AG
Ao. 1884.
1753.
2Sste Jaargang.
Algemeen
Advertentie-
I
.V I E l W S-
S., A N 1) B O L W B L V I).
J. \VII\KEL,
Laan, Wijk D, No. 5.
Gemeente Schagen.
Bekendmakingen,
Jacht cn Visscherij.
Door het slijk gehaald.
Jan Winkel,
WORDT VERVOLGD.
S f II U1! II
Dit blad verschijnt tweemaal per week IVoens-
dag en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's
middags 12 ure, worden Adcerteniiën in het.
eer8tuitkomend nummer geplaatst.
Ingezonden stukken één dag vroeger.
mT s""
zi feimYIJAH!.
UITGEVER:
TE SCH A OEN,
Prijs per jaar f 3.Franco per post f 3.60.
Afzonderlijke nummers f 0.05.
Advertentiën van één tot vijf regels f 0 75.
'edere regel meer f 0.15. Groote letters wor
den naar plaatsruimte berekend.
POLITIE.
Oevontlen:
op Dinsdag den 19en Februari j.1. in de ge
meente Schagen, een Charivari, behoo-
rende aan een horlogeketting.
Inlichtingen hieromtrent zijn te bekomen ter
gemeente-secretarie aldaar.
De Burgemeester der gemeente Schagen;
Brengt ter kennis van belanghebbenden, het navol
gende:
De Commissaris des Konlngs in Noord-Holland;
Gezien het besluit van Gedeputeerde Staten van 6
Februari 1884, No. 36;
Gelet op art. 11 der wet van 13 Juni 1857, (Staats
blad No. 87);
Brengt ter kennis van belanghebbenden:
le dat de jaeht op eenden in deze provincie zal wor
den gesloten met 1 Maart e. k.;
2e dat de jaeht op andbk watebwild zal worden
gesloten met 15 April e.k.;
3e. dat het weispel van kwartelen met steekgaren
of vliegnet zal mogen worden uitgeoefend van 1 Moi
tot 15 Juli e.k.;
4e. dat de kooiueden, met uitzondering van die in
do gemeente Texel, op wie deze bepaling niet van
toepassing is, hunne kooieenden opgesloten of gehokt
moeten houden van het tijdstip der sluiting van do
jaeht op eenden tot 1 Mei 1884;
5e. dat de visscherij, met uitzondering van die met
den hengel in de hand, van die met aalkorven, aal
dobbers en palingfuiken, van die met het schepnet of
de gebbe om kleine vischjes te vangen voor de aal
dobbers en van die op snoek in de gemeente Texel,
zal worden gesloten van 1 April tot 1 Juni e.k.
En zal dit besluit in het Provinciaal Blad worden
geplaatst, en voorts In elke gemeente dor provincie
worden aangeplakt.
Haarlem, 11 Februari 1884.
De Commissaris des Konings voornoemd,
(get:) SCHORER.
Schagen, 22 Februari 1884.
Do Burgemeester voornoemd,
G. LANGEN BERG.
t
Historische Roman van Ferdinand Schifkorn.
Uit het Duitsch.
(16).
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Een vbiend in den nood.
„Om Godswil, Donatu, wat va!t er bij n voor?"
vroeg op straat eau litfltjse meisjesstem, waarvan de
eigenares, geholpen door een boomstruik, zich over
de schutting van dm heerenhof boog.
„Ei, Rosmuoda, hoe heerlijk, dat gij u door het
slechte weder niet liet terughouden, hedeu kunnen wij
tenminste ongestoord praten," antwoordde de gevraag
de, een hupsche, slank gebouwde jonge knaap, terwijl
hij op een ledige hooiwagen sprong en met zijn rechter
hand de slauke gestalte van het meisje omarmde.
„Voor het weder ben ik niet bang," antwoordde
Rosmunda, „maar gij antwoordt niet, Douatu, het
kwam mjj voor, dat ik een gil hoorde."
„Ik was in den stal bij de paarden en bekommerde
mij er niet om," meldde Donatu, „want ofschoon ik
slechts nog weinige dagen in het heerenhuis ben,
leerde ik toch zooveel, dat het altijd het beste is,
niets te zien en Diets te hooren, wanneer men er
toch niets aan veranderen kan."
Rosmunda wierp haar kopje wars in den nek.
„Ware ik een man, dan sprak ik anders," zeide
zij kort.
«da. waren alle mannen zoo kloek en moedig als
gij," meende de jongeling terwijl bij vol bewonderiug
het ernstige gelaat van het resolute meisje aan
schouwde.
„Ik weet er een, die nog veel verstandiger en
moediger is," merkte zij op.
„O, gij meent zeker Roman!" fluisterde Donatu,
„doch wat baatten hem zijn moed, verstand en reuzeu-
kracht Nu ligt hij toch in den kelder ea kan band
no'1- voet bewegen. Het is jammer, Rosmunda, dat
alles maar te moeten aanzien, inaar meu kan nu
tenniaal niet helpen."
Als U het hart, tot spreken dringt,
Zoo spreek;
Doch wat gij «egt of spreekt,
Houd steek.
De GÉXE8TET.
Bovenstaande uitdrukking kwam mij over
de lippen, toen ik in de Purmeren Ier Cou
rant het ingezonden stuk had gelezen van zekeren
H. O. uit Schagen en met recht want de
eerste helft van dit stuk heeft het onbetwist
baar karakter van Kwalijkgezintlheid en schijnt
alleen geschreven met het doel om hen, die
thans de Kamer «de Roos" uitmaken, in een
ongunstig daglicht te plaatsen, waartoe de schrij
ver zich niet ontziet zijn toevlucht te nemen
tot de verkeerde voorstelling dat onlangs
door ecnige ouderwijzers, in vereeniging met
enkele leden der Kanier »dc Oude Kassier" vrij
verdienstelijk werd opgevoerd"Immers juist het
omgekeerde is waar, de Oude Kassier is hier
alleen opgevoerd door de leden van de Kamer
iide Roos" onder welke zich toevallig één
onderwijzer bevond.
En daar II. O. zegt dat «de Oude Kassier"
vrij verdienstelijk werd opgevoerd, vragen wij
of niet duidelijk al het ongerijmde van zijn
schrijven hier in het oog sptingt, immers
hij trekt te velde tegen de «ongeleerdheid"
enz. van «de Roos", die het stuk «de Oude
Kassier" viij verdienstelijk heeft opgevoerd.
Ah, mijnheer II. O. gij moet wel vreeselijk
verbitterd zijn op «de Roos" dat gij er
toe verleid wordt ouwaarheden te verkondigen.
Immers het is niet aan te nemen dat edele
beginselen u dal stuk deden schrijven of
zijt gij misschien nog een nieuweling op het
„Meu kan, Donatu, wanneer meu ernstig wil, cn
juist daarom ben ik hier," zeide het meisje beslist,
„neem hier dit kleine pakje en zie toe, dat gij het
nog dezeu nacht den gevangene in handen kunt
spelen."
Het gelaat van den knaap verduisterde zich.
„Ah, gij kwaamt alleen om zijnentwille?" vroeg hij
„Ja, om zijnentwille," bevestigde het meisje, zonder
het verduisterde gelaat van den vriend gade to slaan,
„want hij moet gered worden, hoort gij, Donatu, hij
moet, en is bet niet door u, dan zoek ik een ander,
die meer moed heeft dan gij".
Donatu schudde zwaarmoedig het hoofd.
„Hoor eens, Rosmunda!" zeide hij na eenig na
denken, „ik ken u niet meer, gij zijt sedert eenigen
tijd zoo geheel anders geworden, wat deert u toch?"
„Dat zal ik u zeggen, Donatu," antwoordde Ros
munda op plechtigen toon, miar zie mij niet aan,
want bet zijn dingen, die een meisje moeieljjk over de
lippen fcomeo, zoo is het goed, I >onatu, en luister nu."
Het lieve meisje legde de hand op den schouder
van den jongen man en sprak toen zacht„gij weet,
dat mijn arme vader waanzinnig is gestorven."
Donatu knikte met het hoofd.
„Weet gij ook de oorzaak?" vroeg Rosmunda.
„De menscben zeggen, dat de brandewijn het hem
heeft aangedaan, hij had altijd een zwak hoofd gehad,"
antwoordde Donatu.
„Antal? En gij geloott den schurk?" riep het
meisje bettig uit.
„Neen, doch Donatu aarzelde.
„O, ik weet het!" viel Rosmunda hem in de rede,
„gij zelf zaagt bem meer dan eens beschonken, en
dus moet hij wel eeu dronkaard geweest zijn."
„Rosmunda 1"
„En toch was hij eens zoo blijde en opgeruimd,
200 vlijtig en braaf, gelijk gij," ging het opgewonden
meisje voort, en hoe jong ik ook ben, zoo weet ik
toch boe gelukkig hij met mijn goede moeder loeide,
tot
„Tot wanneer, Rosmnnda
,Tot de nieuwe landheer kwam en mijne moeder
gebied der Journalistiek en hebt gij het goed
genieend, maar verkeerd uitgedrukt?
Wat had u overigens belet, om uwe opmer
kingen want zelfs geen lid van «de Roos" is
ijdel genoeg om te willen beweren dat er op het
gebied der Rederijkerij bij ons nog niet veel
valt te verbeteren te brengen, daar waar
zij hoorenin het plaatselijk blad?
Of behoort u misschien tot die menschen,
die alleen oogen hebben voor het goede in
andere plaatsen, doch willens blind zijn voor
het goede in eigen gemeente?
En wat aangaat het tweede gedeelte van
uw schrijven, hebt gij geen betere raad
gevingen, houdt deze dan ook maar, want die
zijn, het is over bekend, waarlijk niet nieuw.
II. O., wie gij ook zijn moogt: sohiju-vriend
of vijand dat doet er niets toe maar
wilt gij aanmerkingen maken, blijf dan bij dó
waarheid, dat is eene opmerking, die gij eerst
wel zeer ter harte moogt nemen, vóór gij voort
gaat met: nzoowel Schagen als andere gemeen
ten den raad te geven, uw denkbeelden eens
in overweging te nenen.
Niet door afbreken en verguizen, maar door
opbouwen en welwillend de hand bieden, kunt gij
helpen onzuivere toestandeu en onvolmaakt
heden te verbeteren.
Dient er gekastijd te worden, doe dat dau
in recht en billijkheid, doch haal geen persoueu
of zaken door het slijk.
Uitgever der Schager Courant.
(Voorzitter v. d. Kamer ude Roos" J
in het heerenhuis moest gaan helpen, bleek en
ontdaan kwam zij op zekeren morgea naar huis en
sprak onder hevig weenen en snikken met vader,
zoDder dat ik er iets van verstonddoch deze vloekte
eu dreigde zoo ontzettend, dat ik bang werd on het
huis uit liep. Van dat uur aan kwam er geen lachje
meer over de lippen mijner moeder en een jaar later
stierf zij in het kraambed, terwijl mijn vader zijn
toevlucht nam tot de brandswijnsflesch. Ik was toen
een kind en begreep van dat alles niets. Mijn vader
ontviel echter geen woord van deze duistere geschie
denis, tot kort voor zijn dood; het was een nacht als
deze, en Roman die alleen bij den stervende waakte,
was juist heengegaan, toen de ongelukkige mij in een
helder oogenblik tot zich riep en mij onder tranen
en vloeken mededeelde, dat mijn moedor het slacht
offer was van het ruwste geweld van de zijde van
den landheer. ,Uw vader echter,' voegde hij er bij,
,was een ellendige lafaard, die niet den moed had, den
schurk te tuchtigen, zooals hij het verdieude; uwe moe
der stierf van hartzeer en ik was vervloekt. En daarom,
Rosmunda, moet gij mij zweren, geen man te willen
toebchooren, die niet den moed beeft, zijn vrouw te
verdedigen of te wreken; zweer Rosmunda, en geef
daarmede uw vader een rustig stervensuur.' Zoo sprak
bij, Douatu, en ik ik heb gezworen."
Donatu voelde de heete tranen van Rosmnnda over
zijne wangen loopen, en het beven van haar lichaam
deelde zich ook aan het zijne mede. Diep bewogeu
keek hij in de betraande oogen der geliefde, en de
buitengewoon sprekende uitdrukking van zijn gelaat
verried genoegzaam het stoute besluit zijner ziel, toen
hij nu het woord nam. „Wel, Rosmunda dan zweer
ik ook, dat ik niet alleen u verdedigen zal, maar
ook uw moeder wil wreken, zoo waar belpe ous God
Een ratelende donderslag bekrachtigde deze woorJen,
alsof de Hemel deze getuigenis wilde bekrachtigen
do moedige jonge harten van dit paar sloegen trouw
en innig voor elkander en een lange, innige kua
bezegelde dozen eed.