Donderdag, 21 Octoter 1886.
30ste Jaargang. No. 2030.
BRIEYEN ÜIT AMSTERDAM.
DWALINGEN DES HARTE.
Uitgever: J. WINKEL.
ESnreau: SCHAOSÉSW, Laan, O, 5.
Roman van FRIEDRICIl FR1.EDR1CH.
37.)
ilieiE» in-,
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Sater
dagavond. Pij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVER-
TENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STEKKEN één dag vroeger.
URANT.
Liiiili
Eene wandeling door Amsterdamsche achterbuurten en dievenholen
(vervolg.) Het betrekkelijk nut van zulk een tocht. De tramplan
nen. De aanstaande voedingstentoonstelling. De schilderijen-ten
toonstelling. Het gezelschap de La Mar in Schagen.
De vorige maal moest ik het verhaal van mijn wande
ling een beetje botweg axbreken omdat ik mijn bestek
overschreed; daardoor bleven wij in het midden der boe
ven staan, die in de „restauratie" aan het eten waren.
De rechercheur keek met zijn sluwen blik rond en scheen
hen stuk voor stuk te monsteren; hij kende zijn volkje
en behandelde hen als stoute jongens, die van school
waren weggeloopen en thans door den meester werden
betrapt. Zij gaven geen kik en lieten zich bekijken;
toen een hunner, de man had waarschijnlijk goede re
den daarvoor ziGh afwendde en zijn gezicht niet wilde
laten zien, legde de geheime agent zijn magere rechter
hand op het ruige hoofd, kalmpjes zeggende„laat me je
tronie eens kijken, vrindje Het hoofd draaide en gaf ons
een schurkengezicht te zien, dat zeker paste bij een mis
drijf als waarvan de man, dien wij zochten, werd ver
dacht, maar de „bout" lachte en zeide alleen „Zoo Rooie,
ben je a.1 weer terug uit de schans, nou ga je zeker weer
eens op 't rooie dorp kijken, hè", waarop de aangespro
kene een afschuwelijke grijns liet zien, die bij hem door
ging voor een glimlach over de geestigheid. De rechercheur
gaf blijken niet buiten den waard te rekenen, want hij
hield in een hoekje bij den oven staande een gesprek met
dezen, en scheen hem inlichtingen te vragen over andere
gewone bezoekers, waarbij de waard zeer onderdanig ant-
XVII.
Er waren eenige weken verloopen. Het was een onvriende
lijke, stormachtige winterdag. Het sneeuwde, de wind dreef
de sneeuw over de uitgestrekte heide veor zich uit en hoopte
zich op, daar, waar een bosch, een hoek of eene verhevenheid
van den grond, in den weg stonden. Het heerenhuis eu het
park waren door een sneeuw wal omgeven en op sommige
plaatsen was het bijna onmogelijk zich er een weg door te banen.
De oude bediende had bevel gekregen een pad open te
houden, doch hij deed het niet, want hij meende, dat niemand
iets in huis had te zoeken en hij bad het ook niet zoo geheel
en al aan het verkeerde einde. De brievenbesteller moest maar
zien, hoe hij er doorkwam en de baron hield sedert eenige
dagen zijn kamer, omdat hij zich niet wel gevoelde.
Dora was door de ongesteldheid van haren echtgenoot _aan
hnis geboeid; trouwens bij dit gure weder, zou zij toch niet zijn
uitgegaan. Met het grootste geduld ter wereld, verpleegde zij
den zieke. Medelijden vervulde haar, wanneer haar blik op de
eens zoo krachtige gestalte rustte, die door dronkenschap en
overspannen leefwijze zoo snel was vervallen. Buschbech's oogen
stonden dof, zijne handen beefden, zijn kracht was volkomen
gebroken, wanneer hij zich niet door den wijn of brandewijn
had verfrischt. Zelfs nu kon hij beiden niet meer ontberen en
Dora durfde ze hem niet onthouden.
Zij zat bij hem op de kamer en las. De avond viel, het
schemerde reeds. Zij legde het boek ter zijde en keek door
het venster naar het park, tusschen welks ontbladerde boomen
de sneeuw haar lustig spel dreef, want zij dwarrelde en danste
in den wind wild in het rond. Doch Dora zag niets van de
sneeuw. Haar blik dwaalde in den geest af naar een ver ver
wijderd oord, alwaar thans groen en bloemen in vollen pracht
stonden.
//Gij verveelt u," zeide de baron, die, in een deken gehuld,
in een leuningstoel zat. Reeds geruimen tijd had hij Dora
zwijgend aangezien.
Zij huiverde, als of zij op eene verkeerde gedachte was be
trapt geworden.
.Neen, neen," antwoordde zij gejaagd, terwijl zij den blik
van het venster afwendde.
//Ik neem het u niet kwalijk," ging Buschoeck voort. .Het
is hier stil, te stil. Ik ben er aan gewoon, maar ik weet, dat
de jeugd anders gevoelt. Ik had gemeend, dat hier weder een
woordde, natuurlijk alleen om straks, na ons vertrek,
het vertrouwen zijner gasten te herwinnen, door met hen
in koor op „die gemeene pelfsie" te schelden. Intusschen
werd ik door de heeren tér sluiks opgenomen, wat mij
maar half beviel, zoodat ik heel blij was toen de recher
cheur weer bij mij kwam. Met een korten groet verlieten
wij deze inrichting, een spelonk zonder ander licht dan den
rooden gloed van den oven, en vol van een stinkenden
rook zooals wij ons de woningen der Hottentotten denken,
een afschuwelijk verblijf, zooals Jan Steen of Adriaen Brou
wer er nooit een hebben geschilderd. Ik zou gaarne de
notulen eens hebben willen lezen, maar ze zijn helaas
nooit gehouden van al de vergaderingen van schavuiten,
die daar sints jaren hunne plannen beramen om aan den
kost te komen, zonder den rijkswetgever te raadplegen
natuurlijk.
We gingen weer verder; ik begon er thans schik in te
krijgen en strompelde, plaste en klom steeds achter mijn
policieman aan, die zich aan niets stoorde en met zijn
onverstoorbare kalmte maar doorging alsof hij door de
Kalverstraat flaneerde. Ik durf niet precies al de namen
op noemen van de stegen, die wij bezochten ik weet
alleen dat zij zeer veel op elkaar geleken, wedijverden in
bekrompenheid en smerigheid. In de beruchte Goijerssteeg
werd mij de trap gewezen, die ook anderen zich zullen
herinneren als vermeld in de dagbladen toen het zooge
naamde „drama in de Goijerssteeg" het krantenlezend
publiek deed huiveren van afschuw. Onder aan dien trap
werd op zekeren morgen door een porster het bebloede
lijk van een man gevonden, die door zijn wettige weder
helft in een bui van dronkenschap op zijn bed was ver
moord en daarna de trappen was afgesmeten. Met dit
en dergelijke voorvallen wist de rechercheur mij onderweg
„aangenaam" bezig te houden, zoodat ik ten slotte rillend van
angst tot spoed aanmaande, en den hemel dankte, dat we weer
veilig op den Voorburgwal terechtkwamen. Onze tocht was
echter nog niet ten einde, want uit enkele inlichtingen van den
vroolijk leven zou bloeien, inaar ik leb mij in zoo velerlei
bedrogen ook gij ook gij."
Dora stond langzaam op. Meu kou bet haar aanzien, dat zij
met zich zelve streed, maar zij bedwong hetgeeu in haar
stormde.
.Ik klaag niet," gaf zij op kalmen, gevatten toon ten ant
woord.
„En toch klaagt uw ernstig, dioomend gezicht," ging Busch-
beck voort. „Of gelooft gij, dat ik het niet zie? Het doet
mij leed, maar klaag degenen aan, die ons bedrogen hebben
De bediende trad in dit oogeublik binnen en meldde, dat
een heer Dora wenschfe te spreken.
„Wie is het?" vroeg Dora.
„Ik weet het niet ik heb het vergeten, naar zijnen naam
te vragen een oud man," gaf de oude ontwijkend ten
antwoord.
„Gij zijt nu al zoovele jaren hier in huis en hebt gij nog
niet geleerd, te vragen wien gij moet aandienen P" voer de
baron drifiig uit. „Vraag naar den naam
„Ik zal zelve wel even gaan zien, wie mij wenscht te spreken",
zeide Dora en volgde den bediende, die zwijgend voor haar de
deur der tuinkamer opende.
Zij trad bii.nen en midden in het vertrek stond een man,
wiens gelaat zij in het schemerdonker niet herkende.
„Dora, mijn kind, mijn kind!" riep de vreemdeling uit, ter
wijl hij op haar toesnelde.
„Vader!" riep Dora ontsteld uit en bleef als verlamd staan.
Niemitz had hare hand gevat en ging voort„Mijn lief
kind! Eindelijk zie ik u weder, kan ik uw hand omvatten!
O, hoe vurig heb ik naar dit oogenblik verlangdMijn
hart mijn hart
Dora durfde hem hare hand niet ontrukken.
„Van waar komt gij vroeg Dora haar vader. „Bij zulk
een weder
„O, kind, de nood vraagt naar geen weder en de nood dreef
mij tot u. Als een bedelaar betreed ik uw huis, als een bedelaar,
terwijl ik hoopte, u hier schatten aan uwe voeten te kunnen
leggen
Niemitz bedekte zijn gelaat met beiden handen.
Dora stond een oogenblik verlegen, verward.
„Kom op mijn kamer," zeide zij toen en ging hem schielijk
voor.
Niemitz volgde haar. Toen hij in het goed verwarmde vertrek
kwam, zonk hij uitgeput op een stoel neder, terwijl Dora licht
ontstak. Zijn oog rustte op haar, hij zag haar bleeke, smartelijke
gelaatstrekken doch dat trof hem al zeer weinig, omdat hij
alleen aan zich zei ven dacht.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEKTENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere rege" meer f 0.15
i Groote letter3 worden naar plaatsruimte berekend.
eigenaar der „restauratie" was het mijn geleider op dezen
moeielijken levensweg gebleken, dat de vluchteling groote
neiging had getoond om het geld, dat hij wederrechterlijk;
had bemachtigd, in alle vroolijkheid te gaan verteren. De
kastelein, die blijken van menschenkennis gaf, had voor
speld dat de dief eerst het geld grootendeels zou opmaken,
wat hem een groot gemak zou geven in de administratie,
en dan eerst afdalen tot de vleeschpotten in de Egyptische
duisternis der restauratie. Het kwam meer met 's mans
karakter overeen, dat hij thans „en grand seigneur" de
bals en concerten op den Zeedijk bezocht. De rechercheur
deelde het gevoelen van zijn raadsman, zoodat wij werke
lijk dien kant uitgingen. Ik zou thans nog veel kunnen
vertellen van hetgeen wij dien avond nog zagen, maar
een gevoel van walging en afschuw grijpt mij aan, als ik
er thans nog aan denk. Ik zal daarom over het vervolg
van mijn tocht het stilzwijgen bewaren, want het is hier
niet de plaats om eene beschrijving te geven van holen
der ontucht, waar de jeneverduivel zetelt, de liederlijkste
taal wordt uitgebraakt en de gemeenste vrouwen alle
wetten van zedelijkheid met voeten treden, waar de
dronkenschap normalen toestand geworden is, waar een
vechtpartij schering en verwonding inslag is. De zeeman
gaat met een vollen buidel naar de Zeedijk en komt den
volgenden dag berooid en zoo arm als een kerkrat aan
boord terug.
De slotsom van mijn tocht was de overweging, dat
velen als ik eens zulk een tocht moesten maken, de le
den van den raad en andere invloedrijke mannen in de
eerste plaats, en met hen de velen, die op hun studeerka
mer zitten te peinzen over pauperisme, prostitutie en
misdaden. Zulk een tocht zou blijken zeer nuttig te zijn,
want als hun afschuw zoo groot was als de mijne, zouden
zij alles aanwenden om, in de eerste plaats, het geheele
doolhof van steegjes en vervallen woningen tusschen Voor
burgwal en Warmoesstraat, en andere dergelijke buurten,
zoo spoedig mogelijk op te ruimen en hoeveel het ook
„Ik ben ellendig," ging hij op klagenden toon voort, „het
ongeluk heeft mij zwaar bezocht, want het heeft mij niet»
gelaten en ik weet niet, waarmede ik in mijn levensonderhoud
moet voorzien. Ik schreef u weinige weken geleden, dat er
alles van afhing, dat ik ter rechtertijd hulp ontving, ik vond
ze niet, toen heb ik alles alles verloren
Dora was verpletterd, toen zij haar vader zoo wederzag; hij
scheen vele jaren ouder geworden te zijn, zelfs zijne kleeding
sprak van armoede.
„Het was mij niet mogelijk, aan uw verzoek te voldoen,"
antwoordde zij.
„O, ik maak er u geen verwijt van, want ik weet, dat gij
het zoudt gedaan hebben, gij zoudt uw vader gered hebben.
Dora, ik heb zwaar jegens u misdaan, maar veroordeel mij
niet, ik wilde uw geluk, en de majoor is van alles de schuld.
Hij heeft mij verleid en overreed, hij heeft mij nu ook in het
verderf gestort, want hij heett mij bedrogen; hij is met dat
gene, wat mij had kunnen redden, er van door gegaan! Die
schurk Wij allen zouden nu gelukkig zijn, wanneer ik hem
nooit had leeren kennen!"
Dora zweeg en staarde voor zich heen zij kon haar vader
niet aanzien.
„Wat wilt gij nu beginnen?" vroeg zij eindelijk.
„Ik weet het niet. Wanneer gij mij uit uw huis verdrijft,
dan ben ik aan den kouden winternacht prijsgegeven, of ik
moet aan vreemde deuren kloppen en om een rustplaats en een
stuk brood bedelen
„Neen, neen," viel Dora hem in de rede.
„Ik zal u helpen, zoover dit in mijne krachten staat, maar
op den duur kunt gij hier niet blijven."
„Ik zal mij met een bescheiden hoekje tevreden stellen
het huis is zoo groot en heeft voor velen plaats!" bracht
Niemitz hiertegen in.
„Het is mijn huis niet."
„Toch wel toch welging de gewezen apotheker voort,
terwijl hij het hoofd oprichtte. „Aan wien behoort het Aan
de schuldeischers van den baron. Ik weet, dat ook bij met hunne
toestemming hier woontik weef, dat hij van het geld leeft,
hetwelk ziju zoon u heeft geschonken Gij zijt dus meesteres
hier, want hij hangt van u af, hij heeft geen recht, van u te
verlangen, dat gij hem onderhoudt
Dora keek hem toornig aan.
„Hij heeft het recht," antwoordde zij ernstig, en wanneer
hij dat recht niet bezat, dan zou ik het hem gewillig afstaan,
want hij is mijn echtgenoot. Al is hij het ook tegen mijn
wil geworden, zoo zal ik toch nimmer mijne plichten, die mij
tegenover hem zijn opgelegd, veronachtzamen."