Algemeen Nieuws-, Advertentie Landbouwblad.
D0NI)KRD(\G
9)
Ao. 1879.
23ste Jaargang.
No. 1151.
Bekendmakingen.
l)o Itoo van Aldcrwcrclt.
(icmengde berichten.
Du blad verschijnt twee mant per week: Woens
dag- en Zaturdaq avond. Bij inzending tot *s mid
dags 12 ure worden advertentien in het eerstuitko-
mend No. geplaatstingezonden stukken een dag vroeger
Abonnementen op dit blad worden door alle
t
Naar volksheil zonder deugd te dingen,
Is arbeid aan een rots te biên.
Prijs per jaar f 3.Franco [ier post 3.6o
Afzonderlijke nummers0.07J.
Advertentien vaa een tot vijf regel* 075; iedere
regel meer 0.15. Groote letters «»aar plaatsruimte.
Postdirecteuren en Boekhandeleren aangenomen;
POLITIE.
GEV ON DEN:
Een Schaartje en een Beursje met zilveren
knip waarin eenig geld.
Eigenaressen kunnen zich ter terugbekoming
vervoegen ter Gemeente secretarie van Schagen.
Burgemeester en Wethouders van Schagen;
Noodigen bij deze belanghebbenden uit, die
over den jare 1878, van de gemeente iets te
vorderen hebben, hunne rekening vóór ol op
I Februarij a. s. ter plaatselijke secretarie inte-
leveren
Schagen 3l December 1878.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBEBG.
De Secretaris,
DENIJS.
De gebeurtenissen zijn vaak treffender dan de
ficties. De man, wiens naam wij aan bet hoofd
van dit artikel plaatsten, aan zijn vaderland
ontvallen op den laatsten dag van 1878, bezweken
op 46 jarigen ouderdom, na een vreeselijk lijden,
aangevangen toen nog ter naauvvernood de eerste
hand door hem gelegd kon zijn aan de levenstaak,
tot wier volbrenging hij tioodig bad zich de baan
te breken tot de eerste betrekking des lands,
trots legen stand, afgunst en sleur, is een merk
waardig voorbeeld van de waarheid dezer woor
den. Wie herinnert zich niet den jaren langen
strijd door hem in de Tweede Kamer geroerd,
steeds voorwaarts dringende, maar voet voor
voet, eindelijk bekroond door, de volkomen ze
gepraal.
Bij zijne optreding als minister bad, geloof ik,
de Uilenspiegel eene illustratie, door het lot
geïllustreerd en scherper, snijdender, bij tender
gemaakt dan bet wreedste woord van Dickens
Men zag eene reeks grafheuvels, waarop de namen
der ministers van oorlog in den parlementairen
kamp bezweken, met de dagteekening van hunne
•afmaking, dus was bet woord, terwijl de over
winnaar de Boo tnsschen de graven stond. Wie
zal hem afmaken? Was het onderschrift. Indien
de teekenaar het blad der toekomst had kunnen
omslaan; hoe zou zijn band gesidderd, boe zou
sij hare teekening hebben uitgewischt! Zeker
zou alleen in liet brein van een Dickens, indien
hij een roman geschreven had, bij dat streven,
aan die krachten, op oie vraag het antwoord
zijn opgekomen, dat de treurige werkelijkheid
be waaide.
't Is wreed, zoo zong de beminnelijke des
Amorie van der Hoeven.
T Is wreed wanneer de dood, traag kruipend
aangeslopen,
Den lijder en zijn huis met vreezen kwellen
hopen,
En tienmaal dreigt den eenen slag,
,t Is vreeslijk lid voor lid zijn lichaam afte-
sterven
En maanden, jaren lang deez aard te moeten
derven
Eer men deze aard verlaten mag.
Ook de dichter dezer schoone regels heeft ze
woord voor woord belichaamd in zijn lijden;
ook bij bevestigde Shakespera's woord
De beste vrucht valt voor de slechteren af.
Ook over hein kwam de nachtvorst, die den
boom in vollen bloei al zijne heerlijkheid ont
nam, maar in liefelijker gestalte, in een helderen
schitterenden maar konden voorjaarsnaebt. llier
trad in zijn schrikkelijksten vorm het smarte
lijkste lijden op, dat God dank! gedragen werd
als het paste aan een man
Uit een reeds lang gesloten tijdperk, maar dat
tot de schoonsten behoort voor onze parlemen
taire geschiedenis, dringt zich een woord aan
mijn geest op eens door Groen aan Thorbecke
toegevoegd. Wacht op mijne daden, was het
trotsche regeerings programma van den toen zich
zelf gevoelenden en krachtigen Staatsman. Maar
het ongeduld werd machtiger dan de beschei
denheid en de daden bleven te lang wachten, naar
het oordeel van Groen. «Wij hebben toezegging,
op toezegging zoo sprak hij, en eene uitnoodiging
om te wachten op daden, maar waar blijft de kies
wet, waar al onze organieke wetten, vroeger met
zulk eene drift begeerd, thans met zulk eene
zelfbeperking uitgesteld? Wacht op mijne daden,
is het antwoord, maar ofschoon de Minister
zich in eene goede gezondheid verheugt en ons
niets liever is dan bestendiging van dat voor
recht, eilieve, 100 niets vrrandert, dan zullen
we bet wacht op onze daden, eens gebeiteld
zien op liet graf van onzen Minister.
Het beeft zeker niet aan den man gelegen,
die nn naar zijne laatste rustplaats gedragen is,
dat op zijne zerk dit woord behoort. Hij heeft
reed* in den aanval groote verdiensten zich ver
worven en niet ten eenenmale is hij als minis
ter eene belofte geweest, maar dat de hand,
die gereed was zich uittestrekken naar den ar
beid, verlamde was liet werk eener hoogere
macht. Doch is het grafschrift zelf wel zoo
ongeschikt als Groen geestig onderstelt? Het is
schijnbaar eene scherpe satijre op de werkzaam
heid van een man, die bij zijn leven »het wacht
op onze daden,, tot motto nam, die eigen spreuk
te schrijven op zijn graf Maar zou een graf zoo
ten eenenmale zwijgen, zou er geene daad uit
kunnen oprijzen, die bet nageslacht dankt aan
den doode?
Wij voor ons verklaren ons onbevoegd een
oordeel uit te spreken over de militaire kwestie,
Sindls de lange, lange jaren, gedurende welke
zij aan de orde is verslindt zij buiten veel geld, veel
talent, veel kracht, veel arbeid, die nutteloos
is en blijft, dit is de getuigenis der deskundigen.
Of het mogelijk is in een tijd van vollen vrede
zich voor den oorlog gereed te houden aan een
volk als bet onze, dat den oorlog mijden moet
j is eene vraag, die wij zouden genegen zijn, ont
kennend te beantwoorden. De oorlog is eene zoo
abnormalen toestand dat in een normalen toe
stand, de voorstelling er van. geen plaats behoort
te hebben. Onze krijgstoerustingen hebbeu dunkt
mij eeuige overeenkomst met de voorzoig, die
een man neemt, om op zijne gewone avond
wandeling langs den singel of naar het station,
legen een roover aanval gewapend te zijn. Wij
nieenen dat daar waar soldaten noodig waien,
of liever waar eene 'zaak was, die soldaten noo
dig bad, soldaten /ijn verscheenen en wij hebben
bet beleefd hoe in Amerika op bet wooid van
Lincoln legers en krijgskundigen als uit den
grond opkwamen. Wij hebben bet gelezen hoe
de legers der eerste fransche republiek onder
nieuwe mannen de overgeleverda taktiek van
Frederik den Groote, de Mauritsen en andere
veldhee ren ^beschaamden. Wij hebben niet terug
te gaan tot de pretoriancn te Home 0111 voor
iederen Staat de bevestiging te zien van wat
Motitesquieu voor Frankrijk voorspelde: La
France se perdra par ses arinées. Maar wat
hiervan waar is zullen mannen als Stieltjes en
de Boo veel juister hebben gezien dan wij en
ongetwijfeld zullen de opvolgers dier mannen
voordeel doen met bun werk. Doch afgescheiden
daarvan is er in de verschijning en verdwijning
van de Boo iets dat het Nederlandschegemoed
aangrijpt. Zijne overwinning op elke tegenkanting;
zij 1* afgedrongen lofspraak van onmisbaarheid^
zijne werkzaamheid, zijne volharding, zijn zoo
vele edele grondslagen, waaruit menig gemoed,
een rijken oogst kan verzamelen. Zijn dood is ons
een der merkwaardigste raadselen van het Gods
bestuur, dat ons het hoofd doet schudden en
ons verstand te boven gaat, maar dat nadruk
kelijk ons herinnert, eene berinnering niet te
onpas iu deze dagen, aan bet schoone woord
van Victor Ilugo;
Hommel tu ne prendras pas demain 1'EterneI!
En zijn lijden? De uitgelatenheid, schreef mij
eens een vriend, draagt een zotskap; de ernst
een mantel maar de smart een kroon. Die kroon
heeft ook dezen lijder gesierd, ons zal bij in de
school des levens dikwijls berinneren aan dit
andere schoone woord van Van der Hoeven
Want, schoon we weten dat we in 't einde
moeten zwichten
'l Is ijTOOtscb, en 't past den man, nog eens
zich op te richten,
Den vijand onder 't oog te zien,
Met ongeschokten moed bet afgevergde leven
In d'uiterst ademtocht vrijwillig op te geven
En wat bij rooft hem aan te biên.
Gisteren avond den 7 dezer werd te Scha
gen, bet 4e No. van den door den Heer Knikker,
uitgeschreven wedstrijd, ten tooneele gevoerd:
de llederijkerskainer «Onderlinge Oefening" van
St. Maarten, voerde Marie Jeanne of de vrouw
uit de volksklasse op" De uitvoering was, in
één woord, meester! ijk, en verwierf een alge-
ineenea bijval.
Ook de Harmoniekapel kweet zich voortref
felijk van hare taak.
De zaal was meer dan vol, bijna staande vol.
Tusschen 1861 en 1877 zijn op de kusten
van Groot-Briltannie 2784 schepen vergaan, bij
welke scbipbieuken 13oy8 personen zijn omge
komen. In 18761877 gingen op de aaschip-
breuken 1 met verlies van menschenleveus
vergezeld.