DONDERDAG 21 DECEMBER. Ac 1852 26ste Jaargang No 1627. JSM1IHI SIIÜWS- Bekend mak inzeil. OPROEPING TOT EE INSCHRIJVING voor het jaar 1883 van jongelingen die op den lsten Januari a. s. hun 19de jaar zullen zijn ingetreden, en aldus geboren zijn in 1864. TiffilflifT" Een paar woorden over menschcnliefde. SCHAGE Dit bind verschijnt drie maal per week. Maandag Woensdag- en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's middags 12 ure worden Advcrtentién in het eerstuitkomende nummer geplaatst. Ingezonden stukken een dag vroeger. COURANT Prijs per jaar f 3—. Franco por post f 3.(50. Afzonderlijke nummers f 0.05. Adrertènticn van een tot vijf regels 0.75. iedere regel meer f 0.15. Grooto let'ers worden naar plaatsruimte berekend. NATIONALE MILITIE. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Ge- meente Scliagen; gelet hebbende op het bepaalde bij Artikel 19 der Wet op de Nationale Militie van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), herinneren bij deze de belanghebbende Ingezetenen aan hunne ver- pligting. tot het doen van aangifte voor de dienst bij de Nationale Militie, met verwijzing naar het bepaalde bij de Artikelen 15 en 20, alsmede 16, 17 en 18 der Wet, luidende: Art. 15. Jaarlijks «orden voor de Militie inge schreven alle mannelijke ingezetenen, die op den Eersten Januarij van het jaar huu 19de jaar waren ingetreden. Voor ingezeten wordt gehouden lo. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of, zijn beide overleden, wiens voogd ingezeten is volgens de Wet van 28 Julij 1850 (Staatsblad No. 44.) 2o. Hij, die geene ouders of voogd hebbende, ge durende de laatste achttien maanden voorafgaande aan den lsten Januarij van hot jaar der inschrij- ving, in Nederland verblijf hield. 3o. Hij, van wiens ouders de langstlevende inge zeten was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits hij binnen hot rijk verblijf houdt. Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling, behoorende tot e^nen Staat, waar de Nederlander niet aan de verpligte krijgsdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der dienstpligtigheid het begin sel van wederkeerigheid is aangenomen. Art. 20. H:j, die eerst na bet intreden van zijn 19de jaar, doch vóór het volbrengen van zijn 20ste ingezeten wordt, is verpligt zich, zoodra dit plaats hectt, ter inschrijving aan te geven bij Burgemeester en Wethouders der Gemoente, waar de inschrijving, volgens Art 26, moet geschieden. Art. 16. De inschnjving geschiedt: lo. Va i een ongehulde in do gt-meente, waar do vader, of, is deze overleden, de motder, of, zjju beiden overleden, do voocd woont; 2o Van een gehuwde en van eon weduwnaar in de Gemeente waar hij woont: 3o. Van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door dezen is achtergelatenof wiens voogd buiten 's lands gevestigd is in de Gemeente waar hij woont 4o. Van den buiten 's lands wononde zoon van een Nederlander, die ter zake vau 's lands dienst in een vreemd land woont, in de gemeente, waar zijn va der of voogd het laatst in Nederland gewoond beeft. Art. 17. Voor de Militie wordt niet ingeschreven: lo. De in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een ingezeten, die geen Nederlander is- 20. De in een vreemd Rijk verblijf houdende ouder- HUMORISTISCH VERHAAL. VAN PHILIPP. LENZ. 3. „Gij eerst," zeide Henriette tot Doris, toen zy het waarzegster-spel waren binnen gekomen, en stiet ha re vriendin met de ellebogen aan. „Neen, eerst gij," zeide Doris op haar beurt Henriet- te aanstootende. De dame welke de toekomst wist en dezelve kon onthullen, wanneer haar een groschen werd gegeven, blaakte kortweg een einde aan den stryd, terwijl zij Doris hand greep en haar onzin begon uit te kramen. Ten slotte vroeg zjj het meisje of zy het beeld van naar toekomstige wilde zien. ^nt was het hoofddoel van de beide vrouwen. Doris lachte en nam het vriendelijk aanbod aan. gaf haar een rood pakje, dat met een roo ien draad vastgebonden was. looze zoon van een vreemdeling, al is zijn voogd ingezoten. Art. 18. Elk die volgens Art. 15 behoort te wor j den ingeschreven, is verplicht zich daaitoo bij Bur- i gemeester en Wethouders aan te geven tusschen den lsten on 3lston Januarij. Bij ongesteldheid, alwezigheid of ontstentenis is zijn vader, of, is deze overleden, zijne moeder, of, zijn beide overleden, zijn voogd tot het doon van die aangifte verpligt. Art. 22 Hij wiens aangifte ter inschrijving is ver- zuimd, wordt door Burgemeester en Wethouders, zoo zij het ontdekken, ambtshalve ingeschreven. Zij geven daarvan terstond aan hem of zijn vader of voo d kennis. Art. 183. Met boele van f25,tot f 100,— wordt gestraft de overtreding van Art. 18. Burgemeester on Wethouders voornoemd, brengen tevens ter kennisse van de belanghebbenden dat tot de inschrijving gelegenheid zal bostaan van den 8sten tot den 31sten Januarij aanstaande, ter Secretarie dezer Gemeente, dagelijks uitgezonderd des Zondags, van van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 ure. Schagen, den 12en December 1882. Burgemeester en Wethouders toorn., G LANGENBKRG. De Secretaris DENIJS. De Burgemeester van Schagen, herinnert de inge zetenen van art. 160 van het politiereglement dezer gemeente, luidende als volgt: „De schoorsteenenvoor zooverre die des zomers „gestookt worden, moeten ten minste tweemaal „'s jaars in Maart en December, worden geveegd „en schoongemaakt, op de straffen by art. 471, no. „1 van het wetboek van strafregt bedreigd." Schagen, 15 December 1882. De Burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. Er zijn boeken vol geschreven over de deug den en ondeugden van den mensch. In de boeken zijn ze ruimschoots te vinden, die toon beelden van deugd en braafheid, die onze be wondering opwekken, maar ook niet zelden een gevoel van ontevredenheid doen ontstaan omdat we zoo gevoelen, dat we niet aan al die vereischten voldoen. Hoe komt dit? Dood eenvoudig, omdat we daar idealen en zelden werkelijkheid vinden. Dat zijn van die, lucht- kasteelen in de zedelijke wereld, die den le zer onbevredigd laten, of liever, zoo als ik zeide, ontevreden maken op zich zeiven. Tot die deugden, zooeven genoemd, behoort ook wel degelijk de menschenlietde. Is liefde „Rood is de omslag, rood is de liefde," zeide zy. „Gjj moogt dat pakje niet eerder open maken, dan dat de volle maan aan den hemel staat... Ziezoo, dat kost u nog een groschen. „Dat is niet afgesproken!" riep Doris en wilde het ge heimzinnige pakje weder teruggeven. „Wat aangenomen is, dat is aangenomen," zeide de waarzegster op plechtigen toon, „gjj moet den groschen betalen, dochter, daar kan ik u niet afhelpen, zelfs al wilde ik. Degene, die het m(j gegeven ^heeft, neemt ook nooit iets terug. En verder verklaarde zy Doris! „dit beeld, stelt uw bruidegom voor, zooals dio voor u bestemd was, van af het begin der schepping." „Wat zou ik dus nu met dien man moeten begin nen?'- vroeg zij het meisje. „Moet ik hem aan een ander geven? Wilt gy op u nemen, wat daaruit kan ontstaan?" Doris werd angstig en bang. „Nee!" zeido zy. „Dan de groschen! Zoo nu komt gjj aan de beurt, schoon kind," <zeide nu de waarzeggende vrouw tot Henriette, greep ook haar hand en vroeg ook haar tenslotte of zy haar toekomstige wilde zien. Henriette bedankte er voor met het oog op het dub- 't groote gebod, 't beginsel, de bron van zoo vele andere deugden, jegens wie zullen wo die dan beter, in ruimere mate en vooral in reineren zin betrachten dan jegens onze na- tuurgenooten? Ik wil u, ten einde haar in de praktische wereld te beschouwen, een paar toestanden scheppen en tl dan laten oordeelen, wat ware menschenliefde is. A. praat onophoudelijk van zijne liefde jegens den naasten. Hij wandelt en ziet een kind in 't water vallen. Hij springt er in zon-r der aarzelen en redt liet kind van een wissen dood? >\een! dat doet hij niet. Hij overlegt eerst, of dit water diep kan zijn, of hijdio in zoolangeu tijd niet gezwommen heeft, wol in staat is, om do daad to verrichtten. In éénwoord: hij redeneert en denkt na als een voorzichtig, als een praktisch man. En 't ge volg? In dien tusschentijd is 't kind gezonken en de om hulp roepende, de menschlievendo A. heett menschen en hulp aangebracht maarte laat. Is dat menschenliefde? B. is rijk, zeer rijk. Of hij een kwartje of een gulden uitgeeft, is tamelijk hetzelfde. Wanneer hij nu, om luilp gevraagd, geld geef; zonder meer, dan heeft hij toch geholpen, maar zonder dat hem dit de geringste opof fering kost. Is dat de ware menschenliefde? Maar nu stel ik, om niet wijdloopig te wor den, dadelijk een derde geval. 't Is noodweer. Akelig huilt en giert de storm. De elementen zijn in vollen opstand. Siddering en beving grijpen u aan wanneer gij er aan denkt, hoe sommigen daar buiten aan zulk weer zijn blootgesteld. We zijn in een dorp aan zee. De stads- menschen kennen dat woeden der elementen slechts bij naam. En hoe de mannen clió daar wonen, ook aan weer en wind gewoon zijn, toch zijn ze dankbaar en niet minder vrouwen en kinderen, dat ze niet op zee om zwalken, dat hun leven niet in gevaar is. Wat is dat? Welk geluidt dringt door tot hun oor, een geluid, nog sterker dan 't don derend geluid van wind en zee? 't Is een noodschot. Daar is een schip, neen! daar zijn menschen in levensgevaar. De praktische man, de voorzichtige man zegt: daar valt bij zulk weer geen redden aan". We hebben vrouw en kind, we mogen ons leven zoo zoeteloos niet wagen! Is dat men schenliefde? hele geld, dat zy dan betalen moe6t, doch Doris be duidde haar, dat zy nu ook een portret moest nemen. „Voor uw pleizier ben ik hier mede ingegaan en nu zou ik twee groschen betalen en gy een? Eigenlijk hadt gy het eerst u moeten laten waarzeggen." Henriette zag in, dat het tegenover Doris slecht ge handeld zou zyn, wanneer zy ook niet een portret van haar toekomstige had gekocht. „Een oogenblik, mejufvrouw," zeide zy tot Henriet te, „bij u is het eene moeieljjkheid, het beeld wil maar niet uit de kast komen. Ik zal eens aan de machine kloppen." Zij schoof het dunne zeildoek, dat haar gebied scheid de van dat des snelphotograafs terzijde en trad bij dezen binnon. „Ach, mijnheer Hahn," verzocht zij zacht, opdat de beide meisjes haar niet zouden kunnen hooren, „kunt gij mjj misschien niet helpen aan het portret van den een of anderen heer? Ik heb daar een dom mouscb, die zal ik het portret van een gehuwden man geven. Mijne Cristine is nog altijd niet terug met de plaatjes Mijnheer Hahn dacht terstond aan de photograpie, die een der fijne heeren, die juist zoo bij hem waren geweest, had achtergelaten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1882 | | pagina 1