in i
tJ
16 MOTMIJ.
Algemeen Nieuws-, Advertentie Landbouwblad.
Ao. 1879.
23ste Jaargang.
INio. 1153.
Nog iets over de Staatszorg
voor armen.
Gemengde berichten.
Du b.ad verschijnt twee maal per week: JToens
dag- en Zaturdaq avond. Bij inzending tot 's mid
dags 12 ure worden advertentiën in het eerstuitko-
inend No. geplaatst, ingezonden stuk leen een dag vroeger
Abonnementen op dit blad worden door alle
Prijs per jaar 3.Franco per post 3.6o
Afzonderlijke nummers 0.07I.
Advertentiën van een tot vijf regels f o 75; iedere
regel meer /"o.ió. Groote letters naar plaatsruimte.
Naar volksheil zonder deugd te dingen,
Is arbeid aan een rots te biên.
Postdirecteuren en Boekhandelaren aangenomen.'
Prins Hendrik is niet meer! Die tijding.
Maandag morgen ontvangen, heeft ieder
rechtgeaard Nederlandsch hart met diepe
smart vervuld.
Het fcestgelui, bij de huwelijksfeesten
van Z. M. den Koning, wordt eensklnp-
vervangen door de doodklok over een der
edelste en beste telgen uit het huis vati
Oranje, over een Prins, van wien men met
kan zeggen wie het meest aan hem verliest;
zijn koninklijke broeder, zijn grijze oom.
zijn jeugdige weduwe, of. geheel het
Nederlandsche volk dat hem zoo lief had
en vereerde.
Hij was de zoon van Koning Willem II
en van Koningin Anna Paulowna, Groot
vorstin van Rusland, werd den i3denJnni
1820 te Soestdijk geboren, en al spoedig
voor den zeedienst bestemd, waarvoor hij
groote liefde koesterde. Bij de marine ver
wierf hij den rang van luitenant-admiraal
opperbevelhebber der vloot, terwijl de
Koning hem dezer dagen den rang van
maarschalk schonk.
Den toden Mei 1853 huwde de Prins
met Prinses Ainalia Maria da Gloria A11-
gusta, geboren 20 Mei i83o, hertogin van
Saksen Weimar Eisenach, die hem den 1
sten Mei 1872, na een hoogst gelukkige
echtvereeniging ontviel en wier beminnelijke
eigenschappen haar een eereplaats hadden
doen verwerven in het hart der natie. Den
Prins aan het huiselijk leven en geluk
zoozeer gehecht, trof dit verlies diep en
eerst na jaren, aan onvermoeide plichtver
vulling gewijd, koos hij zich een tweede
levensgezellin inde 24 jarige Prinses Maria
Louisa Frederika van Pruizen met wie hij
den 2.4 sten Augustus jl. in den echt werd
verbonden.
Nog ligt ieder versch in bet geheugen
met hoe warme ingenomenheid de natie
deelnam in het geluk van den geliefdst!
Prins, met hoeveel hartelijke sympathie zijn
jeugdige gemalin door de Nederlandsche
natie werd begroet. Helaas, slechts ruim
vier maanden mocht dat geluk duren.- On
geveer een dag of tien geleden werd de
Prins, de sedert 5 Februari i85o verte
genwoordiger van zijn Koninklijke broeder
als Groothertog van Luxemburg was, en
zich thans aldaar op het kasteel Walfer-
dange bevond, door mazelen aaugetast, die
aanvankelijk geen vrees voor zijn leven
deden koesteren. De ziekte verliep regel
matig en gaf hoop op spoedig herstel. Eene
beroerte echter maakte een einde aan het
leven van den Prins, dieMaandagmorgen te
4 uren den laatsten adem uitblies.
Hoe wonderspreukig het ook moge klinken
toch is het zeker waar, dat de beraadslaging
eener wetgevende vergadering van de eene of
andere wet, veelal een gevaarlijke wegwijster is
over de uitlegging van zoodanige wet. De
uitlegger moet toch in de eerste plaats' zich
houden aan den letter der wet, alleen indien die
letter voor tweederlei uitlegging vatbaar is, mag
hij nagaan wat de wetgever gewild heeft. En
de wetgever wie is het eigentlijk
Is het de .minister, die de wet heeft voor
gesteld? Of zijn het de leden der Staten Gene
raal, die haar, hebben aangenomen? Zijn het
alleen zij, die gesproken hebben of moet men
de zwijgenden mede rekenen Men denke zich
eens het geval dat een lid van de liberale meer
derheid een amendement voorstelle van een
bepaald liberale strekking, maar dat door een
of ander ongelukkig gekozen woord aanleiding
kon geven tot eene reactionaire opvatting, een
gedeelte der meerderheid bespeurt het gevaar
en stemt tegen, doch juist daarom vindt hel
bijval bij de conservatieve minderheid, door hare
toetreding wordt het amendement aangenomen.
Wie is dan hier de wetgeefster? de liberale
meerderheid of de conservatieve minderheid?
De raadpleging van zoodanige beraadslaging
is daarom voor den uitlegger bijna nooit zonder
bezwaar. Een veel beter raadgeefster is in den
regel, de oudere wet, waaruit de nieuwe gespro.
ten is, of haar tot model gediend heeft. Eene
der grootste verdiensten van Thorbecke en Op-
zoomer is dat zij dit denkbeeld, de eerste ten
aanzien van onze grondwet in i8jo en de laatste
ten opzigle van onze burgerlijke wetgeving in
toepassing hebben gebragt. Voor Thorbecke zijn
in zijne aanteekeningen op de grondwet.de oudere
grondwetten alles, de beraadslagingen niets. Daar
waar geen oudere wet tot model heeft gediend
daar moet de schrijver, van wien de wetgever
zijn denkbeelden heeft ontleend, dien bron ver
vangen. Zoo weet men, dat Pothier, aan wien
de zamenstellers van het C. N. hunne voornaamste
denkbeelden hebben ontleend de veiligste gids
voor de beoefenaars van het fransche recht is.
Voor onze grondwet is de schets van Hoogen
dorp die bron, en wil men diens denkbeelden
over de eene of andere zaak kennen dan is het
ook noodig de mannen te kennen, waarbij hij
zwoer. Voor ieder Staatsman uit bet laatste der
vorige en het begin dezer eeuw was Montesquieu
een onfeilbaar orakel. Wanneer wij in onze dagen
j het eene of andere werk van dien schrijver,
lezen dan is onze bewondering niet zonder voor
behoud. Wij mistrouwen zijn willekeurige zonder
eenige cretiek gedane grepen uit de geschiedenis,
wij mistrouwen zijn redenaarstrant, die door
beelden zoekt aantevullen wat bij aan kracht
van betoog mist. Zoo was het niet in de dagen
van Hoogendorp.
Niet alleen in de fransche nationale vergade
ring ook bij ons stopte men elkanders mond
met de eene of andere wonderspreuk uit Mon
tesquieu. Aan den schrijver dezes is het geval
bekend dat de hoogleeraren aan de Ulrechtsche
academie verstomd stonden van verbazing over
de stoutheid van een aankomend jurist, die Mon-
tesquieu's gezegde dat het huwelijk vaneen broe
der met eene zuster in strijd is met het natuur
regt durfde wederspreken. Toen Hoogendorp in
zijn schets de zorg voor de armen in enkele
gevallen ook op de schoudeien der regeering deed
rusten, dacht hij ook zeker aan het hoofdstuk
dat Montesquieu in zijn geest der wetten daaraan
wijdt met het oog op de door ons behandelde kwes.
tie is het dus niet zonder belang om te vernemen
wat de franscbe schrijver daarover zegt:
ln landen van koophandel, luidt het daar
waar vele rnenschen niets anders bezitten dan
hunne kunst, is de Staat menigmalen verplicht
om in de behoefte van vele rnenschen, van zieken
en van weeskinderen te moeten voorzien. Eenige
liefdegaven aan berooide rnenschen welke langs
de straten dwalen, uitgedeeld kunnen nimmer
de verpligtingen van den Staat voldoen, welke
aan alle burgers een verzekerd bestaan behoort
te veischaffen, voor hun onderhoud, behoorlijke
kleeding en een manier van leven, waardoor de
gezondheid niet wordt benadeeld, behoort ge
zorgd te worden
Men vroeg aan Aurenseb waarom liij geen
hospitalen stichtte? Hij gaf ten antwoord ik zal
mijn land zoo rijk maken dat het geene hos
pitalen behoeft, hij had behooren te «eggen: ik
zal eerst mijn land rijk maken en dan hospitalen
bouwen. Het is niet mogelijk of er moeten onder
een groot aantal takken van handel en nijver
heid er altijd eenigen zijn, welke door tegenspoed
gedrukt worden en welker handwerkers, bijge
volg zich in eene oogenblikkelijke verlegenheid
bevinden, ln zoodanige gevallen moet noodza
kelijk de Staat een spoedig werkenden bijstand
verleenenzoo 0111 te voorkomen, dat het volk
geen gebrek iijde, als om te beletten, dat het
tot oproer oversla. In zoodanige gevallen
moet men hospitalen hebben of eenige gelijk
soortige inrigtingen, waardoor men de ellende
kan voorkomen.
Uit deze aanhaling blijkt het voldoende dat
Montesquieu ook aan den Staat de zorg voor
de armen wil opgedragen hebben. Ook hij gaat
even als wij in Ons vorig opstel uit van het denk
beeld, alleen aan de hulpbehoevenden, die niet
kunnen werken, is de Staat onderstand schuldig.
anneer de Staat de ingezetenen in de gelegen
heid stelt 0111 schatten te verzamelen dan doet
hij zulks onder uitdrukkelijke voorwaarde van
een gedeelte daarvan te kunnen vorderen tot
ondersteuning van hulpeloozen.
In een beschaafde Staat mag geen eigen-
doinsregt onbeperkt zijn, elk regt is toch on
derworpen aan het algemeen belang. In onze
eeuw hecht men gewoonlijk aan het eigendoms-
regt een te onbeperkt denkbeeld. Dene overdrij
ving kweekt het communismus.
SCHAGEN 14 Januarij 1879.
In de heden gehouden vergadering van den
Baad dezer gemeente, werd in de eerste plaats,
I mededeel 1 ng gedaan van:
a. Missive van heeren Gedeputeerde Staten
dezer provincie ten geleide van bet goedgekeurd
i raadsbesluit tot afstand in eeuwigdurenden erf-
pacht, van bouwterrein aan het Noord alhier,
1 aan \V. Notiehnan.
J b. Van het procesverbaal van verificatie der
kas en boeken des gemeente ontvangers dd. 3o
December II. waaruit in hoofdzaak bleek, dat
een en ander door Burgemeester en Wethouders
in orde was bevonden, en bet saldo in kas op
dien datum bedroeg f 11953.18.
c. Missive van den hoofdonderwijzer aan de
gemeente school alhier, waarbij deze herinnert,
dat vroeger reeds door hem verhooging zijner
jaarwedde was verzocht, op grond dat zijn ver-