zie licht en lichter wordt het scheiden wij. Hu. Wat, licht en lichter Duisterer wordt het mij. Hoe jammerlijk ziet er dit stukje uit hij het oorspronkelijke vergeleken. Maar is het toch, zoo als het daar ligt, geer juweeltje? "Welk een ge bruik weet de dichter tc maken van de natuur. De minnende werpen van uit hun slaappaats den blik naar buiten en wij zien met hen den boom voor Julia's venster, de lucht, bewolkt en somber wij hooren het ontwaakte gevogelte, ja, wij zien het zelf bet daagt, de morgen breekt aan. En wat een menschenkeuuis ligt er in die zangerige woorden, *hoe spreekt de mond wat het hart wil, hoe droomt de eene de gedachte van den ander De liefde van het paar is de zuiverste tolk van het gevoel der gansche schepping en dit maakt hunne liefde zoo frisch en natuurlijk. Liefde is schering en inslag bij alle romans. Het is naar de boeken of ieder niets anders te doen heeft dan te verbeven, maar de daar geteekende liefde is verflenst, verlept, verfrommeld, is het kind der natuur niet, dat Shakespere ons voortoovert. Bij de ontmoetingen tusschen de gelieven maakt de dichter hen steeds tot priesters in den tempel der natuur. Van daar het eeuwige in het typedat de dichter ons heeft voorgelegd. Liefde is voor den mensch, wat de bloem is voor den boom; niet het zwoegen, het kruipen, het denken, het dragen, dat de romanschrijvers er van maken de bloem, de vogel, al het geschapene heeft lief en zoo ook de mensnh en zoo ook alleen Ik kan den lnst niet wedeistaau u nog van eene ontmoeting tusschen Julia en Romeo getuigen te doen zijn of liever om die te zameu met u te genieten. Romeo heeft Julia voor het eerst ontmoet op het feest in haar ouderlijk huis en deze eerste ontmoeting reeds bond beider zielen aan elkander. Wij vinden hem des nachts, dwalende om hare woning, gelukkig reeds in liarc nabijheid cn be spiedende met den angst vau een door liefde gesla-" gene of hij do beminde niet ontdekken mogt. Zie daar verschijnt Julia, onbewust van de nabijheid baars geliefden op baar balcon. Er is iets magtig aantrekkelijks in dc schildering des dichters. Als een engel staat Julia daar in de hoogte. Het licht valt vol op haar en haar bewonderen de aanbidder slaat de betooverende gedaante met wellust gade. »Stil* zoo breekt hij zijne gedachte af wat ligt daar aan dat venster Het is het Oosten! Julia is de zon. Kom op, o schoone zon, dood Luna, die Van bleeken nijd zich zelve reeds verteert Wijl gij in schoonheid ver haar overtreft. Het is mijn aangebedene 't is miju liefde O! wist zij 't, dat zij 't is 1 Zij spreektmaar wat Wat maakt dit uit voor mij. Haar oog spreekt reeds: ik wil haar antwoord geven Doch 't is te koenzij spreekt toch niet tot mij. Twee sterren leenden haar hare oogen om Een korte poos in hunne plaats te schijnen. Ziehoe haar wang leunt op haar linkerhand Mogt ik de handschoen zijn, waar zij op rustte. Lief, niet waar? Let eens op deze schoone uitdrukking Twee sterren leenden haar haar oogen om Een korte poos in hunne plaats te schitteren. In ons proza beteekent ditzij keek naar boven. En waarbeen wilde bet lieve kind ook anders tu ren dan naar den heerlijken sterrenhemel boven haar. Ook daar ontdekt haar oog die hemelsche harmo nie, die sterrenparen, die sterrengroependat ge dans en gehipnel 't geen alles van liefde en ge-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1867 | | pagina 2