MÉ-
Zondag, 31 October 138S.
30ste Jaargang- ITo. 2033.
AMSTERDAMSCHE KRONIEK.
DWALINGEN DES HARTE.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: 8€HACiLS, taan, E». 5.
Gemeente Schagen.
Bekendmakingen.
POLITIE.
zachte stem.
schTger
courant.
pit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Eij inzending tot 's middags 12 ure, worden ADVEE-
in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
XE"1 ZONDE hl STUKKEN èén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENT1ËN van 1 tot 5 regels fO.75; "ied ere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Vermist op de markt alhier van 28 Oct. jl.
een zwartbonte KOE,
gemerkt met twee roodaard stippen op de staart en dragende
een dek, waarop den naam P. CLAIJ en met roodaard de let
ters W. K, vermeld staan.
Inlichtingen hieromtrent worden verzocht ter secretarie dezer
gemeente.
Of wij er over pruttelen of niet, het een baat ons al
even weinig als het andere: de kwartiermakers van zijne
huiveringwekkende majesteit, den wintervorst, zijn zich bij
ons komen aanmelden, en hunne verschijning is eigenlijk
het gewichtigste feit van de laatste veertien dagen. A
tout seigneur, iout honneuren ik aarzel dus geen oogenblik,
er dezen keer mijn kroniek mee te beginnen. Want de
winter, revolutionair als hij is, werpt bij zijn komst dade
lijk heel onze huishouding en samenleving ondersteboven;
als minister Heemskerks socialistenwet reeds aangenomen
was wat ik intusschen niet hoop, zou men haar op
den wintervorst kunnen toepassen, en hem verzoeken om
terstond uiteen te gaan. Volgens den scheurkalender (ik ben
verlicht en geleerd genoeg om niet meer van een alma
nak te spreken) volgens den scheurkalender moet hij eerst
over een kleine twee maanden zijn intocht houden; maar
in afwachting daarvan is hij of zijn hulpcorps nu al bezig
onze ramen te sluiten, de kachels voor den dag te halen,
de dames met fluweel en bont te tooien, en de heeren
met ulsters en paletots te omhullen. In minder dan veer
tien dagen is de heele wereld er heel anders uit gaan zien:
werkelijk alsof er eene revolutie heeft plaats gehad. Het
drijfwerk dor huishoudelijke machine schijnt bij de meeste
gezinnen gedurende een dag of wat geheel van streek;
aemechtige smids loopen de gangen in en uit, de trap
pen op en af, met kachels, pijpen en koolbakken; zwierige
modistes, druk en bewegelijk en gejaagd, verschijnen met
kleine loopmeisjes, die reusachtige doozen torsen, en heb
ben geheimzinnige comferenties met mama en de dochters,
welke geheimzinnigheid later wel (op de rekening van
mademoiselle die en die) voldoende voor papa zal opge-
Roman van FRIFDRICH FR IE DR1C11.
XVIII.
40.)
Warberg trad het ziekevertrek binnen en begaf zich naar
den zieke. Toen hij hem zag, huiverde hij onwillekeurig. Hij
zag een rood, opgezet gelaat, omgeven door een grijzen baard.
De oogen van den zieke staarden naar een onbepaald punt.
Deze man was Horst's vader en de echtgenoot der jonge en
schoone vrouw
Warberg zocht met geweld dezen indrukjte overwinnen. Hij
Verzocht den zieke. De pols sloeg langzaam, zwak; de opge
tilde hand zonk machteloos neder. Buschbeck lag daar onbe
wegelijk, zonder een spier ook maar in het minst te bewegen.
Aan Warberg's scherp oog ontging het niet, dat de zieke
zich in een verdoofden, krampachtigeu toestand bevond. Hij stak
ttet een naald in Busehbeck's hand, zonder dat deze zich ook
fflaar in het geringst bewoog.
„Wat heeft de zieke gebruikt?" vroeg hij.
„Hij heeft sedert twee dagen niets gebruikt.
„Ook niets gedronken?"
„Jawel."
*Wat?" J J v 1
„Wijn engaf Dora ten antwoord, doch volein
digde den zin niet. Dat „en" scheen tegen haar wil aan hare
üppen ontsnapt te zijn.
„En herhaalde Warberg.
Dora
zweeg.
„Mevrouw, ik moet alles weten, want ik mag u met ver
delen, dat de toestand zeer bedenkelijk is," zeide Leo met
„Hij heeft ook brandewijn gedronken, gaf Dora, zon er
°P te zien, ten antwoord.
„Veel?"
De jonge vrouw schudde ontkennend het hoofd.
helderd worden. De kleedermaker komt op hot appel voor
mijnheers wintergarderobe, de timmerman voor de tocht
latten of dubbele vensters, dej loodgieter en zijn con
frater de metselaar voor de noodige reparatien aan dak
en goten, de behanger voor de gordijnen en de overklee-
den, zoodat de huismoeders niet weten waar zij zich
van de drukte zullen bergen en de huisvaders een goed
heenkomen zoeken, om daar met hunne lotgenooten in
het ongeluk de kachels, den smid, den schoorsteenveger en
heel hun aanhang te verwenschen.
Doch laat ons billijk en geduldig zijn, de huisvaders zijn
dat de slechten niet te na gesproken in den regel
ook. Want als we tehuiskomen uit de natte, kille, mistige
atmosfeer, waarmee de Octobermaand ons in hare nada
gen steeds pleegt te zegenen, dan is de ontmoeting met
een knappend vuurtje en een lekker verwarmde kamer
toch een onwaardeerbaar genot. Als iemand op den winter
smaalt, zou ik verzachtende omstandigheden willen pleiten
en hem den kweeker van huiselijkheid en gezelligheid wil-
lèn noemen. Zoodra we primo November maar eens achter
den rug hebben, zullen wij al de voordeelen er van eerst
recht gaan beseffen Want dan begint het zoo zachtjes
aan in werkelijkheid te winteren, al blijven de schaatsen
nog wat aan den spijker hangen en de slede op zolder
staan. Maar o die eerste Novemberis in het leven van
velen onzer zulk een gewichtige dagPrimo November is voor
tal van gezinnen de verhuurtijd en de dag van verschijning
eener nieuwe dienstbode. Nu, verhuizen kost bed-stroo,
vooral in een groote stad, waar men zeer dikwijls op zul
ke groote afstanden verplaatsen gaat, dat het bijna een
kleine reis ls. En de nieuwe dienstboden? Ach ik zou wel
een heele Schager Courant (nieuw formaat) vol kunnen
schrijven, als ik alles wilde te berde brengen wat erover
dit chapiter te zeggen valtDe Amsterdamsche huismoe
ders plegen hare gedachten over de quaestie der dienst
boden samen te vatten in de korte, welsprekende omschrij
ving: „Gelukkig wie ze er op na kan houden, maar nog
gelukkiger wie ze niet noodig heeftDie schepseltjes
geven stof tot een oceaan van klachten, die ge hoort brui
sen en ruischen, zoodra ge in tegenwoordigheid van dames
het onderwerp ook maar even ter sprake brengt. Dan blijkt
het dat de Amsterdamsche dienstmeisjes, hoe snoesig velen
er ook in haar heldere paarsche japonnetjes en tulle-muts-
jes uitzien, onderhevig zijn aan alle mogelijke nuances van
de zeven hoofdzonden, dagelijks de tien geboden overtreden
en zich reeds aan alle artikelen van het strafwetboek (het
nieuwe) vergrepen hebben. En vooral zijn de dames een-
„Wie heeft het hem toegediend?" vroeg Warberg verder.
„Ik."
„Ook van daag nog?"
„Ja. Hij verlangde het en werd zeer opgewonden, toen ik
eerst weigerde daarom gaf ik eindelijk toe."
„Hoeveel heeft hij gedronken?" vroeg Leo.
»Een half wijnglas."
„Niet meer?„
„Neen."
„Hebt gij zelve het hem gegeven?"
„Jawel."
Warberg schudde bedenkelijk het hoofd, want door den
brandewijn alleen kon zulk een toestand van verdooving niet
veroorzaakt zijn geworden.
„Wilt gij mij den brandewijn, van welken gij hem hebt
gegeven, laten zien
Dora opende het venster en reikte Leo een voor het venster
staande flesch over, waarin nog een weinig van het vocht aan
wezig was.
Leo goot eenige druppels in een theelepel en proefde ze;
zij hadden eenen opvallend bitteren bijsmaak.
„Wat is er in den brandewijn vroeg hij.
„Alsem. Mijn man dronk er van, wanneer hij pijn in de
maag had," gaf Dora ten antwoord.
„Van waar heeft hij dezen brandewijn
„Hij bereidde dien zelf van alsem
„Hoe lang heeft hij reeds uit deze flesch gedronken
„Ik weet het niet, want toen hij gezond was, heb ik er
niet op gelet ik geloof intusschen van reeds eenige weken
lang."
Warberg proefde den brandewijn nog eenmaal en onderzocht
toen den zieke opnieuw. Hij betastte diens spieren en zijn gelaat
werd steeds bedenkelijker.
„Mevrouw, kunt gij dadelijk een bode naar de stad zenden,
naar een apotheek vroeg hij. „Zoo spoedig mogelijk, want
er hangt veel van af."
„Ik zal er dadelijk voor zorgen," antwoordde Dora en ver
stemmig in hare klacht, dat zoovele dienstmeisjes er zich
tegenwoordig op toeleggen om ten opzichte van de heeren
der schepping de meening van den Schüler uit Goethe's
Faust te bevestigen
„Die Hand, die Samstags ihren Besen führt,
Wird Sonntags zich am besten carexiren."
zoodat ik maar zeggen wil, dat menigeen blij zal zijn,
wanneer 1 November alweer goed en wel achter den rug
is, de verhuizerij is afgeloopen, de nieuwe dienstboden in
functie zijn getreden, de kachels en haarden zich weer als
onmisbare huisvrienden doen waardeeren en het mensch-
dom weer voor zes of zeven maanden rustig en vreed
zaam de winterkwartieren heeft betrokken.
Ongelukkigerwijs is dat „rustig en vreedzaam" lang niet
op iedereen toepasselijk. Er zijn er in zulk een - groote
stad, helaas maar al te veel, die het ruwe seizoen slechts
met schrik en vrees zien naderen en voor wie de lange
tijd der koude dagen een onafgebroken periode van gebrek
en ontbering is. De „winterkwartieren" dat is voor
hen de koude haard, de ledige broodkast, de uitgeputte
beurs, het te pand gegeven huisraadheel den nasleep
van jammer en ellende. En het laat zich maar al te zeer
aanzien, dat het getal dier beklagenswaardigen hier dezen
winter weer grooter dan ooit zal wezen. Nu reeds, terwijl
we pas in het einde van October zijn, wordt er in ver
schillende vakken over vroegtijdige verslapping en stilstand
der werkzaamheden geklaagd. De invloed der Arbeidsbeurs,
waarvan men in dit opzicht zulke hoog gespannen verwach
tingen had, blijkt tot dusver in de praktijk van weinig of
geen beteekenis te wezen. Naar hare werking te oordeelen,
zou men zeggen, dat er eenerzijds weinig of geen volk
leog liep en anderzijds bijna niemand was die werkvolk
plaatsen kon. Nu zal het laatste wel meer nabij de waar
heid wezen dan het eerste, doch met dat al is en blijft
het een feit, dat deze inrichting wel bruikbaar zou zijn
om de patroons aan werkvolk, maar geenszins om werk
volk aan werk te helpen. Overigens is zulk een Arbeidsbeurs
niet zulk een nieuwigheid als men wel denkt. Reeds in
het begin der zestiende eeuw hadden wij hier te Amsterdam
een instelling of bureau van dien aard. Omstreeks het
jaar 1530 namelijk maakte de regeering van Amsterdam,
„overtuigd dat de welvaart dezer, stede grootendeels afhing
van de arbeidzaamheid en naarstigheid der ingezetenen,"
meer dan een keur (of verordening) tegen het ledig gaan,
zoowel van mannen als vrouwen. Op den 26sten Maart
des jaars 1527 was reeds bevolen, „dat niemand, die ge
zond was, zou hebben ledig te gaan, maar zich des mor
liet de kamer.
Leo was alleen bij den zieke, deze haalde slechts zwak adem.
Was hier nog redding mogelijk Hij twijfelde er aan, maar
schreef een recept om het dadelijk aan den bode te overhandigen.
Dora keerde terug en verzocht hem, met haar in een aan
grenzende kamer te gaan. Zij scheen hem nog bleeker toe dan
in het eerste oogenblik.
„Doctor, is er werkelijk gevaar voorhanden vroeg zij zacht.
„Ja."
Dora streek met de hand over het gelaat en staarde voor
zich uit.
„Er is misschien nog redding mogelijk, wanneer de bode snel
genoeg van de apotheek terugkomt," zeide Warberg om haar
gerust te stellen.
„Dan heb ik weinig hoop meer." zeide Dora. „Ik heb den
bediende dadelijk naar het dorp gezonden om een bode te halen
de man is oud en gebrekkig en de boeren zijn 's nachts moei-
elijk tot zulk een dieust te bewegen."
„Is er op het landgoed niemand, die naar de stad zou kun
nen rijden
„Niemand. Het landgoed is verpacht." antwoordde Dora aar
zelend. „Wij leven hier geheel afgezonderd de menschen zijn niet
hulpvaardig en ik kan het paard van mijn man niet gebruiken,
omdat het kreupel is."
Afgemat viel zij op een stoel neder.
Beiden zwegen,
„Mevrouw, hebt gij nog eenig bericht van den zoon yan
den baroD vroeg Leo na eenigen tijd.
Dora schrikte blijkbaarzij keek den doctor een oogenblik
aan, alsof zij zich er van wilde overtuigen, of alleen nieuws
gierigheid tot deze vraag aanleiding gaf.
„Kent gij Horst?" vroeg zij en het was, alsof een blos
haar gelaat bedekte.
»Wij waren zeer met elkander bevriend; toen ik nog in de
residentie was, spraken wij elkander bijna dagelijks."
„Ik heb nog niet eens naar uw naam gevraagd," zeide Dora
na.