11 I0FK1BEB. Algemeen Nieuws-, Advertentie- Landbouwblad. Zondagswet. 'Jê. 633. Dertiende Jaargang. Ao. 1809. —z: SCHAGER COURANT. Dit blad verschijnt op Woensdag avonddoch wordt met een bijvoegselbevattende het jongste Schager- marktberigtden volgenden avond verzondenaan hen die zulks verlangen. Brieven franco aan de uitgeefster. Abonnementen op dit blad worden door alle Prijs per jaar 3,Franco per post f S;60. Afzonderlijke nummers 0,07}. ADVEUTBNTiëJi van een tot vijf regels f 0,75; iedere regel meerder 0,15. Grootc letters naar de ruimte die zij beslaan. Naar volksheil zonder deugd te dingen Is arbeid aan een rots te bién. Boekhandelaren en Postdirecteuren aangenomen. De zondagswet is voor vele liberalen een steen des aanstoots geworden. Keeds hebben verschillende dagbladen en tijdschriften aangedrongen op hare opheffingSommigen hebben haar in strijd met de grondwet geachten zelfs in een vonnis van het kanton-gerigt, te Oostburg werd zij voorge steld als niet overeen te brengen met art. 165 der grondwet. Vele bezwaren kunnen er inder daad tegen deze wet worden ingebragt, wij willen ons dan ook geenzins in de onvoorwaardelijke ver dediging dezer wet aan de zijde van den Tijd scharenalleen willen wij eenige gedachten over deze wet ontwikkelen, waaruit zal blijken dat wij waarschuwen, eendeels tegen een al te driest ijve ren voor een overijld loslaten der wetsbepalingen, anderdeels tegen het hardnekkig vasthouden van eene wet, die meer strookt met de beginsels van eenen vroegeren tijd, dan met die van onze eeuw. Volgens den aanhef der Zondagswet (zie Staats blad van 1 Maart 1815 No. 21,) had de souve- reine vorst «daarmede ten oogmerk om op het voet spoor onzer godsdienstige voorvaderen die daarop den hoogsten prijs stelden, de pligtmatige viering van den dag des Heeren en andere dagen, der opeubare christelijke godsdienst toegewijd, door eenparige en voor de geheele uitgestrektheid der vereenigde Nederlanden algemeene werkende maat regelen te verzekeren. De wetgever wilde de na tie das terugbrengen tot de godsvrucht der 16e en 17e eeuw, eene godsvrucht, welke naar het algCmeene gevoelen in 1815 een vrucht was van de getrouwe bijwoning der openbare godsdienst oefeningen. Tegen deze meening des wetgevers zoude uit een geschiedkundig oogpunt wel het eene én an dere zijn te zeggen, vooreerst valt er op die zoo buitengewone godsdienstigheid der voorvaderen wel wat af te dinge», en teu anderen zijn de getui genissen van tijdgenooten niet wat die getrouwe bijwoning der godsdienstoefeningen aangaat, geheel en al in het voordeel van de mannen der 17e ■eeuw. Of hoort men niet klagte bij klagte door verschillende kerkeraden, vooral ten platten lande aangeheven, dat de kerken bijna niet bezocht wor den en vindt men niet melding gemaakt van het onkerkelijke leven van hen, die als toongevers in die dagen bekend stonden Werd het niet aan Oldenbarneveld verweten dat hij nooit naar het avondmaal ging, en was onze P. C. Hooft niet zoo onkerkelijk, dat hij nooit lidmaat van eenig kerkgenootschap is geworden P En zoo men mij tegenwerpt dat Hooft ook juist de anti-kerkelijke partij vertegenwoordigde, zoo antwoord ik hierop, dat het immers als een bewijs voor de waarheid van het hier voorgestane gevoelen kan worden aangemerkt, dat een zoo algemeen vereerd en be wonderd man als hij, onkerkelijk kon zijn. Ja! nog meer, in de werken van de twee dichters die als tolken der kerkelijke rigting mogen gel den, Cats en Hnigens, kan men wel de bewijzen van eenen ongelooflijken grooten eerbied voor de huiselijke godsdienst, maar niet voor de openbare godèdienst vinden. Doch laat ons niet afdwalendaar anders de regels van Vondel, die wij mede als een sprekend bewijs van groote onkerkelijkheid konden aanha len op ons van toepassing zouden zijn. Maat dat verklaart geen teks en mikt niet op het doel, Mijn ijver raakt van 't spoor, hij slacht den predikstoel. Schoon het beroep op de overgroote godsdiens tigheid der voorvaderen dus voor tegenspraak vat baar is, toch is het zeker dat de wetgever met de Zondagswet een hoogst nuttig en prijzenswaarv dig doel voor oogen had. Door alle belemmerin gen te verbieden, wilde hij de openbare godsdienst oefening voor stoornissen beveiligen. Door het verbod van openbaren arbeid, wilde hij waarschijn lijk den minderen man meer gelegenheid geven om ter kerke te komen en den Zondag te bestemmen voor een dag van rust en geestelijke verkwikking. En in dit opzigt kunnen de gevolgen der Zondags wet nog altijd als heilzaam worden beschouwd. Het valt toch niet te ontkennen, dat bij al het geroep van algemeene vrijheid en gelijkheid, de mindere stand bij ons nog vrij erg onder den druk zit. Op het platte land zijn de daglooners nog geheel en al afhankelijk van de heeren en boeren in de steden vermogen de fabriek arbeiders niets tegen den wil der rijke industrieelen. In dezen toestand loopt, zoo de bescherming der wet ophoudtde mindere man gevaar zijn eenigen en waarlijk ge noeg verdienden rustdag te moeten missen. Of ver trouwt gij genoeg op de humaniteit der landeige naars en der industrieelen, dat zij nimmer mis bruik zullen maken van de behoefte aan geld bij hunne arbeiders? Hebt gij geen vrees dat de win zucht der eersten nimmer de voorkeur zal geveu aan arbeiders, up wie zij ook des Zondags kunueu rekenen, als hun belang dit medsbrengt, dan aan godvruchtigen, die dien dag aan de godsdienst wil len wijden? Wij zijn op dat punt niet zoo gerust en dat te minder daar alle hartstogten en neigin gen in den mensch zich al meer en meer schijnen op te lossen in die ééne zucht voor rijkdom. Eer men dus voor de opheffing der Zondagswet met zooveel oustaimigheid ijvere, zal men zeker moe ten zijn Tan de noodige waarborgen tegen den overmoed der rijken, eerst dan wanneer de onaf hankelijkheid bij den minderen stand zoodanig is ontwikkeld, dat er geen vrees meer kan bestaan, dat hij zijn Zondags rust zal opofferen aan de win zucht der rijken, kan de Zondagswet veilig wor den afgeschaft. "li Maar ook andere redenen pleiten tegen eene overhaaste opheffing dier wetdie opheffing toch zoude, zonder eenig nut, een groot gedeelte,on zer landgenooten in hun godsdienstig gevoel kwet sen, en de liberale partij heeft onderscheidene re denen om in dit opzigt voorzigtig te zijn. Die liberale partij is thans bij ons de magtige, zij zwaait haar scepter over het gansche land, heerscht over de regering, over de Kamers en over de meeste dagbladen. Maar toch met dat al gelijkt zij eenigzins op het beeld, dat door den profeet Da niël in zijn droom-gezigt werd aanschouwd, bij een gouden hoofd heeft zij voeten van Lklei, de de numerieke meerderheid waarop zij steunt is toch van eenen hoogst wisselbaren aard. Men zegt wel dat -jj onzer natie liberaal is, maar hoe weinigen zijn er onder dat J die uit eigen oogen zien De groote hoop laat zich altijd door eenige weinigen leiden, doorgaans volgt zij deze hare gidsen ge trouw, maar zij doet dit echter alleen zoo lang als hunne raadgevingen en woorden niet iu tweespra ken komen met haar gevoel en haar geliefkoosde neigingen. Het oogenblik kan daarom komen, waar op de liberale leiders onzer natie zich plotseling verlaten zullen zien, het is dan dubbel noodig dat zij hun voornaamsten steun zoeken bij het degelijk- ste gedeefte onzer natie en zoude men dit niet vinden bij hen, die der godsdienst een w»rm hart toedragen? Nn wordt ongelukkig de liberale par tij sinds jaren gecompromiteerd door verscheidene schrijvers, welke er als het ware op uit zijn om het godsdienstig gevoel der natie te kwetsen. Bij al hare vrijzinnigheid draagt om die reden het godsdienstigste gedeelte des volks der liberale par tij geen goed hart toe, alleen omdat de andere partijen of te bekrompen of ook al te zelfzuchtig zijn, verdraagt zij nog hare heerschappij, maar ééne drop kan de maat doen overloopen. Sparen wij daarom zooveel mogelijk het godsdienstig gevoel van velen onzer landgenooten, laat ons eer wij dit noodeloos grieven, berusten in eene onschuldige wet, die eigentlijk gezegd, niemand aanstoot geeft dan eenige politici, die er op uit zijn om het grondbeginsel der afscheiding van kerk en Staat in zijne verst mogelijke consequenten door te drij ven. Waarlijk er valt voor de liberale partij nog zoo veel andere te doen, zooveel illiberaals uit den weg te ruimen, dat de opheffing der Zondagswet zeiler wel tot een tijd kan verschoven worden, waarin de godsdienstvrienden onze partij een beter hart zullen toedragen. Tan den anderen kant moet echter de wet nooit in dien zin worden toegepast, dat onze Zondag zoude dreigen te ontaarden in een joodscben Sabbath.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1869 | | pagina 5