Leer der onsterfelijkheid. Een blad papier. isuiih.tmy onzer naburen moeten worden gesteldwij zouden antwoorden dat wij in het drama en het helden-1 dicht beneden de andere volken van Europa zijn i gebleven, maar dat wij alle anderen in de lirische poesie en het leerdicht hebben overtroffen. Maar dat was de kwestie nietwij veroordeelden het alleen als antinationaal dat Nederlanders de i ontsterfehjke werken onzer groote dichters uit de hoogte veroordeelden en dat klaarblijkelijk zonder i ze anders dan bij name te kennen. En zoo lang i deze trotsche toon wordt aangeslagenzullen wij hen als antinationaal blijven brandmerken. De geavanceerde liberalen geven zich veel moeite 1 om dc leer der onsterfelijkheid uit onze" scholen i tc verbannen. Deze poging spruit natuurlijk voort1 uit het denkbeeld, dat het geloof aan eene onster- velijkheid geheel vreemd is aan het waarachtig volksgeluk. Ter bestrijding van dit allertreurigst denkbeeld achten wij het niet overbodig eenige dichtregels mede te deelen, die ons vroegeren tijd over een dergelijk onderwerp zijn ontweid. In de naauwe kist besloten, door den konden steen bedekt, Eeuwig, eenwig in te sluimeren, door geen mor genzon gewekt, Ongevoelig voor de beten van den worm, die aan ons knaagt, Ongevoelig voor de tranen, van den vriend, die ons beklaagt, In den donkeren schoot der aarde, diep ver borgen onder 't gras, Stil en langzaam te verterentot een handvol stuivende asch, Stil en langzaam te verkeereu in een walglijk I naamloos iets, In een onding, ach 1 wat zeg ik In nog min- der dan een niets. Om op nieuw, ja! te herleven, door des noodlots ijzren hand, Weer gekneed in andre vormen, hetzij van dier, van steen of plant, Maar, daar met gevoel en denkkracht 't zelf be wustzijn heel verging, Rustloos rondgevoerd te worden in den dwazen eeuwgen kring, j iy. Het zelfde deden zij den volgenden nacht met het lijk van den jonkerdat zij ook eerst in mat ten naaiden. Eerst geruimen tijd later maakten zijom alle ontdekking te vermijden ook de kleederen uit den weg. Het prachtigegouden horologie van den jonker verkocht de waard aan een bekende buiten 's lands. Eduard S. welke de vecantie in de stad door- bragtdacht niet andersdan dat zijn vriend Alexander gelukkig te huis gekomen was en was de zonderlinge schaatsenpartij reeds vergeten, toen op een morgen terwijl hij zich gereed maakte om de deur uit te gaan de hospes van zijn vriend met eenen ouden Heer, die zich later als Baron van R. en als vader van den student, Alexander van R, lieten aandienen. Zijn zoon zeide de oude heerwas hoewel hij dag en uur van zijn tehuiskomst naauwkeu- rig had bepaald niet gekomen hij was dus af gereisd om de reden daarvan te nemen de hos pes had hem vertelddat zijn zoon reeds was vertrokken. Hij heeft mij tot u verwezen daar gij, als de eenige in de stad nog aanwezigen vriend mijns zoonswel het best in staat zult zijn mij te zeggen, waarom mijn zoon niet direct naar huis gegaan is, gelijk hij in zijn brief beloofde. Eduard verschrok niet weinighij verhaalde omstandig dat Alexander reeds voor geruimen tijd was vertrokken dat hij tegen alle waarschuwing aan zijne reis over het ijs begonnen was en dit hij zelf hem tot den molen vergezeld hadwaarna Alexandergelijk de molenaar en zijn knecht ook gezien haddenbedaard verder gegaan was. Als een vonkje omhoog te stijgenals eeD nevel te vergaan, Als een blaasje nit een te spatten, bij het golf-1 gewieg ontstaan, Alt een sneeuwvlok te verteeren, dat in 't aard- rijks slijk versmelt, 1 Dat, o wijzen onzer dagen 't is dan 't lot, dat i ge ons voorspelt? Dit de toekomst, dit de hemel, dien gij 't zwoe gend hart belooft, Dat gij Christus zaalgen hemel, zoo wreedaar dig hebt ontroofd Niets te denken, niets te voelen, van geen lij den of genot, Iets te weten, niets te wezen, is dat zulk een wenschlijk lot Dat men om dat heil te erlangenChristus op zijn troon bestormt, En den Schepper aller dingen tot een zielloos iets misvormt Niets zijn f Akligste der dingenafgrond die geen bodem hebt, Nacht, waarin geen zon zal schijnen, waar geen ster ooit licht in schept, Sluimring zonder einde of droomen, waarbij de eeuwen langs de zerk Over 't hoofd des slapers tredenzonder dat hij 't ritslen merk Woestenij vol akligheden waar geen enkel halmpje tiert, Slechts bezaaid met blanke beendren, afgeknaagd door 't wild gediert. Rijk der aklige versteendheid, waar slechts rust den scepter voert, Waar geen enkle stemme ooit fluistert, waar geen blaadje zich verroert, Ha! hoe beeft hel menschlijk harte, dat 't uw burger eens zal zijn, Minder vreeslijk dan te nietgaan schijnt eeue eeuwigheid vol pijn. En dit zou dan de eindpaal wezen van ons aller levensloop Dit het loon van al ons zwoegen, dit de kroon van aller hoop Dat het blijde morgen blozen, waar in 's levens donkren nacht Ieder brave, ieder lijdersteeds vol hoop op heeft gewacht Dat de vaderlandsche palmen, waar in lange zwerverstogt Onder 't pijnlijk lang vermoeijen 't oog dea bal- lings steeds naar zocht Wee ons wee onswee ons allen I zoo dat waarheid blijken moog, Maar, o menschbeid, sluit dan wijslijk voor die gruwbre waarheid 't oog, Vlied dan als een slang, die waarheid, die uw zielevrede doodt, Zoek naar troost dan en erbarming aan der dwaling zachten schoot, En gij norsche wijsbegeerte die ons alles, alles rooft, Die den stervenden voor peluw, doornen neer legt onder 't hoofd, Laat ons dwalen, laat ous droomen van een leven na het graf, Van een leven met dien Christus, die voor ons zich overgaf, Van een zalig, blijde ontwaken in een eeuwig Vaderhuis, Van een Vader in den Hemel, van een alver- zoenend kruis, Wat toch scheelt ons, wat of waar is, als toch alles binnen kort, Wat daar in ons denkt of lief heeft, door het graf verzwolgen wo-dt? Zoo toch binnen weinig jaren, alles, alles onder moet, Laat dien korten tijd ons droomen, dat zoo za lig is en zoet, En verheug u in uw waarheid, als een rotsteen koud en naakt, Gun ons slechts ons godlijk droomen, dat ons leven zalig maakt. Een landbouwer uit een klein dorp der Ar dennen bad eeue koe die geheel met ongedierte b'- lekt was. De man had '■-.noren zeggen dat de petroleum daar een goed geneesmiddel legen was en overstreek het dier met die olie van kop tot staart. Des avonds ging onze man met eeue lamp den sta! in om te zien of het recept gewelkt had, doch bragt het licht zoo digi bij de koe dat het h i»r van het arme dier over de gansche opper- lk dacht niet anders vervolgde Eduard dan i dat Alexander zich reeds lang bij zijne familie be-1 vond daar hij, een flink schaatsenrijder zijnde nog 1 bij dag thuis had kunnen zijn. Men verdiepte zich nu in allerlei gissingen. 1 Allen waren het daarover eensdat slechts een buitengewoon niet te voorzien voorval Alexander van zijn reisplan had kunnen terug brengen. De i mogelijkheid van een ongeluk lag dus voor de hand. De baron haastte zich nu met Eduard naar den molenaar te gaandeze beschreef hem naauwkeu- rig den weg, welken Alexander verder genomen had. Daar ook de molenaar dadelijk een ongeluk ver moedde wijl ook hij de geheele onderneming zeer gewaagd had gevonden, zend hij eenige menschen uaar verschillende riglingen uit om ten minste een spoor van den vermiste te ontdekken. Allen kwa men terug zonder iets ontdekt te hebben. Het algemeen vermoeden wasdat Alexander op zwak ijs gekomen er doorgevallen was. Alle om standigheden schenen dit tot zekerheid te brengen. De vader en Eduard waren troosteloostreurig keerden beiden naar de stad terug en deden ook hier de naauw keurigste navorachingen. Alles te vergeefsgeen zekerheidalleen pijnlijke ver moedens. Eenige dagen later begon het te dooijen. Het werd open water en met ijver hervatte da baron zijne nasporingen want hij dacht niet anders dan dat zijn zoon verdronken was hij wilde ten min ste het lijk de laatste eer bewijzen. Hij loofde eene aanzienlijke belooning nit aan dengenedie de plaats zonde uitvinden waar zijn zoon verongelukt was. Werkelijk werd het eenige weken later eindelijk op gehaald, maar in welk een verschrikkelijke!! toestand I Een schipper, die een niet ver vau den molen verwijderd dorp voorbij voer, stootte met zijn j aak op een voorwerp hetwelk nadat hij het had op gehaald en met moeite aan wal had gebragt een in een mat genaaid lijk bleek te zijn. In tegenwoordigheid van het geregt werd het lijk dadelijk onderzocht en nu zag men dat de ongelukkige niet verdronken maar vermoord en wei gewurgd was geworden. De kousenwelke de moordenaars het lijk hadden gelaten waren gemerktde vermoorde was niemand anders dan de baron Alexander vau R. Ee troostelooze vader liet het lijk naar zijn land goed vervoeren en met groote plegtigheid in het familie-graf bij zetteu, Het geregt begon de misdadigers op te sporen en dit nog te meer, daar er bijna gelijktijdig op dezelfde plaats een tweedein matten genaaid lijk werd opgehaald. Men kon de daders die bepaald in de nabij heid moesten zijn, niet op het spoor komen. De justitie volgde de minste geruchten en al spoedig werden verscheidene persouon gevangen genomen maar men moest hen als onschuldig spoedig los latenwat men ook deedde moordenaars bleven ionbekend. Uit het gedane onderzoek bleek dat de onge- i lukkigen niet op den openbaren weg maar in huis vermoord waren want dit bewees reeds de oin- 1 standigheid dat de lijken in matten genaaid waren; i de moorden moesten uit roofzucht gepleegd zijn want de ligchamen waren bijna geheel van kleede- i ren ontdaan welke men eerst later met ledige beurs en zonder het gouden horologie vond. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1870 | | pagina 2