5 MEI.
AT S E u s-
lilSDBOUWBLA I>.
4
Ao 1885.
2i)Me Jaargang.
ALGE M E E
A. D V E si T E I I E -
ZOADAG
J. WINKEL,
TE SCHAGEN
Gemeente Scha gen.
Bekendmakingen.
Aangifte van Verhuizing.
t. Arie Meijer.
2. Pleter MonijK.
„Ut 18/7.
ui
Dit blad verschijnt tweemaal per week Woens
dag- en Zaterdagavond. Bij inzending tot 's
'middags 12 ure, worden Advertentièn in het
eerstuitkomend nummer geplaatst.
Ingezonden stukken één dag vroeger.
UITGEVER:
Laan, Wijk D, No. 5.
Prijs per jaar/3.Franco per post ƒ3.60
Afzonderlijke nummers f 0.05.
Adcertentien van één tot vijf regels f 0 75.
iedere regel meer f 0.15. Groote letters wor.
den naar plaatsruimte berekend.
Burgemeester en Wethouders van Sehagen,
brengen, voor zooveel noodig, met het oog op
het verzuim, betrekkelijk het doen van aangifte
ter Secretarie, bij verhuizing binnen de
gemeente, den ingezetenen in herinnering, de
volgende artikelen van het politiereglement
dezer gemeente, als
Art. 11.
Ingeval van verhuizing binnen de gemeente,
zal daarvan, binnen acht dagen, behooren te
worden kennisgegeven ter Secretarie der
gemeente, op den voet als hierna is bepaald,
te weten:
Voor een geheel gezin, inwonende dienst
en werkboden daaronder begrepen, door het
hoofd van dit gezin.
Voor afzonderlijk levende personen, door
henzelven.
A r t. 12.
Overtreding van het vorig artikel wordt
Novelle/te van liosenthal-Bonin.
(5.)
SLOT.
„Oraniënburg, den 28 Juli.
„Be.te Vriendin.
„Gij hebt gelijk, ik heb een geheime neiging voor
oom Gustaaf ja, ik heb hem lief, maar hoe durf ik
een oud meisje, een manke persoon, toch mijne
«ogen tot hem opslaan, toch aau de mogelijkheid
donken, hem te huwen Ik heb er immers geen
recht op, liet zou immers gewetenloos zijn, wanneer
ik hem de last van mijn gebrekkig persoon wilde
opleggen heeft de man daartoe zoo lang met het
leven geworsteld, om mot een oude, door de natuur
misdeelde vrouw een huishouding op te richten
Do zedelijkheid, de godsdienst, mijn hart vorbiedt
mij zulke gedachten en toch hoop, verlaug, wensch
ik wie kan zijn hart gebieden
„Ik moet Liet laten begaan, doch mijn hoofd zal do wacht
houden en wanneer mijn hart niet langer kan zwijgen,
dan zal mijn vorstand het toeroepen^: terug, gjj doet
verkeerd Maar waarom zou eigenlijk mijn hart niet
magen gevoelen en de smartelijke zaligheid van de
lietde in zich mogen ondervinden ik weet toch
immers niet eens ot hij aan mij denkt. Zijn bjjzondero
houding dat wekt nu reeds de achterdocht der
meisjes kan immers wel afkeer zijn, want de man
doet eigenlijk alsof hij mij schuwt. Hij is onrustig in
myrie nabijheid en wanneer ik hem aanzie, wendt hij
byua verlegen deu blik af, juist gebcol het tegenover
gestelde van vroeger, toen hij my zoo doordriugend
en aanhoudend plag aan te zien. Wanneer hij toch
eens iets voor mij gevoelde? Wat zal ik doen, wat moet ik
doen? Mij duizelt liet hoofd en klopt hot hart zoo ontstui-
inig - ii ij, de dertigjarige. Waar is toch mjjn koel en
helder verstand gebleven? Alles weg, alles weg!
Hot is mij dikwijls te moede als moest ik vluchten,
ver, tot aau hot einde der wereld, en toch zou ik
niet gaarne het huis verlaten, omdat ik eeu uur
zyno nabijheid zou vreezeu to ontberen. Ik sidder or
voor, dat hij spoedig afreist, en toch moet ik het
oproeht wenschen, zoowel om mijn oom en mijne
jachten, als om mijne rampzalige steeds toenemende
liartstocbt. Uoch wie weet, wat or geschiedt mis-
scliion kan ik mjj zelve beheerschen laat ik dit
huis en alles in den steek, om al deze verwarringen
te ontvlieden, en ijl tot u, orn mij troost en rust
m uvio vreedzame woning te verschaffen,
Uwe terucdergedrukte
Üttilio.*
gestraft, niet eene boete van een gulden.
Sehagen, 21 April 1885.
Burgemeester en Wethouder voornoemd;
G. LAKGEN'BERG.
de Secretaris,
DEMJS.
Burgemeester en Wethouders der gemeente Schagen-
Qezien da Uispositiën van Zijne Excellentie, den heer
Commissaris des Konings in Noord Holland van don
16on April 1885 Nos. 113[1775 bis en 113i3l06
(Provinciaal Blad No. 22[23.)
Gi let op onderscheidene bepalingen der Wetten
op het recht van patent en op de Porsoneele belas
ting.
Brengen door deze ter kennis van de Ingezetenen
dezer Gomoente
1, Dat da uitreiking van de Besehrjjvings-biljetten
betrekke lijk de belasting op het personeel zal aan
vangen op den 4en Mei aanstaande;
2. Dat, overeenkomstig 2 van art. 29 der wet op
de parsoneele belasting, benoemd zijn om als tegen-
schatters van de zijde der belastingschuldigen in te
dienen, ingeval van heiziening, achtereenvolgens het
bepaalde bij art, 32 2 dor wet, van het aangegeven
bedrag der huurwaarde of aantal deuren en vensters
of haardsteden, do heeren
„Nauwelijks had ik deze regels geëindigd, of oom
Ludwig roept mij stel u voor, wat er gebeurd
is Fanny moot zoo iets gezegd hebben, als dat
do menschen allerlei praten over dit verblijf van
een zoo jeugdigen oom in het huis haars vaders;
daarop sprak oom Gustaaf de wensch uit, in tegen
woordigheid van oom Ludwig en zijne drie dochters,
ook ik moest er bij zijn iots te mogen ver
klaren. Men verzamelde zich dus in de eetkamer,
ik werd naar beneden geroepen, on oom Gustaaf
begon als volgtGeëerde hoorders 1 Ik ben niet
doof,' hierbij zag hij mij doordringend aan
„ik boor even goed als gjj allen. Mijne doofheid was
slechts het middel, waardoor ik de waarheid wilde
Leren kennen. Voor deze kleine maskerade vraag ik
allen vergiffenis!' -- Mijne niehten werden afwisselend
zeer bleek en zeer rood en oom Ludwig was
verslagen. ,Wat ik nu heb ondervonden,' ging
oom Gustaaf bedaard voort, ,is, dat mijne
dria zeor sehoone en zeer beminnenswaardige nichten
niet met, en, ook zonder mijne doofheid mij niot zeer
gaarne tot man zouden nomen daarentegen voor mijn
geld een bijzondere voorliefde hebben doch dat
vind ik niet aangenaam; ik zou evenwel ook een wei.
uig om mijn persoon bemind worden, zelfs als doove
man, en mijn gehuichelde doofheid heeft mjj doen
inzien dat dit hier volstekt niet het geval is. Slechts
omtrent eeu persoon verkeer ik dienaangaande in
twjjtel. Zy wist dat ik doof was en toonde toch niet
den minsten afkeer in mjjn persoon, had niots op
mij aan te merken, maar sprak zelfs, vooral op don-
eersten dag van mijn verblijf alhier tegen de in
zichten der overigen, ton mijnen gunste. Die
persoon zijt gij, Otiilie. Nu, ik beu het gewoon,recht
0| mijn doel af te gaan. Denkt gij nog zoo gunstig over
mjj, Ottilie? Zeg mij, zoudt gij mij willen huwen?'
„Bij deze woorden ontstelde ik zoo, dat ik meende
to zullen nederstorten, mijn hart sloeg mij tegen da
keel en een vervaarlijk gegons klonk in mijne ooren.
„,Ik ben oud, ik hink, ik mag er niet aau doukon,
te huwen! zeide ik eindelijk na eeno lange pauze,
gedurende welke do blikken rajjner nichten als die
van een tijger op mjj gericht waren.
„,Gjj hébt voor mij don juisten leeftijd; ging oom
Gustaaf voort, ,en wat het hinken betreft, dan zult
go equipage hebben om te rijden en bedienden genoeg;
bovendien heb ik opgemerkt, 'dat gij u even vlug
eu gemakkelijk kunt bewegen, alsof gij dat gobrok
niet hadt. Ik heb, terwijl gij mij voor doof Lieldt,
uw karakter loeren keonen, gij hebt niet in gebaren
en gezichten komedie gespeeld, terwijl uwe woor
den on uw hart geheel andere diagen zeiden-
Gij hebt mij onverholen uw ware hart getoond en het is
dus alleen nog maar de vraag, of gij mij deze mis
leiding, die ik immers ook jegens u pleegde, vergeven
kunt, of ik u niet te oud ben en of gij wol zoovool
geneg nbeid voor mjj gevoelt, dat gjj mijne vrouw
wilt wo,don.
„De uitdiukking ,zjjn vrouw' deed miju hart
3. Dat de uitgifte van de verklaringen van aarigifre
voor het recht van 'patent zal aanvangen op den
4en Mei aanstaande, en dat met do weder bijeenver-
zameling dier verklaringen op den 15enMei daaraan
volgende zal moeten begonnen zijn; een en ander
intusschen met uitzondering van de patentpliclitigen
vermeld onder No. 37 tot 40 van Tabel °14
(Tappers etiz.j aan welke de bedoelde verklaringen,
welke binnen drie dagen na de uitreiking zuilen
worden opgehaald, afzonderlijk en onverwijld hij den
aanvang des dienstjaars zu'len atgegeven worden
4. Dat zij die bij de uitreiking of terughalir.g van
verklaringen betrekkelijk het patentrecht, m ehtun
overgeslagen zijn, zich d larop niet zuilen kunnen
beroepen, maar integendeel verplicht zijn zorg te
dragen, dat de vereiscbte on behoorlijk ingevulde
verklaringen door hen worden ingediendhetwelk
zal behooren to geschieden, ten kantore van den
Ontvanger van 's Rijks Directe Belastingen waartoe
de Gemeente behoort, onverwijld nadat den
uitersten dag voor de terughaling der verklaringen
zal verstreken en dus van de omstandighoid van
vergetene uitreiking of wederophaling zal gebleken
zijn, aan wolk kantoor tevens de vereischte billotton
kunnen worden verkregen.
5. Dat de dag waarop de patenten voor de patent-
pliehligen vermeld in No. 37 tot 40 van Tabol 14
(tappers enz.) ter afhaling gereed zullen zjjn, nader
on in ty'ds zal worden aangekondigd, doch dat deze
patenten, ingevolge art. 2 dor wet van 24 April 1843
(Staatsblad No. 17) niet mogen uitgereikt en da
ontstuimig kloppen het kwam zoo innig, zoo
warm, zoo mannelijk van zijn lippen, dat ik alles
vergat, wat ik mij voorgenomen en voor recht en
plicht gehouden had, en uitriep: ,ja ik kan het!'
Toen kreeg ik een verschrikkelijke gedachte. Ik was
niet eerlijk tegen hem, ik heb immers dadelijk gemerkt,
dat hij goed hoorde en, ik wist het nu mijn
gedrag toch iets daarnaar ingericht, omdat ik de
wensch ontstond diep in mijn hart dat ik hem
mocht behagOu. Het kwam mjj voor, als had ik zijne
genegenheid door list gewonnen, ,Neen', riep ik
daarom, mijnbeer Laughoff, ik kan niet, ik gevoel
mij uw vertrouwen niet waardig!' Nadat ik het ,ja'
had uitgesproken, waren mjne nichten, bevende van
woede en toorn, uit de kamer gosueld, en mijn oom
achtte het ook niot noodig, langer gotuige te zijn
van de vernietiging zijner luchtkasteelon wij
waren dus alleen in de kamer.
„,Gjj zeidel; eerst ja en toen sprak uw hart, zooals
ik hoorde, en nu roept gij neon!' zeide oom Gustaaf
tot mij, terwijl hij mjj ernstig aanzag. ,Ivunt gij mjj
dan die kloine maskerade mot vergeven Dan is uwe
liefde voor mij ook niet bijzonder sterk,' voegde hij
er droevig aan toe.
„Ik begon to weenen.
„Oom Gnstaat nam mijn hand.
„,Dat is het niet', zeide ik weder onder een vloed van
tranon, ik geloofde aan uwe doofheid, eu toch wist
ik zeer spoedig dat gjj goed hoordet, on heb mjj
dus gedragen, als tegen iemand die goed hooide.'
„,Oom Gustaaf outsteldo en stairdo ceniga oogeu-
bltkken voor zich uit. „liebt gij u dan anders \oor"
gedaan, dan als gij geloofd hadt aan mijne dooflioid F'
vroeg hij eindelijk.
„,Neori, volstrekt niet andors, want ik kan mij niot
veranderen maar
„,Nu, maar?'
„,Ik wilde u bohagen.'
„,Ook ter wille van mijn geld?'
„Fooi, uw gold 1 No-n, omdat gj mij bevielt,
omdat mjj er myn hart toe aandreef, dat bracht mij
dikwyis in tegenspraak met mijne nichten. Li den
beginne wist ik niet, dat mjjn gedrag uw aandacht
ti ok, doch nadat gij gezegd hebt, dat juist mjjne houding
tegonover den dooven man u zoo beviel, zag ik in, dat
ik. listig had gehandeld.'
„,0, die list is goou list 1'riep oom Gustaaf daarop
uit, „gelukkig; dat ik die list verzon 1 Gij zjjt nog
oerlykor, openhartiger, braver en deugdzamer dau
ik gedacht heb. Kom, mijn kind,' zoo eindigde hij
„nu is uw plaats bij mjj 1' En toen ik uil schuwheid,
eu zeldzame zwakte mjj niet bewegen kou, kwam
hij naar mjj toe, on sloot mij in zjjue armon.
„,En ben ik u niet te oud ea te lee.yk en te
gobrekkig?' kon ik niet nalaten to vragen.
„Gjj zjjt voor mij dc beste, do lielsie, do vrouw,
dio God voor mjj geschapen beeft, tot wien bij mjj
genadiglijk heeft gebracht', klonk hot hartelijk uit
zjjn mond en hij bedekte mjjne lippou niet kussen.