B8S0S 11 Algemeen Nieuws-, Advertentie Landbouwblad. Ao. 1876. 20c Jaargang. No. 960. Bekendmakingen. Loting. GRONDBELASTING. Over Foésic. IIRANT. Dit blad verschijnt op Woensdag avonddoch wordt met een bijvoegsel bevattende het jongste Schager marktberigtden volgenden avond verzenden, aan hen die inlks verlangen. Brieven franco aan den uitgeefster Abonnementen op dit blad worden door alle ^3ar volksheil zonder deugd te dingen. Is arbeid aau een rots te biên. Prijs per jaar Franco per post f 8.60, Afzonderlijke nummers f 0.07$ Advertenticn van een tot vijf regels f 0,75; iedere regel meerder /0,15. Groote letters naar plaatsruimte. Postdirecteuren en Boekhandelaren aangenomen. NATIONALE MILITIE. Burgemeester en Weihouders der gemeente Scha ge» Brengen ter voldoening aan het tweede gedeelte van Art. 28 der Wet op de Nationale Mil'tie, van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad No. 7 2), voor de tweede maal ter keunisse van de belangheb. benden, dat de Leting, van de iu 1875 voor de Nationale Militie ingeschrevenen, overeenkomstig de ontvangene aanschrijving van Zijne Excellentie den Heer Commissaris des Koning* dezer Provincie, dato 3 Januarij 1876 No. M. S. 4o. Afd. Ver*, no, 1 zal pita's hebben op Maandag den 21 Febru- arij 1876 des vcormiddags ten 10 ure ten Raad- huize dezer gemeente en worden zij, welke daaraan moeten deelnemen, gelast, om op den bepaalden tijd aldaar, tot dat einde aanwezig te zijn, of, bij verhindering, zich oldaar door hun vader, moeder of voogd te deen vertegenwoordigen. Alsmede dat, overeenkomstig Art. 34 van gemelde Wet, dadelijk na dc trekking van het Nummer, de redenen van Vrijstelling, welke de Ingeschreve ne mogt hebben, moeten worden opgegeven. Indien hij vermeent vrijstelling te kunnen erlan gen wegens brocderdieust of op grond van te zijn eer.ige wettige zoon, zal hij op Dingsdag den 22en Februraij, des voormiddags van 1012 uur, in het Gemeentehuis moeten verschijnen, vergezeld van twee bij deu Burgemeester bekende en ter goeder narm en ftam staande meerderjarige ingezetenen, die de vereischte getuigenis kunnen afleggen en het aldaar op te maken getuigschrift onderteekenen. Wanneer hij aanspraak maakt op vrijstelling wegens broederdiensf, zal hij mede voorzien moeten zijn van zijue geboorte—acte en van de geboorte-acten van al zijne nog in leven zijnde broeders. Voorts zullen docr den Burgemeester bij den Kommandant van het korps waarbij zijne broeders dienen of gediend hebben, worden aangevraagd de bewijzen van werkelijke disnst of een uittreksel uit bet Stamboek., mits hij zich binnen drie dagen na de loting ter Secretarie vervoege, ten einde aldaar de voor die aanvrage noodige opgaven te doen. Schagen, den 15e Fehruarij 1876. Burgemeester en Wethouders, G. J. MULLER. De Secretaris DENIJS. De Burgemeester der gemeente Schagen Gelet op de circulaire van den Heer Commissa ris des Konings in deze Provincie, dd 3 Januarij 1876, No. 8. 3. M. S. 4e afdeelieg verzameling No. 1 waarin, met betrekking tot de aanstaande loting voor de Nationale Militie, onder meer, voorkomt het volgende «Daar overigens de ondervinding heeft geleerd dat vele lotelingen zich op den dag der loting «schuldig maken aan bet misbruik van sterken «drank zoo verzoek ik de burgemeesters om al rde buu ten dienste staande mindelen te bezigen, srom dit misbruik zooveel mogelijk tegen te gaan." Gezien art. 119 en art. 121 van het Politie reglement dezer gemeente luidende als volgt 119 Het is verboden le. Zich in kennelijk beschonken toestand op de publieke straat of op den openbaren weg te bevinden. 2e. om in zoodanigen beschonken toestand een rij— of voertuig met één paard of meer paarden bespannen te besturen. Se. op de publieke straat, of op den openbaren weg onzedelijke liederen te zingen. 121. Iedere overtreding van art. 119 zal worden gestraft met eene boete van EEN tot DRIE galden, Brengt ter algemeene keonisse dat door hem Burgemeester met den meesten nadruk, aan het verzoek van den Heer Commissarris voornoemd gevolg zal worden gegeven, en mitsdien, gedurende den dag der loting voor de Nationale Militie alhier, de voor deze gemeente geldende verbods bepalingen betrekkelijk de openbare dronkenschap ten strengste zullen worden toegepast. Wordende ten slotte nog aan de tappers in herinnering gebragt art. 28 in verband met art. 31 van genoemd politiereglementj waarbij onder meer straf is bedreigd tegen het verstrekken van sterken drank aan personen kennelijk reeJs verkcerende in beschonken toestand. Schagen den 15e Februarij 1876. De Burgemeester voornoemd, G. J. MULLER, De Bargeraeester van Schagen brengt naar aanleiding van art. 15 2e lid der Wet van 26 Mei 1870 (Staatsblad No. 82} ter kennis van be langhebbenden dat hij ter Secretarie van deze ge meente gedurende 30 dagen Ier inzage heeft gelegd eene opgave van uilkomsten van meting en schat ting bedoeld in de art. 15, 23 en 43 van voormel de wet; vfn wejke nederleggir.g op heden afkondi ging is gedaan daar waar zulks behoort. Schagen den 8e Februarij 1876. De Burgemeester voornoemd.. G. J. MULLER. Burgemeester c:j wethouders der Gemeente Schagen Gelet hebbende op art. 264 der Wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad No. 85); Brengen ter openbare kennis, dat het door hen voorloopig vastgestelde kohier van den Hoofdelijke» Omslag en dat voor de belasting op de houden, voor het loopeade dienstjaar, gedurende veertien da gen, en wel van Donderdag deu Mlen Fehruarij IS7G tot en met Woensdag den 23 n Februarij aanstaande, ter Secretarie dezer Gemeente, voor een ieder ter lezing zulttn nederligeen. En is deze afgekondigd en aangeplakt, waar zulks te doen gebruikelijk is. Schagen, den 8e Februarij 1876. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. J. MULLER. De Secretaris, DENIJS. Wat is een dichter, wat een dichtstuk, zie daar de vraag, waarop ik een antwoord wil zoeken. Ik leg in inijn antwoord nataurlijk niet meer dan m ij ii e definitie. Ze omschrijft, wat ik voor een dichter houd en moet de wezenlijke eischen aan- duiden door mij iu een dichter en dichtstuk ge vorderd. Zij bindt ze natuurlijk niet, Gij kunt meer, minder eischau dan ik; iets anders eischeu dan ik, daarin zijt Ge vrij, maar aangenaam zou het mij zijn en voor mij eene proef op de som, die ik gemaakt heb, als Gij van mijne op lossing zeggen woudt, dat zij u voldeed. Een dichter is eeu kunstenaar. Schijnbaar vorder ik weinig door deze hulpstelling. Toch is bet er een. Indien ik het genus heb vastgesteld, waartoe de dichter behoort, zal ik de species wel vinden. Een dichter is een kunstenaareen dicht stuk, een kunststuk, poésie naar inbond en vo:m een kunstproduct. Ik versoek U te letten op ds twee beteekenissen, waarin het woord k n n s t wordt gebruikt. Een koorddanser, een paardrijder, een acrobaat, verstaan eene bepaalde kunst't ls waar van hen wordt meer gezegd dat zij kunste- uiakers zijn dan kunstenaarsf doch ik houd het er voor dat de aristociatie van het woord kunstenaar boven dat vsn kunstemaker, eene gemaakte en ware aristocratie is. Zij drukken beiden uit be oefenaars van kunst, maar er is op bet gebied der kunst een heilige der heiligen. Men voegt dikwijls wülekeu-ig aan het woord kunst toe schoone kunst, om dit heiligste der heiligen asn te duiden, maar m.i. is dit ook al weer niet noodig. Kunst in dezen zin heeft alleen betrek- kii.g op liet schoone en ontving de bizondere opdracht om ons buiten de kunsten van den goochelaar, buiten de kennis van den wiskunste. naar, den spraakkunstenaar, enz., het s c b o o n e in de wereld der dingen en gedachten te abstra- heer<*n. We zijn, als wij onder het gehoor van den dichter komen, niet bij den dominé in de kerk, die in de veronderstelling, dat wij een ge weten bebnen, tot ons geweten spreekt; niet bij den advokait, die door eene kunstig geschikte redenering ens overtuigtniet in het stille vertrek van den denker, waar wij voelen dat hem de waarheid gezelschap houdt; ook niet bij den re denaar, die evenwel dikwijls borgt bij den dichter, maar die toch zijn grootste kracht vindt in het goed gebruik der omstandigheden, we zijn, als wij bij den dichter zijn, als het ware, uitgenoodigd op eene kunstbeschouwing. Wij zien er schoone-schilderijenwij lieoren er de liefste harmonica en ongemerkt weet de hand des kuns tenaars uit al die toonen en klenren, als een andere heeldhouwer of schilder, «fen beeld voor onze verbeelding op te roepen, dat de drager is van al dat schoone. Naar mate dat laatste beeld, die ichamelijke vorm, waarin hij het schoone tot ons doet treden op kunstwaarde aanspraak heeft, uaar die inate is de dichter groot. Of we iiu wel verder zijn gekomen? Ik geloof het wel. Laat ons even een blik werpen op den afgelegen weg. Heb ik een stuk, waarop ik het woord kunst niet kan toepassen, dan heb ik zeker geen dichtstuk. Verraadt het alleen kuns temakers talent, bijv. wanneer het als voorname eigenschap vertoont, dat bijï. al de eerste letters der regels den een of anderen zin vormendat de eindrijmen zijn gegeven rijmen, dat er inet -zekere kunstvaardigheid gerijmd wordt op bliksem of de taal wordt gedwongen om als de kunstenaar op een dun koord, ter ontzetting der toeschouwers, allerlei kopbuitelingen te doen ia le lucht; schuif dan dit stuk maar weg, het is geen dichtstuk. Heb ik eene berijmde preek of eene rijmende redenering: deuk niet aaneen dicht stuk. Heeft de dichter geen beeld geschapen maar rns alleen schoone kleuren laten zien en liefelijke klanken doen hooreu; gaan wij heen zonder dat hij al dat schoone gelegd heeft op een beeld, waarin hij liet heeft belichaamd wij hebben den waren dichter niet gehoord. Even zeer als do schilder, de toonkunstenaar en de beeldhouwer beeft dus de dichter tot taak onzen schoonheids zin te bekooren en ten einde dit te doen is hij gehouden dezelfde voorwaardeu in acht te nemen, die op elk ander gebied van kunst gelden. Wij zouden onze taak zeer slecht vervullen in dien wij niet in eene korte ontwikkeling van die voorwaarden traden. Als kuuststuk moet het ge wrochte één geheel zijn. De noodzakelijkheid daar van voelt ieder, zoo duidelijk dat aan elke schilderij een naam, aan elk muziekstuk, een motief aau elk dichtstuk, een titel gegeven wordt. Die eenheid eischt natuurlijk harmonie der deelen, maar is niet daarvan het gevolg doch dient eer de oorzaak dier harmonie te zijn. Tegen deze wet wordt vaak gezondigd maar nimmer doet men dit meer ongestraft, dan wanneer men haar in een dichtstuk over het hoofd ziet. De oorzaak daarvan is deze. De dichter spreekt in woorden, die elk eene stellige beteekenis hebben, die te zamen bepaalde gedachten opwekken en die dus den hoorder nooit onzeker laten of zij in het gedicht te huis behooren of niet. M anneer, zoo men een dichtstuk genoten heeft, gegronde twijfel overblijft over hetgeen de dichter ons heeft willen zeggen, kan zijn pegen veilig als mislukt worden beschouwd. Dit belet volstrekt niet dat soms eerst na lang nadenken het denkbeeld des dichters ten volle verslaan wordt,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1876 | | pagina 1