Algesi e e ZONDAG N1 e 1; w s- Landbouwblad, 11 JANUARI. \o 1885 29ile Jaarna 115. A I) V E II T E T1 E - J. WINKEL, DIE EERSTE DAGEN. Laan, Wijk D,' No. 5. Gemeente Schagen. Bekendmakingen. Maarja! daar komt alweer dat \M. 1845» HES Dit blad verschijnt tweemaal per week Woens dag— en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's midd.ijs 1? ii';, worden Advertentièn in het eerst-:itkomend nummer geplaatst. Inr/ezonden stukken één dag vroeger. UITGEVER: TE SOHAGENi Prijs per jaar/3.Franco per post ƒ3.6 Afzonderlijke nummers 0.05. Advertentiën Van één tot vijf regels f 0 75, iedere regel meer 0.15. Groote letters wor* den naar plaatsruimte berekend. Burgemeester en Wethouders van Schagen, noodigen hij deze belanghebbenden uit, die over den jare 1884 over do gemeente iets te vo -deren hebben, hunne rekening vóór of op den len Februari a. s. ter plaatselijke Secretarie in te leveren, Schagen, 6 Januari 1885. Burgemeester en "Wethnndeis voornoemd; Os. de PATER Weth. de Secretaris, DENIJS. (o) De Nieuwjaarsdag is voorbij, of bijna kan men zeggen, de nieuwjaars dac/en, want op eigenaardige wijze worden ook nog een paar daarop vulgende dagen gebruikt, om aan de vele verplichtingen te voldoen, welke die dag den mensch oplegt. Ach! die dag heeft het zoo zwaar te verantwoorden en in waarheid zijn het de menschen zeiven, die elk ander die verplichtingen hebben opgelegd. De mensch, de wijze mensch, handelt ook Jtoman vun Friedrich Friedrich. (33.) XVI. Ilermann verwonderde er zich volstrekt niet over toon den volgenden morgen de luitenant von Bülow tot bom kwam, om hem Tilly's uitdaging over te te brengen. Dat had hij vooruit gezien, liij had daarover reeds mot zijn vader geraadpleegd. „Wat ik omtrent den luitenant von Tilly gezegd heb, heb ik gezegd in mijn hoedanigheid van verdediger on ik geloof niet, in het minste te ver te zijn gegaan," zeide hij. „Ik heb elk woord nauwkeurig overwogen en sta voor de waarheid er van in." Bülow haalde langzaam de schouders op. „Daarover heb niet te oordeelen," antwoordde hij kalm. „Mjjnheer von Tilly gevoelt zich beleedigd en verlangt voldoening." „Het staat hem vrij, mij aan te klagen en het gerecht uitspraak te laten doen." „Aanklagen!" riep Bülow uit en er vertoonde zich een spotachtig lachje om zijn mond. „Mijnheer von Tilly heeft den eenigen juisten weg, om zich voldoening te verschaffen, gekozen: de beslissing door de wapens." „Ik betreur het, hem op dezen weg niet te kunnen volgen," gaf Ilermann bedaard ten antwoord. „Mijnheer Rüling, gij weigert, hem voldoening te geven r" riep de officier verbaasd uit. „Een voldoening door de wapens, ja!" „Gij zijt officier 1" „Zeker En als zoodanig geloof ik beveiligd te zijn tegen de verdenking, dat het mij aan moed ontbreekt. Als officier en jurist houd ik mij dubbel verplicht, de wetten niet opzettelijk te schenden. Ik mag toch aannemen, dat gij bekend zijt met de bepalingen van den strafwet op het duel." „Ah! Gij vreest de straf," riep Bülow op een toon Tan minachting. „Neen, mijnheer van Bülow, ik vrees de straf geens zins," antwoordde Ilermann. „Ik geloof, dat er reeds moed toe behoort, een idee openlijk te bestrijden, dan eenige maanden vestingstraf te ondergaan. Gij geeft aan mijne weigering eene verkeerde uitlegging. Ik kan het niet met mijn rechtsgevoel en dus ook niet met mijn eer vereenigen, duidelijke bepalingen van do wet opzettelijk te overtreden en te schenden." „Mijnheer Kiiling, is deze zienswijze vereenigbaar met uw eer als officier?" vroeg Bülow. „Ik geloof volkomen! Hot zou een zondelinge tegenspraak zijn, wanneer d© door den woning be krachtigde rijkswetten niet vereenigbaar waren met de eer van den officier." „Dat zijn particuliere beschouwingenantwoordde de luitenant kortaf, in dezen alweder zeer in konsekwent. Menigeen klaagt en pruttelt over de zeer vele kaartjes, die hij ontvangen heeft en toch vindt hij 't bij slot van rekening, eerst vreemd en daarna on beleefd, dat A, die hem toch zoo goed kent, hem geen kaartje heeft gezonden. Het gaat op dien dag even als zoo dikwijls bij gevallen van huwelijk, geboorte of overlijden. Men maakt nauwkeurig lijsten op van vrienden en beken den en denkt, zoodoende niemand te vergeten en toch heeft men, bij nadere ondervinding, niet zelden zelfs goede bekenden over 't hoofd geslagen. Dat dit vergeten dus zeer menschelijk is, vergeet men, bedenkt men niet, en men begint den nieuwen jaarkring met een veroor- deelen van zijnen naasten als eerste post op de nieuwe schuldrekening Die vervelende kaartjes en Wenschen per briefkaart! zal de uitroep van menigen post ambtenaar zijn, en waarlijk niet ten onrechte. De dagbladen hebben ons dat bijna ongeloof lijk cijfers van brieven enz. aan't postkantoor te Berlijn meegedeeld, maar naar verhouding van 't aantal inwoners is inderdaad het getal aan 't postkantoor te Amsterdam niet zoo heel veel minder, 't Is waar, 't is op zoo'n postkan toor een bijna ondoenlijke arbeid en men heeft „Zekerik zal daarom mijne meening gestand doen," zeide Hermann. De luitenat van Bülow boog zwijgend tegen Her mann en verliet het vertrek. Ilij bevond zich in den pijnlijksten toestand, want dezen afloop had hij niet vervvacht, en hij wist nauwelijks, wat hij dom moest. Hij moest dubbel voorzichtig zijn, daar Hermann de neef was van den overste, Tilly wachtte hem en hij begaf zich het eerst naar deze. Bedaard deelde hij hem den uitslag mede. De ex-luitenant sprong snel op van zijn zitplaats. „Hij is een lafaardHij is bang voor de opening van mijn pistool te treden!" riep hij uit, „Hij bezit den moed niet, mij voldoening te geven, maar ik zal raij die met de rijzweep verschaffen, openlijk, op de straat, waar ik hem maar aantref! Bülow had deze uitbarsting van toorn voorzien. „Tilly, gij beoordeelt bom verkeerd," zeide hij ge ruststellend. „Gebrek aan moed is niet de redon zijner weige ring." H|i deelde nu Hermanns inzichten mede. „Bespottelijk! Wat gaat hem de wet aan riep Tilly uit, die maar niet kon begrijpen, dat iemand uit eerbied voor de wet iets niet kan doen. „Hij is bang voor de straf. Halta! Hij schijnt or niet aan te denken, dat mijn straf voor hem nog voel gevoeliger zal zijn ik zal hem tuchtigon 1" „Bega geen onbezonnenheid," vermaande Bülow. „Vergeet niet dat Rüling officier is." „Hij heeft niet alszoodanig gehandeld „Het oerdeel over zijne weigering der voldoening komt den raad van eer toeik zal de weigering den overste melden!" „Bespottelijk De oude is zijn oom 1" braclit Tilly hier tegen in. „De overste zal hem daarom niet in bescherming nemen, wanneer bij naar zijn overtuiging de eer van den officier niet streng heeft beschermd. Gij; kent in dit opzicht zijne gestrengheid." „De inzichten van den overste raken mij nog minder; ik handel alleen naar eigen overtuiging!" riep Tilly uit. „Gij zult het eehter uwe vroegere kameraden on mogelijk maken,- langer met u om to gaan." Tilly haalde minachtend de schouders op; doch deze woorden schenen toch eenigen indruk op hem te maken. „Ik zal het overdenken," antwoordde hij. „Kom ik van mijn voornemen terug, dan doe ik dit alleen uwentwege. Dat kunt gij den oude zeggen en er ook bijvoegen, dat ik nimmor zal vergeten, dat bij mij heeft genoodzaakt,- mijn ontslag te nemen. Hij alleen draagt er de schuld van, dat die vent die referendaris, mi) openlijk heeft beleedigd ik zal bom dat terug betalen, d larop kunt gij staat maken De luitenant von Bülow antwoordde niet, want de bedreiging tegen zijn oveiste deed hem pijnlijk aan. Hij begaf zich naar den o\ erste om hem hot gebeurd medelijden met al die ambtenaars, die meil zou kunnen brengen is een der hoofdstukken van ,/Stacklander's Europeesch slavenleven", maar als men nu dien arbeid eens ter zijde zet en wegdenkt, Wat is 't dan geen heerlijke zielverheffende gedachte, dat de menschen zóó t nieuwe jaar ingaan 't Stroomt over Van de heerlijkste wenschén Voor elkanders heil en Welzijn. Alle jaloez/ schijnt uit de wereld Verbannen te zijn en we komen eene schrede nader aan 't groote doel der gelijkheid der verbroedering. Heil en zegen die wensch is op ieders lippen, en Wordt hoor baar of zichtbaar geuit. En 't spreekwoord zegt immers: waar 't hart vol van is, daar vloeit de mond van over. Wel nu, logisch ge redeneerd, dan vloeit in ieders hart eene bron van menschenliefde en menschenmin zóó rijk, zóó overvloedig, dat het hart dien stroom geenë grenzen meer kan stellen en de mond als 't Werktuig dient, om die Wenschen en goede gezindheden over heen te brengen. ongelukkige woord, die rustverstoorder, die afbreker van schoone droomen, die verwoester van luchtkasteelen; maar Waar blijft dan de berekening? Of kunt ge ontkennen, dat? mede te cfeelen. Zwijgend hoorde Eeodoo'r ton Rüling hé'm aan? Geen spier van zijn gelaat bewoog zich, en toch scheen er in zijn oogen een uitdrukking van tegenzin te leggen Door geen onkel Woord verried hg zijn gevoelen, „Hebt gij beproefd, een vreedzamen afloop to" bewerkstelligen vroeg hij. „Zeker," antwoordde BüloW. „Ik heb alles aange: wend, Tilly over te halen, zijn uitdaging te laten1 varen. Mijne bemoeiingen stuitten af op zijne ver bittering," „Hebt ge Hermann Ruling er niet opmerkzaam1 op gemaakt, dat hij de beslissing aan den raad van eer moest overlaten vroeg de overste „Neen. Ik meende daartoe niet hot recht te hebbenf daar hij dadelijk verklaarde, dat hij de uitdaginng afwees omdat het duel tegen de wet indruischta en hij opzettelijk nimmer tegen dj wet wilde handelen." Do overste zweeg een oogenblik. „Hoe is uwe meening over d'it geval Vroeg hij toen. Bülow talmde met het antwoord. „Sproek vrij uit. Ik wensch niot, dat de bloed-" Verwantschap van Hermann Ruiling tot mij, invloed- uitoefent op uw meening. Voor den soldaat is er voor zijn dbnken en zijn doen slechts een richt snoer, dat is de eer en het aanzien van den standy waartoe hij behoort." „Ik meen, dat hij de uitdaging niet had mogen' weigeren." //Waarom niet S „Volgens mijne overtuiging Iaat het zich niet vereenigen met de eer van den offihier „Gij meent dus, dat de eer van den officier in ve lerlei opzichten boven de wettilijke bepalingen staat?" „Ja," antwoordde Bülow na eanig nadenken. „Dat is ook mijne overtuiging," zeide de overste. „De eer is het onschendbaarste goed, dat de officier bezit, daaraan mag niet getornd woiden en d e raag ook niet bevlekt worden. De ter wordt niet bepavld, door zekere paragraven, maar zij is bepaald door den geest, die in het leger heorscht, én naar de^en geest moet ieder zich schikken, of hij behoort niet tot dien stand hj is dien onwaardig 1 Ik ben geen vriend van het duel, ik verwerp het beslist, wanneer het nis een speelbal wordt gebruikt en op de moest lichtvaardige wijze wordt gehand haafd; het moet het laatste het nood wapen zijn voor de eer van den officier; maar men mag zich niet onttrekken aan den dionst van dit wapen. Ik zal de wetgevers, die voor het duel een vestingstraf bepaalden geen verwijt daarover maken, zij ktinnetr op de verschillende standen geen acht slaan. De grond stelling dat voor de wet allen gelijk moeten zijn, hoeft tot het gevolg geleid, dat do wet voor allen1 dezelfde is. En toch is het een daadzaak, dat een^ verwijt, dat ik een jongen man doe, ternau wernood iets bclecdigonds heeft, terwijl hek

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1885 | | pagina 1