De twee huwelijken.
Het geschenk der Nederlandscbe marine
aan Prins Hendrik bestaat in een schilderij,
geschilderd door Jhr. Heemskerk van Beest, en
stelt voor een voorval op een der vaartuigen
waarover de Prins indertijd het bevel heeft
gevoerd.
Te Parijs heeft zekere Mairesse, bankiers-
knecht, zichzelf in handen der justitie overge
leverd, na te hebben hekend, dat hij 80,000 tres.
gestolen had. Deze diefstal heeft hem waar
schijnlijk voor altijd den lust tot stelen benomen
want sinds den >5e Juli, toen de diefstal begaan
werd, tot aan den dag der arrestatie. Woens
dagavond 7 Augustus heeft de verdwaalde rust
noch duur gehad. Niet wetende,waar heen te
gaan inet het gestolene, bleef Mairesse eenige
dagen onder een aangenomen naam in een hotel
ineublé te Cahrenton. Vreezende ontdekt te
zullen worden, verliet hij nog voor de week
zijner huur verstreken was dit hotel en zwierf
sedert rusteloos rond. Hij bracht den nacht nu
hier dan daar door, en meermalen onder den
blooten hemel, op de grachten der vestingwer
ken of in het bosch van Saint Mande. Overdag
liep hij niets doende en steeds vreesachtig door
Charenton, Villeneuve-Saint Georges, Juvisy,
Dra viel, Corbeil enz. Eens op een nacht, dat
weder de angst van ontdekt te zullen worden
zich van hem meester maakte, verborg hij 77
biljetten van 1000 fres. in een portefeuille op
een plaats langs het kanaal te Charenton. Na
verloop van een paar dagen, toen het berouw
de overhand kreeg en de gedachte bij hem op
kwam om het geld terug te geven, zocht hij
vier dagen en vier nachten lang naar de plaats
waar hij zijn schat verborgen had. Dien
eindelijk gevonden hebbende, schreef hij aan
zijne vrouw en verzocht haar zijn patroon te
waarschuwen, dat 77,000 van de 80,000 konden
worden teruggegeven. Mairesse las in de dag
dagbladen, dat de bankier zich vergevensgezind
had uitgelaten en nu kwam het plan tot rijp
heid om tot zijn vrouw terug te keeren. Woens
dag avond kwam hij in een rijtuig voor zijn
woning aan en smeekte zijne vrouw vergiffenis.
Deze raadde hem aan zichzelf aan te klagen.
Mairesse stapt weder in het rijtuig om zich naar
het paleis van justitie te hegeven, maar hier
aangekomen ontbrak hem de moed. llij bleef
tot den nacht om het gebouw zwerven. Eerst
toen hij uitgeput van vermoeijenis op een bank
neerstortte en de politie hem te hulp snelde,
bekende hij zijne misdaad en zijn voornemen.
Toen hij den volgenden dag in tegenwoordig
heid van zijn patroon verhoord werd, viel hij
voor dezen op de knieën en riep uit: «Vergeef
het mij, mijnheer, vergeef het mij, ik was
krankzinnig, ik had mijn verstand verloren
De bankier heeft zijn aanklacht ingetrokken.
In den nacht van Dingsdag op Woensdag
laatstleden kregen drie personen verhit door het
overmatig gebruik van sterkend rank, in een tap
perij te Amsterdam twist. De twist werd op
straat voortgezet. Beneveld en verhit door den
drank grepen twee hunner den derde aan, die
zich zoo goed mogelijk verweerde. Daardoor
werd de drift van een der twee nog meer op
gewekt. Hij haalde zijn mes te voorschijn en
kracht hem, terwijl hij door den tweeden per
soon werd vastgehouden, een paar diepe sneden
op het hooftl toe. De verwonde werd in het
gasthuis opgenomen en verkeert in hoogst be-
denkelijken toestand.
Dingsdag 11. is te Amsterdam met het stoom
schip Urania een matroos gevankelijk binnen
gebracht, beschuldigd van aan een ander matroos
eene gevaarlijke wonde in den rug en buik te
hebben toegebracht. Terwijl hij met het schip,
waarop hij als matrooos dienst deed, in de ha-
van Licarba in Italië voor anker lag, moest hij
met nog twee zeevarenden den kapitein aan
wal brengeu. Zij werden door hun kapitein op
wijn getrakteerd en toen deze aan wal was ge
stapt, drouken zij voor eigen rekening nog meer
ja zelfs veel wijn, waardoor de hersenen bene
veld werden.
Er ontstond twist over het roeien en toen
men eindelijk na lang twisten, roeien en dobberen
het schip weder bereikt had, werd de twist op
nieuw voortgezet en bracht beklaagde een licht
matroos de bovengenoemde verwondingen toe.
In 1597 leefde in Amsterdam de rijke
Adam Broekhuijzen, in een huis op eene der
grachten, niet verre van eene herberg genaamd
de blaauwe kous,« Broekhuijzen had meer dan
20 jaren in zeedienst doorgebragt, maar stond
niet in het beste gerucht omtrent de wijze hoe
hij aan zijne rijkdommen gekomen was. Hij
behoorde tot de vaste klanten van »de blaauwe
kous« en mogt, daar hij zelf matroos geweest
was, gaarne in gezelschap der matrozen verkee-
ren, aie hier veel bijeenkwamen. Te midden
van deze voerde hij den boventoon en was on
uitputtelijk als hij van zijne heldenfeiten in het
tabakrooken begon te verhalen. Zoo had hij met
zekere Willem Lacken, die hem praler noemde,
een wedstrijd in het rooken aangegaan. Doch
op den derden dag van den strijd moest men
Willem Lacken in de vrije lucht brengen om
hem weder tot bezinning te doen komen, of
schoon hij het reeds tot de g3e pijp had gebragt,
terwijl Broekhuijzen zijne 123e juist stopte.
Willem Lacken overleed echter aan de ge
volgen. Om deze overwinning te vieren, gaf hij
een groot feest in »de blaauwe kous.« In den
roes der vreugde liet Broekhuijzen zich ontvallen,
dat hij het tegen den duivel in het rooken durfde
opnemen, en toen zijne gezellen hem verzochten
den "satan buiten spel te laten schreeuwde hij,
terwijl hij op de tafel sloeg dat kruiken en
glazen rinkelden
Heden over drie maanden, alzoo op den
7e November om 7 ure 's avonds, moet hij bij
mij zijn om een wedstrijd te houden in het
rooken. Een lafaard is de duivel als hij niet
komt!
Toen l>'j een weinig nuchteren werd, keerde
hij naar huis terug, waar hij nog met Elisibeth
zijne huishoudster twistte; doch na eenige dagen
werd hij stil en in zich zei ven gekeerd. Ten
laatste kwam hij niet weder in de herberg, en
hield hij dag en nacht alle deuren en vensters
in zijn huis gesloten.
Ondertusschen kwam de 7 November, 's Mor
gens had Broekhuijzen een geweldige koorts,
aie tegen den middag verminderde, maar 's
avonds nog heviger was.
Om 7 uur hoorde de huishoudster op de deur
kloppen, doch zij deed niet open, daar haar
volstrekt verboden was iemand binnen te laten.
Verder hoorde zij niets en begaf zich ter ruste
waaruit zij tegen middernacht door eene hevige
beving van het huis gewekt werd. Bewusteloos
ijlde zij naar het venster en riep daaruit om
hulp Juist ging een raadsheer van Amsterdam
voorbij, die binnen trad en moedig met Elisa-
beth naar Broekhuijzens kamer ging.
In den naain van God en van de over
heid doe openzeide de raadsheer, hetgeen hij
had willen schreeuwen maar met bevende stem
slechts fluisterde.
De deur sprong als van zelf open, en nu zag
de raadsheer Broekhuijzen op een leuningstoel
zitten met gebroken oogen, de armen los naar
VIII.
Over de gevoelens van Mijnbeer Ellingwood, ten
aanzien van Lucy en haar kind, kon niemand oor-
deelen, omdat hij er nooit over spraker waren er
echter, d>e geloofdendat de gedachte aan haar en
aan het kind hem niet weinig ongerust maakte.
Men verzekerde, dat mijnhoer Ellingwood, vernomen
hebbende, dat Lucy zijn huis had verlaten, Dr Crosby
had verzocht een naauwkeurig onderzoek te doen;
dat de doctor aan het verzoek had voldaan, en dien
ten gevolge te weten was gekomen, dat Lucy na
Rosedale verlaten te heblien, zich begeven had naar
het verblijf van een dierbare vriendin, in wie zij ver
trouwen kon stellen Haar vader stierf ged jrende haar
verblijf op de pastorie, en na den vnjen loop aan hare
gewaarwordingen gegwen te hebben, raadpleegde zij
met zichzelve over den weg, dien zij verder volgen
zoude.
Ik kan hem nooit wederzien riep de arme vrouw
8nikkcnde uitom mijnent, zoo wel als om harent
wil, moet ik deze plaats oogenblikkelijk, en wel voor
eeuwig, verlaten. Hij beminde mij slechts als eene
zuster, maar ik heb hem te vurig bemind, en nu is
het zonde, voegde zij er bij, haar gelaat met de han
den bedekkende.
Het mogt eindelijk hare vriendin gelukken haar leed
eenigzins te verzachten, en het plan was al dadelijk
gemaakt, om naar Indië te trekken met een broeder,
die zich toen mot verlof in het vaderland bevond.
Dit was alles wat men van Lucy was te weten geko
men, en slechts weinige menschen wisten er iets van.
Op zekeren morgen kwam de brievenbesteller met
een brief voor mijnheer Ellingwood, waarop het post
merk Indië stond. Naauwelijks had hij het adres gezien,
of bij herkende de hand van Lucy. Hij trachtte zijne
gemoedsbeweging niet te laten blijken, maar vreezende
de aandacht van Einilie tot zich te trekken, ging hij
de kamer uit. Daar hij niet spoedig terugkwam, stond
zijne vrouw op en begaf zie 1 naar zijne studeerkamer-
Hoe groot was hare verbazing, toen zij, de deur
openende haar echtgenoot daar nedergeknield zag!
Met eene stem, bevende van aandoening, besloot hij
juist zijn gebed met deze woorden:
Mijn God! ik dank u alweder voor dit berigt,
hetwelk een steen van mijn hart wentelt!Daarop
eenig gedruisch hoorende en Emilie bespeurende, stond
hij plotseling op, drukte haar in zijne armen en om
helsde haar teeder.
Wat is dat? vraagde zij hem,zijne bedoeling niet
begrijpende.
Mijne dierbare Emilie! hernam hij, vijf jaren
lang heb ik een geheim gehad, en nu en dan was ik
geheel verslagen, omdat ik het u niet kon mededee-
len. Nu ik dezen brief en hij hield hem omhoog
nu ik dezen briet ontvangen heb, heb ik besloten niet
langer zóó te levetr. Zijt gij bereid om iets vreemds
te hooren? Kom, mijne meer dan ooit geliefde vrouw!
Zet u op mijne knie neder en luister naar hetgeen
gedurende uwe afwezigheid gebeurde, gij hebt er no<*
niets van gehoord.
Emilie was bleek, en bevende voldeed zij aan zijn
verzoek; hij legde zijn geheel hart voor haar bloot
sedert zijne eerste kennismaking met Lncy; vervolgens
den brief van de tafel opnenende, las hij het volgende:
beneden hangend, de voeten rechtuit gestrekt
en met eene pijp tusschen de tanden, üp den
grond lagen stukken van pijpen en gebroken
glazen. Naast den dooden Broekhuizen stond
een man in matrozen kleedij, die op den hoed
eene hanenveder droeg. Terwijl hij zijne roo-
kende pijp" uit den mond nam, zeide hij, op
Broekhuijzen wijzende:
Ik heb de weddingschap gewonnen, en ik
weet dat hij nu tot mijn rijk behoort!
Naauwelijks had hij dit gezegd, toen inen een
haan hoorde kraaijen en de vreemde was
verdwenen.
Dit is de sage van Broekhuijzen met den
rookduivel.
De landbouwer A. Oosterloo, te Appel
scha, reed naar het veld om plaggen te halen.
In de nabijheid van eenige bijenkorven werd hij
door die dieren overvallen. Hij sneed de paarden
los. Het eene liep naar huis, doch het andere
bleef als vastgeuageld aan den grond staan. Op
zijn angstgeschrei kwam een man opdagen, die
bijstand bood. Oosterloo zelf is bijna onkenbaar
van de bijensteken, doch voor hem noch paard
bestaat eenig gevaar.
De Heer Dr. Lubach heeft in De gezond
heid" een artikel gewijd aan dolheid en water
vrees. Hij waarschuwt daarin ernstig tegen het
sarren en woedend maken van gezonde dieren,
waarbij hij er op wijst, dat te Kampen een
vader en zoon aan dolheid bezweken zijn door
de beten van eene kat. Het dier was woedend
geworden omdat rrièn het belette zijne jongen
te redden die men wilde verdrinken, enhad
hen toen gebeten.
Groote naauwlettendheid op beten van honden
en katten is in het algemeen zeer aan te bevelen.
Niet langer geleden dan Zaterdag is te Antwer
pen onder de hevigste verschijnselen van dol
heid een krachtvol man bezweken, die in het
begin van Juli door een hond in het aangezicht
gebeten was. Hij was wel in het gasthuis ver
zorgd, doch men schijnt aar. de wonden niet
veel gehecht te hebben.
Te Arnhem heeft iemand zich op eene
slinksche wijze van een loterijbriefje meester
gemaakt, waarop toevallig later een prijs geval
len is. Daar het noinmer bekend was, heeft de
politie zich bij het aanmelden tot ontvangst van
de daarop gevallen gelden met de zaak bemoeid
en den dader in arrest genomen.
Van wel onderrichte zijde schrijft men
aan de Arnh Ct. uit Batavia dd. 26 Junij jl.
Met zekerheid kan ik u melden, dat 11a de
belangrijke operatie te Gedoeng (Atchin), waar
de vijand een 5oo man gewonden en dooden
verloor, Pangliina, Polim den vorst van Pedir
om zijn interventie verzocht heeft, ten einde
zich te onderwerpen. Lukt dat, dan is de Atchin-
oorlog als geëindigd te beschouwen, een belang
waarbij leger en Staat ten zeerste zouden ge
baat zijn.
Dingsdag had bij de te Buggenum in aan
bouw zijnde spoorwegbrug over de Maas een
treurig ongeluk plaats. Terwijl een werkman
onder eene stilstaaande locomotief iets te ver
richten had, gaat de machine vooruit en het
rad verbrijzeld hem den voet. Naar Roermond
gebracht, is hem op het Louisa-huis het onder
been afgezet. Van bet gebeurde is procesverbaal
opgemaakt en uit de instiuctie moet zijn ge
bleken, dat het ongeluk toe te schrijven is aan
verregaande onvoorzichtigheid van den machinist
of van den opzichter, die het teeken gegeven
heeft tot vertrek
Dierbare en geachte vriendl
«Ik twijfel niet, of gij zult dikwijls gedacht heb
ben over het lot van de arme Lucy. In de meening,
dat het bericht, hetwelk ik u thans van m.) zelve
geven kan, u niet ongevallig zal zijn, neem ik deze
gelegenheid gretig waar om u te schrijven. Ik ben
vóór twee jaren gehuwd met den heer Woodfield,
een engelschman, die hi.er gevestigd is. Kort 11a
mijne aankomst in ladië kwam ik met hem in ken
nis, en in de veronderstelling dat ik weduwe was,
stelde hij mij voor, met hem in den echt te treden.
Ik maakte hem met mijne omstandigheden bekeni,
en toen hij op zijn voorstel bleef aandringen, en
daarbij den wensch uitte van den lieven Charley
als zijn eigen kind te willen aannemen en hem tot
den geestelijken stand op té leiden (hetwelk de
vurigRte begeerte van mijn hart was), zeide ik hem
rondborstig en vrij, dat de schok, dien ik ontvan
gen had, zoo geweldig was geweest, dat alleen de
tijd mij herstellen kon. Hij zeide mij. dat hij gaarne
wachten wilde, het geen hij dan ook 3 jaar ge
daan heeft.
De kostbare plant, die zich zoo liefdelijk ontwik
kelde, werd ééne maand na mijn huwelijk in het
paradijs overgeplant. Hier ingesloten zend ik u een
lok van zijn haar, dat over zijn gezegend voorhoofd
heen krulde. Ik heb mij opregt verheugd over de
herstelling van uwe aan u wedergegeven Emilie,
en ik dank den hemel, dat gij in uw omgang met
mij altijd eerlijk en opregt geweest zijt ten aanzien
van den toestand van uw hart: anders geloof ik,
dat de schok voor mij noodlottig zou zijn geweest.
Maar ik gevoelde dat gij mij slechts als een zuster