en vensters grijnsden ons de afschil
nies aan, boevengezichten nog drZ^stet,,
de halve duisternis, die in dit wm-g8n(ier
gen heerschte dat, zoo dicht bii
ten gelegen, mij toch toescheen in 8root«str;'
stad, ver buiten Amsterdam thuis SS
Vrouwen met ongekamde haren diAbeho%'
de schouders fladderden, aan furiën Tr
hare smerige, groezelige, uitgeratel/
mannen en kinderen in lompen vei
de deuren en grijnsden ons aan' ond2 nec it
rond stilzwijgen, dat bij ons vertrek
werd door eenige nijdige, vijandige SK
Alweer een draai, en wij stonden voof
schuurtje, zoover de duisternis mii de a laa8
scheiden, het was de „restauratie"' of fr °D,lei'
zooals de rechercheur gekscherend zeid/ff D|)'s
het doel van dezen tocht. Toen wiV h n ts
waren binnengegaan, zagen we een uit 1
verzameling schavuiten om een soort v
zitten, in een nauwe, lage ruimte, alleenti?1
door den rooden gloed van een groot f'ornu
voor de kastelein, een kerel blijkbaar aa^3'
gasten gewaagd; bet onooglijke eten
maakte. De rechercheur hield eenige aJS
ken onder doodsche stilte inspectie, maar
hier scheen de man, dien hij zocht' nier l0ol:
JAN VAN BEN JA>
Wordt Vervolgd
üia 1
bruik van vertrouwen had schuldig gemaakt
ten nadeele eener firma in kruidenierswaren.
Volgens de beschrijving was de beschuldigde
een lange kerel van bijna dertig jaar of daar
omtrent, gekleed in pilot broek, grijze kiel en
een lakensche pet schuin op het hootd. Eene
geschikte aanwijzing was de bijzonderheid dat
de man slechts één normaal oog had, terwijl het
andere ronddwaalde, met andere woorden hij
keek sterk scheel, en bovendien wist de bedro
gen kruidenier te vertellen dat hij op eenigzins
hoogen toon en schreeuwerig sprak. Op het po
litiebureau waren deze gegevens verzameld en
aan de geheime agenten meegedeeld, die na een
korte beraadslaging eenparig tot de slotsom
kwamen, dat de bedoelde gauwdief niemand an
ders kon zijn dan „scheele Wullem," een indi
vidu dat reeds herhaaldelijk achter slot en gren
del had gezeten, „Rijkslogé" was geweest, d. i.
op Ommerschans, en voor een week ot zes uit
Leeuwarden in de hoofdstad was teruggekomen,
zooals nu bleek, om weer eens wat nieuws uit te
halen. De rechercheurs, die op mij een grootschen
indruk maakten, 't was werkelijk of zij gehte'1
Amsterdam en al zijne bewoners kenden, zou
den dat heer wel vinden en hem in dat geval
zooals zij tegen hun chef zeiden, maar onmid-
delijk „wegslaan," een politieterm, die zooveel
beteekende als inpikken of arresteeren.
't Begon al avond te worden, tenminste in
sommige magazijnen werden reeds gaspitten
aangestoken, maar overigens kon men zich nog
met de laatste zonnestralen behelpen. De recher
cheurs, die niets buitengewoons in hun kleeding
hebben, maar zoo weinig mogelijk de aandacht
wenschen te trekken, lieten mij in de hoofd
straten alleen loopenmet hun kalmen, slente
renden gang geleken zij van die lieden, die men
op elk uur van den dag tegen komt zonder ze
ooit op te merken. Zij schenen niets te doen
te hebben en sukkelden ieder op eigen gelegen
heid verder, bleven voor de winkels staan alsof
zij iets van hun gading zochten, maar toen ik
scherper toekeek, bemerkte ik dat inderdaad niets
hunne voortdurend gescherpte aandacht ont
snapte, ieder voorbijganger werd opgenomen en
waarschijnlijk beoordeeld. Op den Nieuwendijk
gekomen, gaf de een den ander een wenk, waarop
deze met een blik van verstandhouding ant
woordde, die moest beteekenen dat hij zou
wachten. De eerste rechercheur, een lange, brood
magere man met een versleten jas en een laag
bolhoedje van vier modes terug, bleef staan voor
een winkel tot ik bij hem was en mij toewen
kende hem te volgen, draaide hij onverwachts
een smalle sponning in, tusschen den winkel
en het huis daarnaastik wist niet wat ait
moest beteekenen maar deed als mij was voor
gedaan en zat letterlijk tusschen twee hooge
muren ingekneld, waarin alleen plaats was voor
mijn weldoorvoed personaadje, maar niet veel
meer. "We waren plotseling uit het rumoer van
den Nieuwendijk en strompelden verder tus
schen de muren, ik achter mijn geleider aan,
die mij het geheele verdere uitzicht belette.
Wij waren in het zoogenaamde hol, een ver
zameling van oude vervallen huizen in het oudste
gedeelte der stad en niet ver van de plek waar
volgens de overlevering en onze stadshistorie,
schrijvers, eens het stamslot der heeren van
Aemstel heeft gestaan. Ik was niet erg op mijn
gemak; op eenigen afstand vóór ons hing een
vuile beslagen lantaarn, die een treurig licht
in het steegje wierp, zoodat ik geheel in de
schaduw van mijn voorman liep; met zijn
slentergang stapte deze voort, nu en dan waar-
Zij bedekte met de rechterhand haar gelaat.
Horst greep haar linker en overlaadde die met
kussen
//Vaarwel vaarwelIk neem uwe liefde met
mij riep hij uit en snelde toen weg.
Dora bewoog zich niet, haar oor vernam alleen
het geluid van zijn tred. Zij wa» alleen. De hemel
boven haar was nog even blauw, alles rondom haar
was nog hetzelfde, maar haar oog zag niets; voor
haar was de toekomst, de geheele aarde dor en
woest. Het is immers maar een sprookje, dat het
menschenhart breken kan, en toch haar hart
scheen gebroken te zijn.
Langzaam begaf zij zich naar huis. Slechts eene
gedachte gaf haar nieuwen moed, namelijk deze,
dat zij den toorn van haar echtgenoot van Horst's
hoofd op het hare zou kunnen doen dalen. Zij
vreesde niet. Wat kon de baron haar doen En
al ontnam hij haar het leven, zij wilde dit gaarne
opofferen.
Zij begaf zich naar de kamer van haren echt
genoot; voor de deur stond zij stil, drukte de beide
handen tegen de borst en haalde diep adem. Daarop
trad zij binnen.
De baron zat in een leuningstoel, en staarde
voor zich uit. Langzaam sloeg hij de oogen op, toen
hij haren tred vernam; geen toorn stond er in te lezen.
Zij ijlde op hem toe, vatte met beide handen zijn
rechterhand, zij wilde hem om vergiffenis vragen;
hare lippen brwogen zich, maar waren niet in staat
een enkel woord uit te spreken.
^Verstoot mij, ik zal het zonder morren verdragen I#
riep zij eindelijk ait.
Buschbeck schudde langzaam het hoofd, hij ont-
schu wende voor oneffenheden, die hij ah een kon
kennen door een herhaald bezoek, naai het mij
voorkwam. Nog eenige passen en wij kwamen
langs enkele lage deuren, waarvoor hier en daai
eene vrouw ons nieuwsgierig en lang met vnen-
deliik even kwam opnemen, om daarna spoedig
met een minder vleiende opmerking over de
gehate „pelisie" weder te verdwijnen of zich met
eene buurvrouw in gissingen te gaan verdiepen,
wie er nu weer gehaald zou worden." Tusschen
de vervallen hooge huizen gingen wij intusschen
verder, kwamen langs een soort pleintje, maar
zóó klein, dat het zelfs dien naam niet verdiende
en maakten herhaaldelijk krommingen, zoodat
ik geen richting meer kon bepalen. Opeens sloeg
de schrik mij om het hartmet een blik achter
waarts zag ik hoe verschillende personen, meest
vrouwen, de koppen bij elkaar staken om ons
blijkbaar te bekijken en op te nemen, ik zag
nergens een uitweg meer, het klamme angst
zweet brak mij uit in deze huizenc-haos en ik
dacht niets anders dan dat mijn laatste uurtje
geslagen was. De „stille diender" maakte op
dat oogenblik halt, stak zijn hoofd door een
gebroken ruit en scheen gedurende eenige oogen-
blikken de dikke duisternis daarachter te willen
doorboren, maar zijn onderzoek scheen hem niet
bevredigd te hebben want hij bromde iets tus
schen do tanden en greep in zijn zak. Als een
bliksemstraal schoot mij de gedachte door het
hoofdhij haalt zijn fluitje voor den dag en
roept om hulp, want het gefluister om ons heen
werd steeds dreigenderMis, er verschoon een
roode doek, de man snoot zijn neus
Langzamerhand kreeg ik mijn bezinning terug
en begreep dat mjjne vrees ongegrond was ge
weest en ik in zijn gezelschap volkomen veilig
was. Nog twee krommingen en daar stonden
we, Joost weet hoe, opeens op den gedempten
Voorburgwal naast den anderen rechercheur.
Na eene korte onderhandeling werd besloten
eens verder te kijkenmijn leidsman had wel
degelijk bemerkt dat ik het niet erg gezellig had
gevonden in het hol, hoeveel moeite ik ook deed
om mijn angst van straks te verbloemen. Hij
Jachtte mij misschien een beetje uit en verze
kerde mij dat het hier nog een deftige buurt
was, we zouden nog wel wat anders zien. Nu,
dat Ikon mij ook niet veel meer schelen, ik
voelde mij thans vrijmoedig en mijn nieuws
gierigheid was zeer geprikkeldik verlangde
boeven, roovers, moordenaars te zien, en was
bereid om hem door dik en dun te volgen-
We gingen verder; de Zoutsteeg door, het Damrak
dwars over, een gedeelte Warmoesstraat en de
Pijlsteeg door en daar stonden we op den Oude -
zijds Voorburgwal, op de Bierkaai, zooals de oude
Amsterdammers zeggen. Nog een klein eindje
de gracht op, linksom, en daar zaten we tusschen
twee hooge muren, nog dichter bij een, nog vuiler
en meer verweerd; de bodem was bedekt met
scherven en steenen, en de muren aan beide
zijden kil en vochtig; een flauwe lichtstraal wees
ons den weg, bij eiken voetstap dreunde het
tusschen deze huizen; een dikke stinkende walm
golfde ons tegen en werd van afstand tot afstand
dichter, en belette mij bijna de ademhaling. We
gingen voruit en kwamen in een slop waar
eenige huizen over elkaar schenen geschoven
te zijn; in het midden was een poel van dik,
kwabbig water met ondiepten van vuilnis dat
een walgelijken stank verspreidde die mij het
hart in het lijf omdraaide. In dien poel, lagen,
men zou het bijna niet gelooven, een paar een
den. De huizen zelf waren allen dik berookt,
en onbeschrijfelijk smerig en overal in deuren
trok haar zijn hand niet.
,/Ik wist immers, dat gij mij niet bemint,# ant
woordde hij met berende stem, tfik weet, dat ik
geen recht heb op uw hart, en toch en toch
Hij eindigde den volzin niet.
//Verstoot mij, want ik ben schuldig riep Dora
uit. //Maar wees niet toornig op uw zoon.#
De baron sprong schielijk uit zijn stoel.
#Gij smeekt voor hem voor hem riep hij
uit. //HahaNu begrijp ik, waarom hij zoo gewil
lig bereid was, voor u te zorgen, wanneer de dood
mij mocht wegrukken. Hij hoopte
^Buschbeck, niet verder viel Dora hem srnee-
kend in de rede. „Gij hebt onze schuld in hare ge
heele omvang gezien, niet meer treft ons niet
meerMaar gij weet niet, wat voor de verzachting
van onze schuld pleit! Het oogenblik had Horst
medeges ïeept en ook mij het oogenblik, want
wij wisten, dat wij voor eeuwig afscheid namen van
elkander.#
z/Voor eeuwig afscheid vroeg Buschbeck ver
baasd.
*/Ja. Horst bemint mij, ik wist het, ofschoon hij
het met geen enkel woord had verraden. Tevergeefs
heeft hij met zich zeiven gevrorsieid, om den ramp
zaligen hartstocht te bedwingenhij heeft zijn
ontslag genomen, om op reis te gaan, voor jaren
misschien om nooit terug te komen. Het is zijn
vaste wil geweest, hier niet meer te komen, mij
niet weder te zien, toen heeft uw brief hem hierheen
geroepen. Dit alles bekende hij mij, toen hij mij
in het park ontmoette; hij wilde zich zeiven be-
heerschen, zijn hartstocht was evenwel sterker, ook
°°k heb mij laten medesleepen ik wist,
shn.rl \7Ar hnifcm A «w
u --.i in v
m.innnn An kin^m-An in 1 r\rv>
jakker
Binnenlandsch NieuwT
Sc hagen, 2 Oct. 1886.
Gelijk belanghebbenden reeds uit de in ons roti»
nummer geplaatste advertentie zullen hebben o»
merkt, zal ons Mannenkoor ,/Euterpe", Zont-
10 October, zijn Concert geven.
Dit concert, behoort nog tot het vereenigioaW
1885^86 en kon door verschillende omstandigheden
niet eerder plaats hebben. Het programma voor®1
concert vastgesteld, bestaat uit de volgende nummers'
1. Ouverture Egmont, v- L. v. Beethoven, gea!t
v. piano, 8-handig; 2 Vriendschap v. C. v. d. Linden'
8. Sie flüstert leize, v. Er. Abt; 4. Opwaartsv!
Hol; 5. Derde Concert, v. L. v.Beethoven,4-1»,
dig; 6. Erühlingsglaube, v. E. Schubert, enWie-
gelied van Solo's voor Tenor door den Heer
P. Stadt v. Schagerbrug eere lid der Vereeniging;
7. Ave Maria, v. Heiuze, koor met solo's en Har-
monium-begeleidingen 8. De Starrenhemel, in
met solo's en quartetten v. C. v. d. Linden, met
pianobegeleiding.
Als eene bizonderheid, welke evenwel niets met
het concert heeft te maken, maar toch Euterpera L
nabij betreft, vermelden wij hier nog'dat zij tk
in het bezit is van eene keurig en zeer zi
versierde naamlijst der leden, vervat in een pracl
artistieke, eikenhouten lijst, welk geheel op
oog eens kunstminnaars een zeer aangenamen im
maakt.
Het calligraphisch gedeelte, dat het werk ism I
onzen ten dezen opzichte zeer verdienstelijken
plaatsgenoot, den heer E. J. Gielen, mag gei»'' I
als een zijner beste, zoo niet het best gi
werken genoemd en geroemd worden.
De eikenhouten lijst met haar zinrijk en L i
bewerkt snijwerk, is vervaardigd op de Ambadiis-
school te Amsterdam, bij welke inrichting de «i 1
Olie aan het hoofd staat. Verder is de lijst gep J
grimeerd door onzen plaatsgenoot, den heer J. B®, 1
terwijl door den heer Johs. Denijs boven de p
welke de lijst kloont, de ster der Muzen is
gebracht.
dat wij elkander nimmer meer zouden zieu'
weet gij alles
De baron snakte naar adem. Wat er f
omging kon hij niet zeggen. Hij beminde i^l|;
toch kon hij op haar niet toornig zijn, hij
de lippen vast op elkander.
ii smeekte'1)1
/Buschbeck, vergeef Horst en mij, ---
z/wanneer gij mij nog waardig keurt, uwe een 0 f
te zijn, dan zal ik u trouw dienen, altijd I
Niets niets zal mij meer mijn plicht oo r
een oogenblik doen vergeten." jl
De baron zweeg nog altijd. c
jlleb medelijden met een ongelukkige j
de jonge vrouw voort, terwijl zij ïich op l
wierp. //Vergeef mij, en ik zal u altij
zijn.# Zij snikte hevig. t ziek
De baron «treed nog een oogenDii r
zeiven; de tranen der ongelukkigen smef
door het hart; hij bedwong zich en zei e
stem, terwijl hij Dora de hand reiktef etl
tfSta opGij zult uit mijn mond
woord van verwijt hooren nimmer,
ner mij er niet aan, want zie, oo
ik yolzin
in»
ook I
Hij ijlde de kamer uit, zonder *i
voleindigen. Maar Dora wist wat Hl
zeggen. Ook hij beminde haar, en Schenken- ",iaI
jet
in staat, hem wederkeerig liefde1® ,g
zij nam in dit beslissend uur h®" w
getrouw hare plichten te vervullen
van den man, dien zij achten moes al*ft
Daarna begaf zij zich naar hare
zij bewusteloos ineen zonk. yeI-vol#
I