15
Algemeen Nieuws-, Advertentie- Landbouwblad.
Duitsche en fransche sympathien.
Jtè 677.
Veertiende Jaargang.
Ao. 1870
ADVERTENTIEN worden voor dit blad aangenomen voor Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland door tusschenkomst van
de heeren HAASENSTEIN en VOGLER, die tot dat einde hunne kaïtoren gevestigd hebben te: Hamburg, Frankfort a/d Main
Berlijn, Leipzig, Dresden, Keulen, Stutgart, Weenen, Praag, Bazel, Zurich, St. Gallen, Geneve en Lausanne.
SCHAGER COURANT.
Dit blad verschijnt op Woensdagavond; doch wordt,
met een bijvoegsel, bevattende het jongste Schager-
marktberigtden volgenden avond verzondenaan hen
die zulks verlangen.
Brieven franco aan de uitgeefster.
Abonnementen op dit blad worden door alle
Prijs per jaar 8,Franco per post f 3,60.
Afzonderlijke fiuramers f 0,07J.
ADVERTBNTiëN van een tot vijf regels f 0,75; iedere
regel meerder f 0,15. Groote letters naar de ruimte die
zij beslaan.
Naar volksheil zonder deugd te dingen,
Is arbeid aan een rots te bién.
Boekhandelaren en Postdirecteuren aangenomen.
Er begint in onze dag- en weekbladen-wereld
een levendige strijd te ontstaan tusschen de sym
pathien voor de respective oorlogvoerende mogend
heden. Deze strijd, heeft, naar wij vermeenen al
leen zijn oorsprong aan een misverstand te danken.
Wanneer de eeue sympathie voor Frankrijk betuigt
dan strekt die sympathie zich zeker niet uit tot
de jammerlijke en onzalige oorlogsverklaring, maar
men wil daarmede zeggen dat men ondanks deze
misgreep het frausche volk met zijne edelaardige
opwellingen, zijn ridderlijkheid en gelijkheidszin
liefde en hoogachting blijft toedragen. Van den
anderen kant kan geen waarachtig Nederlander be
hagen scheppen in de overwinningsberigten door
den koning van Pruissen, aan zijne gemalin ge
daan, (alsof deze vreeslijke worsteling, waaraan een
geheel volk de bloedigste offerhanden brengt een
huisselijke zaak ware, die hun tweeën bovenal aan
gaat), hij weet toch dat het arme duitsche volk,
al heel weinige vruchten van die overwinningen zal
plukken. De vruchten zullen zijn voor het ko
ninklijke huis, de ministers en de adelijke officieren,
het volk zal met veel roem maar met verscheurde
harten, verminkte ledematen en leege beursen naar
zijn broodelooze woningen gaan. De groote vraag
toch is, zal Duitschland en vooral Pruissen door
dezen oorlog ontheven worden van de jammerlijke
ongelijkheid tusschen officieren en niet^officieren,
oorlog tot deze uitkomst leiden dan kome de
eenheid van het groote Duitschland nog zoo schoon
tot stand en al juichen onze geleerden er nog zoo
opgetogen over dat de voor eeuwen van Duitsch
land geroofde provinciën, thans in weerwil van den
wil der tegenwoordige bevolking weder aan het
groote vaderland zullen worden vastgekluisterd, dan
beklagen wij het duitsche volk in den grond van
ons hart. en prijzen wij den overwonnenen geluk
kig, die althans iu hun eigen land niet ieder
oogenblik gevaar loopen van in het slijk te worden
geworpen door den trots van adelijken en of
ficieren.
Welke beschuldigingen men ook tegen de
fransche natie moge inbrengen, ieder zal moeten
toegeven, dat zij sinds 1789 steeds bij al hare
wisselingen in het bestuur is getrouw gebleven aan
het hoofd-vereischte van waarachtig volksgeluk,
gelijkheid van alle burgers, voor de wet.
Ja! zelfs in die gevallen, waarin men om staat
kundige bedoelingen, al) b. v. in de procedure te
gen Pierre Bonaparte, in strijd handelde met dat
begiusel, was men toch verpligt aan de ontduiking
een glimp van regt te geven, terwijl in Pruissen,
ter wille van den eersten besten luitenant die zich
vergrijpt, dat beginsel in het openbaar wordt ge
schonden.
Eene tweede vraag, die de nederlandsche toe
juichen van den overwinnaar zich wel zouden mo
gen doen, is deze: loopt het gelijkheidsbeginsel,
tusschen adelijken en niet-adelijken, die met loo- dat tot heden zijn hoofdsteun in Frankrijk had,
den zwaarte op de burgerij en het volk drukt en
hen siuds 1815 in werkelijkheid meer heeft ge
kweld dau het gemis van eenheid, waarover eigent-
lijk alleen eenige geleerden eu staatkundige tinne
gieters zich bezwaarden.
Zal een officier van de koninklijke garde in het
vervolg als hij een burger overhoop steekt (gelijk
in de twee laatste jaren meer dan eens gebeurd
is) niet meer aan het openbare geregt onttrokken
worden, maar er afkomen met een arrest van eeni
ge maanden, zullen de adelijke majoraten worden
opgeheven, zal de regtspleging der adelijke heeren
gelijk zij in sommige landeh van den uoord-duit-
schen bond nog bestaat, worden afgeschaft, zal de
magt der officieren en ambtenaren tegenover het
publiek besnoeid worden? Zal dat alles het gevolg
van deze overwinning zijn? Ia, dan prijzen wij
het duitsche volk gelukkig, maar wie van de toe-
juichers der overwinnaars zal dit met gerustheid
durven voorspellen
Bestaat er geen gevaar dat de trots en aanma
tiging van adelijken, officieren en ambtenaren door
deze overwinningen zullen toenemen Mogt die
door de jammerlijke vernedering van dat rijk, ook
in andere landen geen gevaar Zullen ook wij ons
geheel kunnen vrijwaren tegen de besmettelijke
ziekte van standen-trots? Ja! is het niet of die
ziekte ons reeds begint aan te tasten Of spreekt
geen begin van standen-trots reeds in die opge
togenheid waarmede het handelsblad en andere
bladen spreken over die schoone koninklijke garde
in tegenstelling met die minachting waaimede zij
zich uitlaten over de kielmannen, welke thans voor
Frankrijk strijden als of er onder die blaauwen
kiel niet een even edelmoedig en Gode weibeha-
gelijk hart kan kloppen als onder die uniform van
het fijnste laken. Zeker het was een jammerlijk
einde van het weeldrige tweede keizerrijk, dat het
na zijn prachtig leger te hebben verloren, moest
eindigen met havenlooze blaauw-kielen, maar thans
nu de republiek is uitgeroepen, nu ziju zij op hun
plaats.
Wij hopen dat zij waardige opvolgers mogen
blijken van die sans-culotten, welke ook eens de
bespotting van Europa waren, maar toch weldra
de door hertogen en prinsen aangevoerde duitsche
en engelsche legers in het niet deden verstuiven;
voor Duitschland zelve zoude het een weldaad zijn
zoo de adeltrots van de duitsche officieren op dio
kielmannen zoude verbroken worden. Wanneer wij
sympathie voor Frankrijk voeden dan ontspruit
dat voomamentlijk uit vurige liefde voor het ge
lijkheidsbeginsel, dat door de overwinning van Pruis
sen zeker niet versterkt zal worden. In deze sym
pathie, zal naar wij gelooven ieder Nederlander het
wel met ons eens zijn, ook de geachte schrijver in
het Deventersche weekblad, die ons anders in een
toegezonden nummer op vrij hevige wijze heeft
aangevallen, zijn bekende ingenomenheid met al wat
edel, goed en menschelijk is strekt ons ter voldoenden
waarborg, dat hij onze vurige sympathie voor den
franschen gelijkheidszin en afkeer van duitschen
adeltrots, naar waarde zal schatten.
Wat betreft het mede ter onzer bckeering in
gemeld weekblad opgenomen stukje van den heer
van der Linde, zoo moeten wij tot ons leedwezen
erkennen, dat wij door de groote woorden, die het
bevat, niet van dwaling zijn overtuigd noch door
de handdruk waarmee hij eindigt geroerd zijn; wat
hij ons leert is te algemeen om waar te zijn. Hij
leert ons dat in Berlijn geen coup d'état van 1851
mogelijk zoude zijn geweest en wat is dan in
Maart 1819 gebeurd Wat waren dan de han
delingen van Bismarck in 1862, 1863, 1864 en
1865 anders dan openbare staatsgrepen De schrij
ver slingert zijn persoonlijke anathemas tegen een
ieder, die twijfelt aan de regtmatigheid van Duitsch-
lands aanspraak op den Elzas en Lotharingen.
Naar ons bescheiden oordeel zal de thans le
vende bevolking van die gewesten wel de eenige
bevoegde persoon zijn om te beslissen tot welk
rijk zij wil behooren, onregt noemen wij het, zoo
men op grond dat de volksklasse er nog duitsch
spreekt (de hoogere klassen spreken er toch groo-
tendeels fransch) haar onder het zalige juk van
Pruissen zoude brengen.
De schrijver zegt: Polen ging niet te gronde
door Rusland, Oostenrijk en Pruissen maar door
Polen. Toegestemd maar toch is het evenzeer
waar dat andere volken, die nog schuldiger wa
ren dan de Polen, behouden bleven. Ten slotte
zij het ons vergund hier af te schrijven wat wij
reeds vroeger schreven ten aanzien van de vraag
in welken zin men Schillers vaak aangehaalde en
toch eigentbjk bijna in het geheel niet begrepen
uitspraak moet opvattenaangenaam zoude het
ons zijn zoo de geleerde schrijver van het De
ventersche weekblad ons met bondiger redenen
dan door den heer van der Linde zijn aangevoerd