Algemeen Nieuws-, Advertentie- Landbouwblad. De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk. Twaalfde Jaargang. \o 554. SCHAGER abonnementsprijs voor drie maanden i Voor Schagen 1,00. Franco per post door het geheele Rijk 1,15. Afzonderlijke Couranten*0,10. Verschijnt iederen Donderdagmorgen. Abonnementen op dit blad worden door alle prijs der advebten'riëN i Van een tot vijf regels0,75. Iedere regel meerder*0,15. De 85 cents zegelregt niet mede gerekend. Groote letters naar de ruimte die zij beslaan. Boekbandelaren en Postdirecteuren aangenomen. Naar volksheil zonder deugd te dingen Is arbeid aan een rots te biên. TJITGrEBFSTER WED. 3?. J~. O DIDERICH. BÜIEVEN FIR^AlSraO (Art. 53 der grondwet.) De heer mr. G. van Oost er wijk beeft in bet Gemeenteblad van 16 en 23 April 1.1. de hierboven afgeschreven bepaling der grondwet be sproken in verband met de staatkundige vragen, die het onderwerp der jongste discussiën in de Tweede Kamer hebben uitgemaakt. Hij doet dit op eene eenvoudige en heldere wijzewaaraan wij niets te verbeteren wetenwij zullen ons bij onze aankondiging dus ook eenvoudig bepalen tot een overzigt over den gang der redenering en slechts op een enkel punt in eene eenigzints breedere ontwikkeling treden. Heeft de Kamer het regtde ontbinding der Kaïnereene daad des koniugs te criliseren Deze vraag behandelt de schrijver in het eerste der genoemde artikelen. Wij beschouwen deze vraag als éminent belangrijkvan daar dat wij die in het tweede artikel behandeldn. L deze of de Kamer bij motie van orde van haar gevoe len aan de regering mag doen blijken, voor het oogenblik laten rusten. Uit de discussiën in de Kamer is geblekendat de meerderheid dit regt beweert te bezitten intusschen slechts eene kleine meerderheid en dit geeft den schrijver aanleiding als punt van uitgang voor zijne redenering te stellenhoe komt het dat men omtrent eene zoo eenvoudige zaak een zoo groot verschil van gevoelen, zoowel in als buiten de Kamer ziet bestaan. De voorname oorzaakwaarop volgens de mee ning vaa mr. van Oosterwijkde door hem be streden leer steunt is het onjuiste denkbeeld dat men zich van de regten van den koning vormt door deze praerogatieven te noemen. Dit woord, zegt hijkomt in de grondwet niet voor en als voorregten kunnen die regten ook niet worden beschouwd. De constitutionele magt des koniugs is door de grondwet afgebakend en evenmin als er bij de regten van ieder individu (als bijv. in art. 164) gedacht kan worden aan een voorregt is dit het geval bij het aandeel dat den koning naar de grondwet in de huishouding van den Staat is toevertrouwd. Onze grondwet kent geen koninklijke magt dan die welke in het belang is van den Staat en de regten aan het hoofd van den Staat toe gekend zijn dus niet te beschouwen als voorregten aan zijnen persoon verbondenmaar als aanwij zing van zijne constitutionele plaats. Nu wordt de afdeeling in onze grondwet handelende over de magt des koniugs geopend door deze stelling de koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk en deze twee elkander aanvullen de bepalingen beheerschen de uitoefening der gansche koninklijke magt. Hoe noodlottig ook de uitwerking zij van een koninklijk regtde koning is onschendbaar, daarentegen de ministers zijn verantwoordelijk, zoo verklaart de koning, oorlog, dat is de onschendbare koning, maar de miuister die hein ter zijde staat is verantwoordelijk. De koning heeft het opperbestuur der buiten- landsche betrekkingen, maar bij ieder besluit moet een verantwoordelijk minister zich verbinden. De koning beeft bet regt om de Kaïner te ontbin den bij misvatting is de ministor verantwoorde lijk. Elke koninklijke daad eischt een verant woordelijke persoon verantwoordelijk niet alleen voor het geval dat aan het belang van het land schade is toegebragtmaar onderworpen in ziju handelingen aan de kritiek van een iegelijk. Het is toch alleen door kritiek dat zich een oordeel vormen kan over regeringsdaden en waar de verantwoordelijkheid als pligt bestaat zal het regt tot het onderzoeken en beoordeelen der daad wel vrij staan. Nu beweert men, zegt de schrijver, dat hierdoor de magt des koningsfeitelijk vernietigd wordt. Hij geeft dit niet toemaar zegt datindien dit zoo waredit gevolg voortvloeit uit de bepaliogeu onzer constitutie. Een minister kan zich niet ver schuilen achter den koning. De wil van den ko ning bestaat constitutioneel niet dan nadat een persoon een verantwoordelijk persoon tot de uit voering van dien wil medewerkt en wil men dit nu eene beperking heeten van de koninklijke magtwelnuw ijzigwilt gij dit veranderende constitutie zelf. Doch de magt des konings wordt feitelijk niet vernietigdook bij veroordeeling der regeringsdaadom de eenvoudige reden dat een ander dan de koning verantwoordelijk is Er zijn twee gevallen denkbaarde daad des konings is of een gevolg van diens wil en voor de uitvoering daarvan beeft hij een verantwoorde lijk minister gezocht of die daad is een gevolg der aanneming van den raad door een miuister gegeven in beide gevallen echter beslist de koningde onschendbare koningdoch de verant woordelijkheid der daad wordt gedragen door den minister. De kritiek verlamt volstrekt niet 's ko nings regt maar alleen waar die kritiek ongeoor loofd wordt verklaardvervalt met de rainistriëele verantwoordelijkheid het begrip van den constitu- tionelen koning. De blaam valt immer op den minister, nim mer op den koning, die constitutioneel geene ver antwoordelijkheid heeftdie ondanks alle mogelijke afkeuringwelke hem niet treftmaar zijne mi nistersvolkomen geregtigd is en blijft tot de herhaling der daadmits hij zich slechts vooraten kan van personen bereid oin de verantwoordelijk heid der maatregelen te willen dragen. Een tweede bezwaar voert men aan door de bewering dat de Kaïner door deze kritiek der han delingen vau de uitvoerende magt treedt op een haar vreemd gebied. Omtrent dit punt hadden wij gaarne eene na dere uitweiding van den schrijver gezien. Hij zegt wel dat er een groot verschil bestaat tusschen het oefenen van eenigen invloed op een ander en het treden in eens anders regtdoch daar onzes inziens de bezwaren tegen het ook door ons voor gestane gevoelen van den schrijver, voornamelijk op dit punt nederkomenkomt het ons niet on dienstig voor zijne overigens hoogst belangrijke beschouwing eenigzints aan te vullen; kritiek op dusdanige wijze uitgeoefend laat naar onze over tuiging de grondwettelijke bepaling dat de uitvoe rende magt berust bij den kohing geheel onge schonden. Die opdragt achten wij niet ligt. De daad des konings moge aan kritiek onderworpen zijnzij moge afgekeurd wordenmaar en hieriu ligt het beginsel der uitvoerende magt tot de daad zelf bestaat het regt en eerst wanneer zij is ge daan is de beoordeeling geoorloofd. Het initi atief blijft bij den koning, mits de daad gedekt zij door een verantwoordelijk minister en niet in strijd is met de grondwet erlaugt zij uitvoering. Zoo moge eene Kamer-ontbinding wenschelijkge vaarlijk onnoodig geacht worden het uitvoe rend bewind beslist en diens beslissing wordt daad. Kritiek oefent hierop geenerlei invloed en beperkt in geenerlei opzigt de bevoegdheid. De kritiek is alleen een gevolg van de daad en hare afkeuring is ten laste van den minister, die er de verantwoordelijkheid voor draagt. Maar de daad zelve wordt niet ongedaan. Bij de afkeu ring der benoeming van den gouverneur generaal

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1868 | | pagina 1