B0MER9A6 Algemeen Nieuws-, Advertentie Landbouwblad. M 939 Negentiende Jaargang. Ao. 1S75. Hckcnrimakingcn. Politie. Inkwartiering. Fabels met staatkundige strekking. Onechte Kinderen. SCHAGEÜl 01 ei AM. Dit blad verschijnt op Woensdagavond; doch word* met een bijvoegsel bevattende het jongste Schager marktberigtden volgenden avond verzonden aan hen die znlks verlangen. Brieven franco aan de uitgeefster. Abonnementen op dit blad wordeu door alle Prus per jaar 3.Franco per post 8.60, Afzonderlijke nummers f 0.07J ADVBRTEXTtëM van een tot vijf regels f 0,75; iedere regel meerder ƒ0,15. Groote letters naar de ruimte die rij beslaan. Naar' volksheil (onder deugd te dingen Is arbeid aan een rots te biên. Boekhandelaren en Postdirecteuren aangenomen. GEVONDEN. Een zwart moiré boezelaar, regthebhende wordt verzocht zich aautemelden ter plaatselijke secretarie van Behagen. Burgemeester en Wethouders der gemeente Beha gen, brengen ter kennis van de ingezetenen dat de lijst betrekkelijk de inkwartiering, bedoeld bij art. 17 der wet van 1-1 September 1866, (staatbl. no. 138) is vastgesteld en ter voldoening aan evenge- meld Wetsartikel, gedurende IA dagen voor een elk ter inzage aan het raadhuis is nedergelegd, en alzoo van af heden tot deu 29en September 1875. Wordende tevens ter kennis gebragt dat zij die tegen gemelde lijst bezwaren hebben in te brengen, zulks schrif elijk behooren te doen aan Burgemeester en Wethouders, binnen 14 dagen na het eir.de der ter visielegging en alzoo vóór den 14e üctober 1875. Schagen den 14 September 1875. Burgemeester en Wethouders voorn. G. J. MULLER. De Secretaris DENIJS. Burgemeester en Wethouders van Schagen Gezien de artt. 6 en 7 der Wet van 2 Junij 1875, (Staatsblad No. 95); Brengen ter algemeene keunis*e, dat van af heden, ter gemeente secretarie ter visie is gelegd een adres, met de betrekkelijke bijlagen, van Tennis Smit, houdende verzoek, om vergunning, het perceel be kend in Wijk C ondtr Nos. 83 en 84 aan de Marktplaats alhier, te mogen inrigteu tot grof— en hoefsmederij. Bezwaren teger. die inrigting kunnen schriftelijk ingediend worden tot Dingsdag 5 October ek-, kun nende bovendien belanghebbenden, op dien datnm, hunne bedenkingen des verkiezende persoonlijk kenbaar maken aan eene commissie uit het gemeente bestuur, welke ten dien einde zitting zal houden ter Baadzaal alhier, des voormiddags van 9 tot 12 ure. Schagen 21 September 1875. Burgemeester en Wethouders voorn. G. J. MULLER, de Secretaris, DENIJS. Een haasje was aan 't spelen op een weide, het was er tamelijk veilig, maar iu de buurt dreigden toch groote gevaren, aan de regterzijde woonde nament- lijk een pastoor, die een strik had gespannen, aan de linkerzijde stond telken avond en telken morgen nit de verte een oud soldaat met een stevigen buks op de loer. De soldaat durfde niet te schieten zoolang het haasje op de weide was, want deed bij het dan zonde hij het met alle eigenaars in den omtrek te kwaad hebben gekregen en de pastoor ging uit vreeze van bekeurd te worden met bet zetten van strikken nooit verder dan zijn eigen erf. Het baasje was dan op zijn weide tamelijk veilig. Maar daar kwamen (hazen nit de buurt, die alles goeds van den soldaat, en alles kwaads van den pastoor vertelden, in zijn verbeelding zag het haasje zich reeds in zijn strik Door een vrees voor een deukbeeldig gevaar aan gegrepen week het haasje al meer en meer naar den kant van den soldaat, tot dat het eindelijk buiten de veilige weide raakte, de soldaat schoot en het arme haasjs was een kind des doods. Op zijn grafsteen had men de woorden kannen schrijven: slagtoffer van ue denkbeeldige vreis voor C'-eri- calen. Ik ontmoette eens een man, die er heel gezond uitzag en toch zoo treurig krek of hij morgen moest sterven. Ik kon niet nalaten hem te vrigen, wat hem toch deerde. Lijdt gij vraagde ik hem aan eene geheime ziekte o neenwas het antwoord, ieder draagt van uatura de eene of andere verborgen kwaal bij zich, en zoo zal ik de mijne ook wel hebben, maar ik ben anders over liet algemeen vrij wat gezonder dan vootheen. Staat het dan met uwe beurs niet goed? Neen! ook dat niet, ik heb wel is waar schulden, maar n ijn bezittingen zijn tor'i oneindig grooter, daar enboven beb ik verscheidene hijpotheken afgelost en fabrieken en huizen gebouwd. Knaagt uw ge weten u dan zoo, hebt Gij in vroegere dagen misschien de eene of andere misdaad begaan, waar- over gij nu berouw gevoelt? Och neen! dat kan ik juist niet zeggen, mijn verleden is wel is waar niet zoo heel zuiver, maar welk mensch kan roemen op een geheel onbevlekt verleden? en tegen die vlekken staat toch, ook veel goeds en groots over. Ik durf dat gerust zeggen, daar ik mij overigens vrij keil van phaiiseeschen hoogmoed. Maar wat deert u dan toch eigentlijk, l;gt gij dan misschien overhoop unfet uwen pastoor of doininé Doen die heeren geestelijken u misschien onwettigen dwang aan ook dit niet, zij komen nu en dan wel eens bij mij, maar zijn dan tamelijk beleefd, als zij het niet waren dan zou ik hen het gat van de deur wijzen, ik zoude toonen dat ik alleen meester in mijn huis ben. Maar goede man als u dan toch eigentlijk niets mankeert dan moet gij dankbaar en opgeruimd in plaats van neerslagtig zijn. Ik zoude dat ook werkelijk zijn als mijn vrienden en mijne bekenden niet onophoudelijk spraken van een toestand van malaise, waarin ik verkeerde, uu zij eeuwig en altijd daarover zaniken, verbeeld ik mij werkelijk, dat ik iu dien toestand ben, van daar miju treurig uitzigt. Een geleerde sprak eens over de liefde jegens het vaderland, hij begon met uit te roepen dat niemand zijn vaderland liever had dan hij, maar des ondanks vervolgde hij, moet die liefde de waarheid niet benevelen, nu ging hij voort te betoogen dat het vadeiland eigentlijk niets groots of goeds had opgeleverd, de roem van zijn staats lieden, oorlogshelden, dichters, kunstenaars, weten schappelijke mannen, 't bestond eigentlijk alles alleen iu de verbeelding van landgenoolen, wie uit de hoogte der wetenschappelijke kennis van den geleerde alles bezag moest tot het besluit komen dat alles tot niets moest gebragt worden. Een der hoorders riep verontwaardigd nit, maar mijnbeer, gij laat niets goeds aan het vaderland. Waarom draagt gij het dan toch eigentlijk liefde toe Wel was het korte antwoord, ik heb het va derland lief en ik reken het hem als verdiente toe, dat het mij het aanzijn gaf. In een der vele bespottelijke verhalen die in de pers de rondte doen omtrent den vermoedelijken dader van den verschrikkelijken moord voor eenige jaren in den Haag geschied, komt ook deze bizon- zonderheid voor dat hij ook een onecht kind zou zijn. Terwijl men hier te doen heeft met een der ontzettendste voorvallen op het gebied van bet slrafregt en in akelige duidelijkheid uitkomt tot welk eeu monster de mensch kan worden, die aan zijne driften geen wederstand biedt of zelfs maar ophoudt in zedelijke ontwikkeling, borduurt men aardigheden op dit stramien. Zoo lazen we van eene dame die deu vermoedelijken dader als oppasser haar huis had doen bewaken in de dagen toen de pas gebeurde moord een algemeene schrik verwekte, zoo rien we de photographien uitgestald van een paar ineiischen, alleen om ons te gewennen lau het denkbeeld dat de slechtste ziel kan huizen in de ede'ste woning. Doch het ergenlijkste wat wij lazen was de verklarende mededeeling dat de vermoedelijke dader een onecht kind zou zijn. Welja nu is de geheele zaak duidelijk geworden. Wij stonden al verbaasd over eene zoo groote ver bastering der menschelijke natuur, maar dit bericht troost ons, de dader was een onecht kind en had dus niets met ons te maken. Alsof iets oorzaak kon zijn, buiten onze hartvochtige versmading, van het lager zedelijk gehilte van het natuurlijk kind. Alsof de naatschappij zelf niet verantwoordelijk ware voor den noodlottigen invloed dien hare vooroordeelen uitoefenen op zedelijk gebied. lloe hard inoet het geweest zijn voor ieder, die het ongeluk had, in de taal der wereld, een natuur lijk kind te. zijn, iu het door ons aangehaalde bericht voorbestemd te worden tot de ergste misdaden 1 lloe kan de zin ontvloeien in een zoo phtlantro- pisch Christelijken tijd Het ware nog te verschoonen zno de misdaad van zinnelijkheid en ontucht, zno de moord door onschuld en de diefstal van eens anders hoogsten schat in onze zamenleving nog erger werd geschuwd dan een moord als in den Haag werd gedaan. Maar alle kringen van het menschelijk verkeer en in zonderheid de hoogste en laagste kringen geven een dergelijke lichtvaardigheid omtrent dit punt aan, dat huwelijkstrouw blijkbaar op niets wordt geschat. Wat is hier van het gevolg? Dat men zeer behoedzaam moet zijn in de veroordeelmg van natuurlijke kinderen. Wij hebben in de taal der wet eene presumtio juris voor ons en hebben ons eigen geloof of liever wij kennen geeu twijfel aan de deugd onzer ouders, miar hebben wij daarom bewezen, dat wij geen natuurlijke kinderen zijn? De dwaling dat men een vader beeft is niet zelden vrij wat bespottelijker dan de. sielling dat een ander geen vader hebben zou. liet is zonderling dat liet verlangen om een natuurlijk kind te zijn vooral op het eiude der vorige eeuw niet zeldzaam was. Göthe verhaalt ons omstandig in zijne wahrheit und Dichtung een trek uit zijne jeugd, waarbij naar ons inzien el wat ruim veel opeuhartigheid van zijne zijde gebezigd werd. Hij vertelt ons na de mededeeling van eene kijfpartij tusschen hem en jeudige makkers, over de voornaamheid van zijn grootvader, dat een hunner een derde iets in het oor fluisterde, waarop Göthe hem verzocht hardop te spreken. Nu als ge het dan weten wilt, zei de eerste, die daèr meent, dat Gij lang kondt zoeken eer Gij uwen grootvader vondt Ik dreigde hen nu nog heftiger, zoo zij zich niet duidelijker verklaarden. Zij kwamen daarop met eeu sprookje voor den dag, dat zij zeiden van hunne ouders afgeluisterd te hebben. Mijn vader zou de zoon zijn van een voornaam heer en de grootvader, zou de goedwillige plaatsvervanger ge weest zijn. Zij hadden de onbeschaamdheid allerlei bewijsgronden aan te halen, bijv. dat het vermogen geheel van den kant der grootmoeder kwam: dat de andere verwanten, die zich daar ophielden, even zeer zonder vermogen waren, en andere gronden van dien aard wier gewicht alleen uit boosaardig heid kon worden erkend. Ik hoor Je hen echter rus tiger aan dan zij verwachtten, want zij stonden reeds op sprong om de plaats te poetsen, toen ik deed alsof ik hen naar den kop wou vliegen. Doch zeer bedaard gnf ik ten antwoord: dat mij dat ook niet verkeerd dacht. Het leven was zoo aardig, dat men het geheel onverschi lig Lod rekenen, aan wien men het verschuldigd was, want per slot van rekening, was men het toch verscholdigd aan God, voor wien alle menschcu gelijk waren. Daarop lie ten zij het onderwerp varen daar zij niets verder mede kwamen, men speelden zamen verder voort, hetwelk onder kinderen steeds een voortreffelijk verzoeningsmiddel is. Door deze schandelijke woorden werd ik echter

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1875 | | pagina 1