Een Winterdag.
GEMENGDE BE1UGTEN.
Aan de kiezers in het kiesdistrict Alk
maar.
De schout.
——-LI
Men verneemt dat bij eenige Schager dames 1
bet voornemen bestaat, een anti*-Noordhol-
landsche hoeden en heulen verbond op
te rigten, als doordrongerf van het onpractischei
en tegen allen 9maak strijdende dezer hoofddeksels
voor het schoone geslacht; waardoor jonge meisjes
veeltijds op bejaarde diaconessen gelijken.
Uilslag der verkiezing van drie leden van
den Raad der gemeente Wieringerwaard, op 20
Julij 1869; ingekomen 28 stembriefjes; uitgebragt
op: D. A. Kaan 26; A. K. Kaan 26; Jb. C.
Blaauboer 25 stemmen. Drie anderen 1 stem.
Jl. Vrijdagmorgen had er eeo vreeslijk onge-
lnk plaats in de fabriek der heeren Boogaerta te
Tilburg een jongen, aan een der machinen werk
zaam, werd door den drijftiem aangegrepen, naar
boven gevoerd en letterijk tegen de zoldering ver
pletterd. Toen het verbrijzeld ligchaam naar beneden
viel, was alle leven verdwenen.
Jl. Zondagnamiddag ten ongeveer 4 ore, ont
stond in de Fonteinstraat te Ooriuchem een groote
oploop van volk door het geroep van: fdaar is
is een kind van den majoor in de gracht gevallen
en verdronken." Echter kon niemand zeggen het
gezien te hebben, noch met zekerheid bepalen waar,
doch allen bleven op een pnnt staan kijken, hetgeen
ten gevolge had dat de sergt. majoor wiens kind
bedoeld werd, uit de kazerne kwam vliegeo eu op
aanwijzing van het algemeen zich plomp in het
water stortte, gevolgd door een tweetal sol
daten, terwijl er nog een vijftal bezig waren zich
spoedig te ontkleeden om eveneens te water te gaan.
Op dat oogenblik werd er geroepen dat ze op
de verkeerde plaats aan het zoeken waren, hetgeen
ook bleek daar het herhaald dompelen der soldaten
niets dan modder boven bragt, hetgeen ben be
sluiteloos maakte, toen uit de kazerne het berigt
kwam dat de kleine gezond eu wel in huis speelde
hetheen zich bij onderzoek bevestigde, zoodat het
trenrspel in een blijspel met komieke scènes eindigde.
Niemand weet echter op te geven wie bet- eerst
heeft geroepeu.
Zekere mejuffer M. A., volgens de dnitsche
bladen, een uederlandscbe, stapte dezer dagen te
Bernau in een spoortrein van een klein schoot
hondje vergezeld. Op de aanzegging van den con
ducteur, dal honden niet in de passagierswagens
mogleu vervoerd worden, maar in een afzonder
lijken wagon, nam de dame, niet gezind zich van
haar hondje te scheiden, een snel beslnit, en stapte
met het schoothondje in de honden-coupé welke zij
met haar lieveling te Berlijn, tot groote verbazing
der stations-beambten, verliet.
1
Novelle.
V. ID- BOS.
Een hevige smart, die hem plotseling door de
leden voer, brak de alleenspraak des molenaars af
en gaf aan zijne gedachten eene andere wending.
Oh! oh! steunde hij, wat gaat dat door merg
en been! Als ik eens plotseling stierf! De mensch
is een zwak werktuig ik heb reeds zoo velen
zien vallen, verrast te midden hunner plannen
voor de toekomstAls ik eens plotseling stierf
Wat dan Wat danWat dan
Schrader steunde zijn hoofd met de handen en
verzouk toen in diep gepijns.
Reeds sedert vier weken had hij in zijn leu
ningstoel moeten blijven. Het viel den man zwaar
den luiaard te spelen, den man die van jongs af
gewoon was te werken, te zwoegen van den vroe
gen morgen tot den laten avond. Dit deed hem
morren. Zijn pijn maakte hem verdrietig en on
tevreden. Niemand kon hem iets naar den zin
doen, bij de minste kleinigheid werd hij boos, en
dan zou hij het geheele huis wel hebben willen
door elkander gooijen. Dezen dag was het de
afwezigheid van Hendrik die hem ontevreden
maakte. Hij hield van den jongen met zijn gansche
ziel en beminde hem als zijn kind. Sedert eeni-
gen tijd echter was hij koeler jegens hem geweest,
wijl hij, niet ten onregte vreesdedat zijne hu
welijksplannen in den jongeling een struielblok
zouden vinden. Zijn ontevredenheid op dezen dag
had nog een andere grond. Hendrik was niet
alleen zijn neef en petekind, maar ook zijn mees
terknecht en dewijl hij zijn fortuin aan zijne vlijt
en werkzaamheid te danken had, kon hij het den
jongen man niet vergeven, wanneer deze, al was
het maar een uur, onnut besteedde.
Zulk een tijdverlies beschouwde hij niet alleen
Nadat de nitslag der verkiezingen in dit district
bekend geworden, en in plaats van den heer Jhr.
Mr. C. van Foreest een ander gekozen was, heeft
deze beer een openbiar schrijven tot n gericht.
Voor ioover dit een afscheidswoord aan de kiezers
is, wier meerderheid hem gedurende zestien jaren
tot- lid der Tweede Kamer koos, zal ieder de be
weegredenen die den heer van Foreest tot schrijven
bewogen kannen eerbiedigen. De man die gednrende
zulk een ruim tijdvak een zoo gewichtige betrek
king bekleedde, kan behoefte gevoelen, nu de meer
derheid die hem vroeger koos een minderheid is
geworden, om in een afscheidswoord zijn begiuselen
nog eeüs duidelijk uiteen te zetten en te verdedigen.
Voor zoover bestaat voor ons zoo min als voor
iemand anders eenige aanleiding om bij n op dit
schrijven terng te komen,
Maar wat zuilen wij zeggen omtrent nitdrnkkin
gen al9 het zelfzuchtig of kortiigtig ijveren van
zoovelen," waarmee de heer van Foreest het streven
der Indische hervormingspartij aanduidt? Wat
zullen wij antwoorden, als de heer van Foreest zijn
nederlaag vergelijkt bij den dood van den soldaat,
die zijn vaandel, waarop de woorden gVoot de
Vrijheid en voor het Vaderland" prijken, hoog op
heft, en daardoor het mikpnut wordt van alle vijan
dige alzoo aan de vrijheid en aan bet vadérland
vijandige kogels? Wat zullen wij opmerken om
trent de woorden die de gevallen soldaat tot zijn
meJestrijders richt: waakt, dat heerschzucht en
eigenbelang dit vaandel niet onder den voet balen
en vertreden?
Dit alleen, dat deze nitdrnkkingen ons ia den mond
van den heer van Foreest zeer hebben bevreemd;
dat wij van hem niet hadden verwacht, dat hij zou
geëindigd zijn met zijn politieke tegenstanders als
zelfznchtigen of kortzichtigen voor te stel
len, ben in zijn beeldspraak de rol te laten spelen
van vijanden van de vr ij heiden hetvader-
1 and,en hnn streven toe te schrijven aan beerscb-
zncht en eigenbelang.
Er is echter iets anders in den brief van den
heer van Foreest, waarop wij meenen niet te mogen
i zwijgen. De heer van Foreest schrijft zijn neder-
1 laag toe aan een misverstand in de onderwijskwestie,
i Wij zouden den heer van Foreest niet goed ver-
i staan hebben, toen hij in de Tweede Kamer zijn
meening omtrent de onderwijskwestie uiteenzette,
i Wij zonden zijn woorden niet hebben begrepen.
Dat de heer van Foreest zich daarover verwon-
i dert, is inderdaad zeer natuurlijk; dat hij den raad
zijuer vrienden niet heeft opgevolgd, om vóór het
i sluiten van de stembns een nadere verklaring van
I zijn mening te geven, zeer verklaarbaar. Kan
van mijne zienswijze niet uit meer dan één advies
blijken? heeft de heer van Foreest zich zeiven
afgevraagd. En zijn antwoord was bevestigend.
als een teeken van luiheid, maar ook van zwak-1
heid van karakter. i
Waar hij toch blijft? herhaalde hij. Het is mij]
onbegrijpelijkMaar als hij komtdan zal ik i
hem leeren den heer te spelen, zoo lang ik nog
heer beu. De duivel zal hem halen Ik zal hem 1
toonen waar de timmerman een gat gelaten heeft.
Had de molenaar een voorgevoel gehadwelk
een doodelijk gevaar iu het oogenblik boven het
hoofd van den jongeling hing, en dat misschien
de liefde en achting voor zijn oom, hem in dit
gevaar gebragt had, welligt zon zijn oordeel anders
geweest zijn.
De drijfjagt, waaraan ook eene dame had deel
genomen, was des middags omstreeks drie ure
geëindigd. Een vorstelijke maaltijd vereenigde de
voornaamste inwoners uit de residentie, welke den
jongen schout met een bezoek vereerd hadden,
in de groote zaal van het regthnis.
Reeds neigde de zon naar het westen en eenige
gasten waren reeds vertrokken, toen ook de oude
schont knorrig van de tafel opstond. Misschien
gevoelde hij zich niet te huis in het fijne gezel
schap dat zijn zoon nit de residentie had mede-
gebragt; misschien ook was de wijn hem naar het
hoofd gestegen of misschien was het om beiden
dat hij ontevreden was. Wat daar van zij het
gezelschap liet zich hierdoor niet in zijne vreugde
storen.
Toen de schout in zijn kamer kwam, nam hij
zijn geweer met dubbelen loop van den mnur en
schudde in eiken loop eene goede hoeveelheid
krnid. Toen liet hij door een zijner knechts zout
nit de keuken halen, mengde dit onder musschen-
hagel en vulde met dit meDgsel de beide loopen.
Zie zoo! zeide hij, te vreden over zich zei ven,
dat zal voldoende zijn om het gladde gezigt van
dien lummel voor altijd te bederven. Ik zal hem
toonen, wat het is, onder mijne duiven te schieten.
Ook wij hebben ons hetzelfde afgevraagd, en on
antwoord was evenzoo bevestigend. Op de beide
ad vieren door den heer van Foreest omtrent de
onderwijskwestie' gegeven hebben wij ons beroepen,
en blijven wij ous beroepen, Wij hebben den kie
zers de eigen woorden van den heer van Foreest onder
de oogen gebracht.
Nu zijn er wel geweest die ons hebben toege
roepen: gij stelt zijn meening verkeerd voor; maar
daarop hebben wij alweer geantwoord met een be
roep op zijn eigen woorden. Ons antwoord bestond
alleen in de vraagheeft de heer van Foreest niet
dit gezegd in 1857, niet dit in 1868, eu zijn die
woorden" niet duidelijk? Nn heeft geen der
verdedigers van den heer van Foreest en hierop
verzoeken wij n wel te letten nu heeft geen der
verdedigers van den heer van Foreest zelfs een
poging gewaagd om met de woorden door hem in
1857 en 1868 gesproken aan te toonen, dat wij
hem verkeerd hadden begrepen, dat wij zijn meening
niet hadden verstaan, dat wij hem een andere
zinswijze toeschreven dan hij inderdaad was toe
gedaan. Wij verklaren ons niet bij machte om
iemands gevoeteo anders te leeren kennen dan uit
zijn eigen ondubbelzinnige woorden. Als iemand
ous nu tegenwerpt: gij stelt zijn gevoelen verkeerd
voor, dan zou hij tóch verpligt zijn aan te toonen,
dat die woorden iets auders bettekenen dan wij en
ieder die Hollandsch verstaat er in lezen. Dit heeft
men niet gedaan, dit heelt men zelfs niet beproefd.
Wij blijven dan ook beweren, dat hetgeen de
heer van Foreest vóór het sluiten van de stembus
over de onderwijskwestie heeft gezegd zoo duidelijk
is, dat aan geen misverstand valt te denken.
Vóór het sluiten van de stembns heeft de heer
van Foreest geweigerd, gelijk ieder eerlijk man in
zijne plaats zou gedaan hebben, iets van bet ge
sprokene terng te nemen of te verzachten.
Nu echter geeft hij een nadere verklaring. Komt
die overeen met zijn vroegere verklaringen. Het
is voor ons onnoodig dit te onderzoeken. Wij
hebben ons beroepen op zijn woorden voor het
sluiten van de stembus, het eenige dat wij kon
den en behoorden te doen. Eéne opmerking willen
wij echter niet achterwege laten: „Het eenige
schrijft thihs de heer van Foreest het eenige
wat ik zon wenschen is, dat men daar, waar de
bevolkipg niet aau de staatsschool gehécht is, waar
om de eene of andere reden gemoedsbezwaren tegen
haar bestaan, en waar de ouders dien ten gevolge
op hunne eigene kosten eu voor hunne eigene kin
deren bijzondere scholen zouden willen stichten,
die poging niet door eene overdrevene concurren
tie van de staatsschool belemmeren zal. Ik meen,
in één woord, dat in een vrij land de schoolwet
geving zoo moet worden ingerigt, dat de staatsschool
niet zooveel mogelijk, maar zoo weiuig mogelijk aan
bet oprichten van bijzondere scholen in Jeu weg sta."
Ziet, kiezers, dat wenschen en dat meenen wij
Bij deze woorden hing hij z jn geweer met die
vreemdsoortige lading over zijnen schouder en sloop
langzaam en voorzigtig het park in.
De oude Kettlilz was een man van vijf en zes
tig jaren, groot, lang en mager. Zijn dun, gnjs
haar bedekte nog slechts spaarzaam zijnen schedel.
Aan zijn fiksclje honding en krijgshaftigen snor
baard kon men den vorigen militair herkennen,
wijl hij als hoofdofficier den laatsten veldtogt nog
had mede gemaakt.
Bij een eik, in de nabijheid van een slijkerigen
weg, die door bet park liep, hield hij halt eu ging
op wacht staan, of liever op den loer liggen.
In het regthuis ging intusschen het feest onge
stoord zijnen gang. Onder de gasten onderscheidde
zich vooral een jongmenseh, door zijne beschaafde
manieren en elegante kleeding. De jonge schout
had hem aan zijn vader voorgesteld als graaf
Buschhfeld.
En inderdaad, bij den eersten aanblik zon ieder
hem, om zijne fiksche houding en edele gelaats
trekken, eerder voor een voist of prins, dan voor
een eenvoudigen graaf hebben aangezien. De schoone
dame, die des morgens de jagt had medegemaakt,
was Malvoline, de dochter van de rijke mutsen
maakster Duval. Zij was aan den ouden schout
voorgesteld als de bruid van den graaf,
i Na den maaltijd begon men te spelen.
Het was een hazardspel, dat alle aanwezenden
i om de ronde tafel verzamelde, waarop een zoogenaam-
i de tempel met krijt geteekend was.
Graaf Buschfeld hield de bauk.
i Men speelde boog, wijl de gebruikte wijn de
hartstogten der gasten leeds had opgewekt.
De jonge schout vooral was ongelukkig, want
reeds herhaalde malen waren de geldiollen, die hij
telkens voor zich op tafel lag, in de bank gekomen.
Weder had hij zijn laatste goudstuk verloren en bij
verliet de zaal om ander geld te halen.
Het grootste gedeelte der overige gasten speelde