Bin n en lan dseh Di ie u ws. (Slot.j o V. Tegenover 't aangevoerde staat ook dit, dat door velen het thuis niet behoorlijk wordt ge waardeerd. Dat ongelukkige gevoel, dat zoo- velen, helaasbezielt, om het goed en de woning van anderen voor beter te houden dan hun {eigene, die ontevredenheid, die daaruit geboren wordt, verdienen eene gestrenge straf en die straf wordt dan toegepast, wanneer zij door allerlei omstandigheden hun thuis ver liezen. In 't eerst wordt dit door hen als eene bij zaak, als iets van zeer weinig gewicht beschouwd, maar hebben ze eenigen tijd in den vreemde doorgebracht, of, zooals men dat dikwijls noemt, hunne voeten onder de tafel eens vreem den gestoken, dan ontstaat er langzamerhand onvoldaanheid en wroeging, dan doen zich eene menigte kleinigheden voor, die men vroeger met geene opmerkzaamheid vereerde, maar die nu in een vriendelijk licht zich voordoen. Die kleinigheden beginnen waardij en daarna groote waardij te krijgen, en wanneer het zooverre is gekomen, dan begint men ze te betreuren. Tal van herinneringen uit dat vroeger thuis vereenigen zich daarmede, en bij de vergelijking, die dan gemaakt wordt, kan 't niet anders, of de schaal moet ten voordeele van 't oude overslaan, en zoo leert men dan te laat erken nen, dan ons thuis werkelijk goed was In geen jaargetijde treedt het thuis in aan genamer vormen op den voorgrond dan iaden winter. Doet de koude zich met hevigheid buiten gevoelen, wat is er dan aangenamer dan een gezellig vuurtje aan den huiselijken haard! 't Is waarlijk jammer, dat men die ouderwetsche haarden voor een groot gedeelte heeft verbannen en vervangen door de minder vroolijke kachels. Zoo'n schemeruurtje! Hoe heerlijk staat ons dat voor den geest uit de kinderjaren, wanneer een vader ot oudere broeder, maar nog meer eene moeder, zoo prettig wist te verhalen, deze of gene herin neringen ten beste gaf en 't als eene onaan gename tijding klonk wanneer 't bevel tot het opsteken der lamp werd gegeven In dat jaargetijde, in dien winter komen tevens dage^^^jj^ jVvafffSpT men gcWöón tS-, 1 ZcTf te vereenigen in het ouderlijke huis, of, bij gemis daarvan in do vriendenwoning. Wanneer de kerstdagen naderen, dan wordt bij velen, wier hart niet geheel door de wereld en hare beslommeringen is verkoeld, een niet te bedwingen gevoel wakker, om naar huis, naar vrienden of betrekkingen te gaan, en dat heerlijk feest te midden der zijnen door te brengen. Ouders en kinderen, die maanden lang van elkander waren gescheiden, trachten alle hin derpalen uit den weg te ruimen, om op die dagen bij elkander te zijn en als 't ware, door nieuwer banden sterker vereenigd te worden Twijfelt gij nog, ziet dan die menigte rei zigers, welke zich op die dagen aan de plaats- Dat wekte by Heinrich een zalig gevoel op, dat wakkerde by hem de hoop aan, die in de doffe atmosfeer der gevangenis bijna geheel vernietigd was. Getuigde niet alles, wat dit meisje deed, dat hfi haar niet on verschillig was; verkondigde dit niet een diepere deel neming dan het gewone leedgevoel, dat zich in deze handelingen openbaarde? „Misschien," zoo dacht Heinrich, terwijl hy zjjn huis verliet en zich naar de stad begaf, „zal het lot mjj schadeloos stellen voor datgene, wat ik onschuldig moest lijden, misschien heeft mijn ongeluk, mjj de liefde van dit edele meisje verschaft, en werpt het lot mij zoo een geluk in de schoot, waarvan ik niet waagde tc droomen. Dan zou deze tijd mjj ruimschoots vergoed worden." Geheel vervuld van deze gedachten verliet hy zyn huis. Eensklaps trad er een gedaante op hem toe, die hij in het eerste oogenblik niet herkende, was dit zie kelijke, bleeke wezen met de ingezonken, diepliggen de, gloeiende oogen en de scherpe, lijdende trekken Marie? Voor Heinrich haar goed had herkond, was zy voor hem nedergeknield en omklemde zijn voeten, terwijl een hartstochtelijk weenen hem tot in het hart trof. „Vergiffenis, mijnheer, vergiffenis!" smeekte zy. „Ik was het, die u dit ongeluk berokkende, myn ramp zalige hartstocht bracht mij er toe; o, zeg mij een woord van vergiffenis, heer!" riep Marie vol vertwij feling uit. Heinrich hief de weenende op en greep hare hand. „Gy hebt dwaas gehandeld," begon hy ka' m en zacht, „onbedacht en ook onrechtvaardig. Ik deed niets, Marie, om uw hartstocht te voeden, dat zult gy my beken nen," zeide Heinrich tot haar. „Neen, heer, nooit! Alle schuld is alleen aan mijne zyde; maar wie kan tegen zijn hart in handelen ik kon niet dooden, wat daar leefde, altijd opnieuw zich deed gevoelen en niet wilde sterven," snikte Marie. Heinrich gevoeld0, wat dit leed, dat hij zelf immers zoolang had gedragen, te beduiden had en zeide daar om ernstig: „Ik begryp uw leed zeer goed, Marie, gij hebt ge noeg geleden door de gevolgen van deze onvoorzichtige daad. Ik ben nooit vertoornd op u geweest, want gij meendet het goed, ik heb steeds deernis met u gehad, bureaux onzer stationsverdringen.ten einde eene plaats te bekomen, ten einde naar hunne woon plaatsen ot de plaatsen te komen, waar ken nissen of vrienden hen wachtenM at al be zwaren en gevaren worden er in dat barre j ;argetijde niet getrotseerd, wat al koude uit gestaan, wat dikwijls geworsteld met sneeuw en ijs en hoog water, alleen om toch op die dagen thuis te kunnen zijn. Wanneer wij daar bij het oog slaan op Engeland en Duitschland, waar de kerstboom zoo algemeen verspreid is, waar het kerstfeest op zoo groote schaal door rijk en arm wordt gevierd, en waar derhalve het aantal reizigers zooveel grooter is, dan er kennen wij, dat het kerstfeest ook daar een krachtig bewijs is voor de hooge waardij van een thuis Voegen wij nog daarbij, d^t op die dagen nog andere belangrijke volgen, die van Oude jaarsavond en Nieuwjaarsdag, dan zullen we die laatste dagen des jaars wel onder de zeer belangrijke mogen en moeten rangschikken Gelukkig zij, wien 't moge te beurt vallen, om die dagen in den gezelligen familiekring door te brengen, zonder dat er een enkel lid aan dien keten ontbreekt, die met een gevoel van ware dankbaarheid mogen terug zien op dat achter hem liggende jaar, waarin uit zoo menig huisgezin een lid werd weggenomen, om naar zijn ware thuis gebracht te worden. Na deze misschien wat uitvoerige beschou wing van thuis kunnen wij niet eindigen zon- er ieder mensch nog met den meesten nadruk te hebben gewezen op de beteekenis van dat zoo belangrijke woord en zonder ieder den welgemeenden raad te geven, alles aan te wen den, om van zijne woning werkelijk een thuis te maken en dat niet alleen voor zich zeiven, maar ook voor hen, die dezen grooten schat moesten missen en tot anderen hunne toevlucht namen. Iloe meer men tracht, om dit ook voor anderen te doen, des te meer zal men zelf in huiselijkheid winnen. Er is nog iets. De wdnter met zijne koude, gure dagen staat voor deur. Hoe menigeen ziet dien tijd met angst te gemoetWat moet er niet veel ontbeerd worden. Menigeen heeft niet veel meer dan een dak boven zijn hoofd, terwijl er gebrek is aan voedsel en deksel. Wilt gij u in waarheid een vroolijk kerst- leest bereiden Onderzoek dan van nabij, wie 't noodig heeft en wie niet. Help en onder- 3ifSdn, -svasr s«lk5 Aioodig is, en als gij dan op dat feest, met de uvfêlTÖRl II hvSE, U ZCC recht gelukkig gevoelt en het thuis zoo luide spreekt, dan zal uwe vreugde vermeerderd wor den door 't bewustzijn, dat gij 't uwe hebt toegebracht, om ook anderen eene kerstvreug de, een thuis te verschaffen Deutichem. P. van de Velde Mz. Vergadering van den Raad der gemeente behagen, op Vrijdag 21 December 1883, des avonds ten zes ure. Tegenwoordig de Heeren G. Langenberg, voorzitter en de leden Cs. de Pater, Cs. Smit, J. Go vers, Jb. Stammes, H. B. Voorman en W. A. Hazeu. De voorzitter, de vergadering geopend heb- want ik kon my voorstellen, hoe datgene, wat uit deze daad groeide, zwaar op uw ziel zou drukken." Marie greep Heinrich's hand en kustte die onder tranen. Heinrich trok zyn hand terug. „Mari9," zeide hy goedig en zacht, „hoe gaarne ik hier in huis alles onveranderd zou willen laten, zoo zult gy toch inzien, dat wy moeten scheiden niet om ons zeiven, Marie, maar om elke booze toespeling nu te ontwyken. Iedereen houdt het oog op ons ge richt en wy kunnen niet meer zooals tot nu by elkan der leven." „Dat weet ik, heer," zeide Marie. „Door het ongeluk verpletterd, gevoel ik my toch nog gelukkig, dat ik u in vryheid zie, heer, en dat ik weet, dat mijn ramp zalige daad uw naam niet geschaad heeft." „Ik zal voor u zorgen, Marie," antwoordde Heinrich Börsum. „Gy zijt lijdende, maak u gezond. Rust uit. Wij zyn niet onbemiddeld, myn vader is in Londen zeer gelukkig geweest, hij heeft in een gewaagde theespeculatie groote sommen gewonnen. Het huis hier is weder ons eigendom en ik ben in staat u een pensioen te geven, dat gij als zoo trouwe dienstbode van ons huis wel verdiend hebt, en dat ik u van harte gaarne geef." „Gy moet het aannemen, Marie," voegde hy er op hartelyken toon by. „Ik zal het, heer, zoolang ik geen betrekking heb," antwoordde Marie." Ik zou het van geen mensch dan van u aannemen." „Het geluk zal u ook wel eens toelachen," zeide Heinrich troostende. „Voor my is deze wereld woest, heer ik leef, maar ben dood," antwoordde Marie. „De tijd vermag veel," zeide Heinrich, „gij zyt jong, wanneer gij den moed niet laat zinken en dat moogt gy niet, dan zal het leven u ook nog vreugde geven." Hierop reikte Heinrich Marie de hand en begaf zich naar zijn kanselarij. Een uur later verliet Marie het huis, waarin zij se dert haar jeugd had gewoond en zooveel geluk en pijn, zooveel bittere zaligheid en zoo grenzeloos leed had ondervonden. WORDT VERVOLGD. bende, wordt voorgelezen het rapport van den heer Boeke, directeur der Hoogere Bur^erschoo1 te Alkmaar, betrekkelijk diens scheikundig on derzoek van het water uit den alhier op dt markt geslagen Nortonput, uit welk rapport toegelicht met eene uitvoerige tabel, blijkt' dat geen der zes soorten water, op verschillende diepten verkregen, geschikt is als drinkwater voor menschelijk gebruik. In den loop der daarop volgende discussiën, deelt de voorzitter nog mede, dat de heer Jonk belast met hetl boren der put, heeft verklaard dat het water tot heden zouter was, naarmate er Jieper werd! geboord. Met algemeene stemmen besluit de Raad daarna, overeenkomstig het voorstel des voorzitters, dat het boren niet verder zal wor den voortgezet. Daar ea wordt de vergadering gesloten. Alweder eene aanranding, thans op de Kade tusschen Barsingerhorn en Kolhoni De jonge Slikker, Donderdagavond om 9 uur van Barsingerhorn huiswaarts keerende, werd aldaar plotseling door twee kerels overvallen Van achter op hem toegesgrongen, rukten zij hem met de woorden„jou moeten we hebben" in een oogwenk omver. Terwijl, volgens zeggen van den aangerande, de een zijn dikke^ das worgenderwijze trachtte aan te draaien, poogde de ander zich meester te maken van zijn beurs. Niettegenstaande Slikker in den modder lag, wist hij toch door trappen, slaan, maar vooral door luid te schreeuwen, de heeren helden tot afdeinzen te dwingen. Met een bebloed oor, een bemodderd pak en het verlies van zijn pet, die op het slagveld gebleven was, kwam hij vrij en vluchtte blootshoofd, meer dood dan levend van schrik bij T. Koomen, waar men hem alras tot bedaren wist te brengen. Een der aanranders was groot en had een baard, de ander was kleiner. Dat er reeds den vol genden dag middelen beraamd werden om zoo iets ten minste daar en daaromtrent voor het vervolg onmogelijk te maken, mag zeker ge ruststellend heeten. Waar moest het anders heen, als men niet meer veilig een kwartier ver loopen kan. Volgens het Leidsche Dagbl. zou de Leid- sche gifmengster bekend hebben Aanvankelijk ontkende zij bij haren zwagerFrankhuizen in huis te zijn geweest. Die ontkenning hield zij een paar dagen vol, doch eindelijk zakte zij, in het nauw gebracht, door de mandzij was wel in huis geweest, zeide zij, maar had slechts bij ongeluk iets in de pap laten vallen. Ten slotte echter bekende zij geheel en al, dat zij met opzet eenige schadelijke zelfstandigheden, welke zij in een zakje bij zich droeg, in het eten had gegooid. Eenmaal deze verklaring afgelegd zijnde,; volgden er meer. Zij moet bekend hebben 15' maanden geleden ook een harer neven van die) schadelijke bestanddeelen in zijn eten te heb ben toegediend, met het doel zijn dood te ver oorzaken. Die persoon leeft echter nog en wordt, daar hij militair is, nog steeds in de infirmerie verpleegd. En wat nu de aanleiding tot al deze mis drijven kan geweest zijn PjEenvoudig, om zoo doende in het bezit te komen van het bi overlijden uit te keeren geld door de begra fenis-vereenigingen, waarin de overledenen als lid waren opgenomen, hetzij op haar verzoek ook zelfs zonder door voorkennis van de betrokken personen zelf. Zij had dan de boekjes in haat bezit. Geen wonder dat zij zich in dit opzicht zoo bijzonder voor hare familie occupeerde En kelen had zij zelf in meer dan één fonds doei inschrijven, van enkelen gelukte het de geloei binnen te krijgen, doch niet van allen. loc® moet deze afschuwelijke affaire haar geenl gering voordeel hebben opgeleverd. Ha81) man schijnt er geheel onschuldig aan te zij»' daar^ hij uit voorloopige politiebeworing ontslagen. Ze is 45 jaar en heeft drie kun deren. Zes heeft ze er reeds door den doofl verloren. J Het getal harer familieleden, die in de laafi <j jaren onder dezelfde ziekteverschijnselen zij overleden, moet naar men wil, 14 a 16 Jj dragen. Gewoonlijk volgde de dood s'ec., j langzaam; in de twee laatste gevallen, J in de Groenesteeg voorvielen, echter nog spoedig, waardoor de misdaad uitkwam. De L. Ct. meldt nog dat de toestand van man schier hopeloos is. Ook zijn Dinsdagn1 gen op de R. K. begraafplaats, op last justitie, twee kinderlijkjes opgegraven en i het anatomisch kabinet overgebrachtook f

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1883 | | pagina 2