n IMET.
Algemeen Nieuws-, Advertentie Landbouwblad.
1 0 Ei 0 k 6
24ste Jaargang;.
No. 1276
Ao. 1880.
c
bekendmakingen.
een WIT SC1UIP (Ram).
Ecu slachtoffer van trouw.
SCHAKER
ANT.
Dit blad verschijnt twee maal per week. ffoens
dag- en Zaturdag avond. Hij inzending tot 's mul
dags ia ure worden advertentièn in het eerstuitkoiuend
No. geplaatst, ingezonden stukken een dag vroeger.
Abonnementen op dit blad worden door alle
Prijs per jaar 3.Franco per post f 3.6o.
Afzonderlijke nummers J 0.07.5.
Advcrtcnti'ên van een tot vijf regels 075; ieder
regel meer o.i!>. Groote Ltteis naar plaatsruimte.
Naar volksheil ronder deugd te dingen
Is arbeid aan een rots te biên.
Postdirecteuren en Boekhandelaren aangenomen.
3
POLITIE.
VERMIST:
gemerkt met blaauwe verf over den bek en een
hakje uit het rechteroor.
Zij die hieromtrent inlichtingen kunnen geven
worden verzocht zich te vervoegen ter gemeente
secretarie van Schagen.
Jacht en Visscherij
De Burgemeester der gemeente Schagen, brengt
J. Groot. D. Johannes. D. Keesman S. Keet
Cz. D. Kruit. J. Krnijor. R. Mantel.
G. Meurs. J. Meurs. G. Mulder. B. Kanko.
J. 8troopor. L. C. F. TVeuwisso. P. Voorthuijzen.
P. Vries Jr 11. Waiboer.
van leden voor den Gemeenteraad.
C AKbes. L. Andrinpa. C Bossert- .T.
Denijs Wz. A. Erix Sr. D. Keesman. S. Koot
Cz. P. Kneijnsberg. D. Kruit. J Lakeman.
R. Mantel. J. M. Meiten. G. Menis.
J. Meurs. C. Mul G. Mulder. J. d.
Oord. B Ranko. N Schellings. H. Srait
J. Strooper. P. Vries Jr. H. W aiboer.
In de vorige bekendmaking staat abusiof, in den
- 1 24en regel van boven: 23 Maart 1880, moet zijn 20
ter kennis van de ingezetenen, dat de aanvragen en n„ j yan dfi Ke8chrapto kiM*r8 Vnn
ter bekom mg van jagt- en v.schacten en van |eden yonr do Tweede Raraer enz: moet zijn: P.
kostelooze vergunningen tot uitoefening der Bakker Yz.
visscherij, voor bel saizoen i88oj8i ter Secretarie J
voor de belanghebbenden ter invulling ver
krijgbaar zijn, dagelijks. Zon- en Feestdagen
uitgezonderd, des voormiddags van 9 tot 12 ure.
Schagen, den 27 Februarij 1880.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
Oproeping van lotelingen die bij de
ZEEMILITIE verlangen te dienen.
Rurgemeester en Wethouders van Schagen,
brengen, naar aanleiding van art. l5o der
militiewet, ter kennis van de lotelingen dezer
gemeente, dat zij, welke genegen zijn om bij
de zeemilitie te dienen, zich daartoe moeten
aanmelden ter Secretarie van Schagen vóór den
1 April a.s.
Schagen 9 Maart 1880.
Rurgemeester en Wethouders vooonoemd
G. LANGENBERG.
De Secretaris,
DENIJS.
ii.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, brengen
bij deze ter kennisse van de Ingezetenen deze*
Gemeente en van alle daarbij belanghebbenden, dat
de Lijsten bevattende de aangeslagenen in de Rijks
Directe Belastingen, zoo in opceuten als in hoofdsom
tot een bedrag van f 16.en f 32en hooger,
en die alzoo en overigens de bevoegdheid bezitten
tot het kiezen van Leden voor
den gemeenteraad,
de Provinciale Staten
de Tweede Kamsr der Staten Generaal,
zijn opgemaakt, ingevolge art. 6 der Wet van den
4den Julij 1850, Staatsblad No. 37); op heden den
13eu Maart 1880, naar aanleiding van art. 10 dier
Wet zijn vastgesteld, en te rekenen van af dien
datum gedurende veertien dagen van dos voor-
middags negen tot des namiddags ten vier ure, op
de Secretarie dezer Gemeente, voor een ieder ter
inzage zullen worden nedergelegd, en daarenboven
van elk een exemplaar derzelven aan het Gemeentehuis
is aangeplakt, ten einde de des bevoegden in de
gelegenheid te stellen hunne bezwaren tegen die
Lijsten in te brengen, onder uitnoodiging tevens om
die bezwaren vóór of op den 26 Maart 1880 bij
verzoekschrift op ongezegeld papier, door de noodige
bewijsstukken gestaafd, aan den Gemeenteraad in te
dieneu.
Voorts wordt bekend gemaakt, dat de aan den
voet dezer gestelde namen, ingevolge art. 35 der
meergemelde Wet, zjjn geschrapt van de in het
gepasseerde jaar gesloten Kiezerslijsten.
En opdat niemand hiervan onwetenheid voorwende
is deze afgekondigd en aangeplakt waar zulks te
doen gebruikelijk is.
Schagen, den 13 Maart 1880.
De Burgemeester,
G. LANGENBERG.
De Secretaris,
DENIJS.
NAMEN
der, van de in het gepasseerde jaar gesloten
Kiezerslijstengeschrapte Kiezers:
van leden voor de Tweede Kamer der
Staten Generaal en de Provinciale Staten,
P. Bakker Yz. C. Bossert. J. Denijs Wz.
Ik heb om hulp gezonden, lieve vrouw, gij
zult weder bijkomen.»
«Neen, ouderdom en koorts zijn geweldige
levensverstoorders, het is mij reeds duister voor
de oogen als Philip maar hier was-» Philip
is dat uw zoon?»
«Ja mijn zoon de jager bij den houtvester
van den goeden vorst Karei Christiaan.
Ik heb hem in twirttig jaren niet gezien, hij
kwam niet in zijn geboorteland, wat hij als
jongen verliet en wilde ook nooit dat ik hij hem
kwam. Ach God ik ben zeer arm en hij vreesde
zeker last.»
«Philip, de jager Allendorf. ik geloof dat ik
hem ken, een somher mensch van omstreeks
3o jaren, hardheid van gemoed kan men uit
zijne trekken lezen
«Ja hardvochtig moet hij zijn,» bevestigde de
oude wier scherp gehoor de aanmerking van den
vorst niet was ontgaan
«Anders zou hij mij geen gebrek hebben laten
lijden en van ouderdom en ziekte laten omko
men; en ik was toch altijd goed voor liern en
en leed gebrek en spaarde vroeger 0111 hem met
kerstmis eene vreugde
Zij zweeg, zwakte en ontroering overweldigden
haar;
«De ellendeling,» zeide de vorst verontwaardigd
«hij verdient veel geld en laat zijne moeder
gebrek lijden.»
De zieke deed moeite zich op te heffen.
«Zeg niets meer, het mocht hem kwaad doen
Heer, het ontviel mij maar zoo, waarschijnlijk
was het beter geworden indien hij mij weder
gezien bad, daarop hoopte ik, toen zij mij daar
ginds in bet armenhuis wilde stoppen en ik nam
mijne beenen op en wandelde met het hondje,
wat ik ondeugende jongens afnam, die het wilde
verdrinken ver, ver, lang lang, ik voelde
wel den dood achter mij, maar ik sleepte mij
voort, ik hoopte nu is bet voorbij
Koud zweet bedekte haar gelaal, hare oogen
slooten zich, de kleine hond liet een smartelijk
gehuil hooren.
Moederhart,» zeide de vorst zacht en diep
aangedaan, in lompen, en in vorstelijke kleeding
Moederhart!»
Noch eens richtte de stervende zich op, hare
trekken hadden eene angstige uitdrukking.
"Hij moet zacht en goed zijn, vorst Karei
Christiaan» het klonk bijna onverstaanbaar van
de stervende lippen, die reeds een blaauwachtige
kleur begonnen te krijgen «maar streng en
rechtvaardig indien hij wist wanneer Philip
zijn dienst verloor.»
«Wees gerust, goede vrouw, ik beloof 11, om
uwen wille behoudt hij zijnen dienst, ofschoon
hij het nauwelijks verdient; mag hij door trouw
aan mij goed maken wat hij aan u verschuldigd
was, ik ben vorst Karei Christiaan
«Gij Met een zwakken kreet rees de oude
overeind, het was met inspanning van hare laatste
krachten en mijn Philip dient zulk een heer
en op de knieën van een vorst rust mijn
hoofd bij het sterven. Zegen zegen over u
en hare stem verzwakte «den hond neemt
hij brengt u gelfik en hoor Fiedel
wees trouw trouw
Hare stem ging in een onverstaanbaar gemurmel
over, nog eens rekte zij zich uit, een zucht
en alles was voorbij.
Zacht en behoedzaam hief de vorst het stille
bleeke gelaat der ontslapene van zijn schoot en
legde het op het digte mos wat onder de be
schutting van den boom welig op den grond
groeide, toen vouwde hij de handen en sprak
een zacht gebed uit, voor de zielerust der arme
zwerfster, eer hij de plaats verliet, waar hij
niettegenstaande zijne vorstelijke macht en rijk
dom niet had kunnen helpen. Ieder oogenblik
konden de bestelde lakeijen komen, zij zouden
de doode in een afgelegen vleugel van liet kasteel
brengen en zij zou eene fatsoenlijke begrafenis
hebben.
Hij was weder in de hooldlaan van het park
gekomen en zag reeds in de verte de fakkels
glinsteren van uit den slottuin. De heer van
Hörnmann had zich klaarblijkelijk gehaast;
ook hij zelve trad snel vooruit, toen hij plot
seling achter zich het blaffen hoorde wat hem
vroeger bij liet sterfbed der oude gebragt had.
In snellen loop stormde het kleine dier achter
hem aan, nu had het hein bereikt en sprong
tegen den vorst op, terwijl hij den kop met de
verstandige trouwe oogen in de plooijen van
diens mantel verborg.
«Dit legaat van de doode,» zeide vorst Chris
tiaan halfluid,» liet zou zonde zijn het niet aan
te nemen. Gij zult mij toebeliooren vervolgde
hij, het zachte zijde-aehtige haar van den hond
streelende, «ik wil zien of ik bij u den trouw
vind die ik zoo dikwijls te vergeefs bij menschen
zocht!»
Het was alsof de hond hem verstaan had, hij
liet den voornamen Heer los, en volgde zijn
nieuwen gebieder terwijl hij dicht achter hem
aan liep.
Nu waren de lakeien hunnen meester genaderd,
ze waren van al liet noodige tot hulp voorzien,
ook de heer van Ilörninann was. zooals de plicht
hem gebood, mede gekomen. De goede vorst
onthief hem nadat hij de noodige aanwijzingen
gedaan had van de moeite om zich weder naar
de treurige plaats te begeven, terwijl hij hem