Zondag, 7 November 1886. 30ste Jaarffancr. No. 2035. DWALINGEN DES HARTE. Gemeente Schagen. Bekendmakingen. POLITIE. XIX. Uitgever: J. WINKEL, ïlisrcau: SCIIAGEjtf, SS, 5. SCHAG Alitic pit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond, lij inzending tot 's middngs 12 ure, werden ADVEE ijDNIIËN in het eerstuitkomerxd nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. Vermist op de markt alhier van 28 Oct. jl. een zwartbonte KOE, gemerkt met twee roodaard stippen op de staart en dragende een dek, waarop den naam P. CL AI.J en inet roodaard de let ters W. K. vermedd staan. Inlichtingen hieromtrent worden verzocht ter secretarie dezer gemeente. Ter Secretarie dezer gemeente zijn inlichtingen te bekomen omtrent een op de Laan alhier gevonden rozenkrans. Wanneer men een oud fabelboek doorbladert, dat tegen woordig hoe langer hoe meer tot de minder gelezene werken behoort, dan vindt men daarin het kleine, schijnbaar nietige fabeltje van den krekel en de mier, dat hoofdzakelijk hierop neerkomt: de krekel was een zorgeloos, vroolijk dier, dat leefde bij den dag en een leven leidde als een vroolijke franschman. Zingen was zijn grootste liefhebberij en zijn voornaamste bezigheid. Hij bekommerde zich hoegenaamd niet om den dag van morgen en vond hij hier en daar wat voedsel, dan was 't goed. Veel had hij dan ook niet noodig. Op zekeren dag in den zomer ontmoette hij eene mier. 't Was een heerlijke, vroolijke, zonnige zomerdag, zoo ge heel als tot genieten geschapen zoo'n dag, waarop men bijna vergeten zou, dat er nog zorgen bestaanwaarop de Roman van FRIEDRICH FRIEÜRICH. 41.) Den volgenden morgen kwam Netto in zeer opgewonden toestand bij Warberg. „Uw vermoeden is schitterend bevestigd geworden!" riep hij hem zegevierend toe. //De apotheker heelt strychnine in den brandewijn gevonden, wel is waar in zeer geringe mate." //Hebt gij hem mijn vermoeden medegedeeld vioeg Leo. z/Ik heb hem niets gezegd Ik heb hem alleen de fleseh overgegeven en hem een uiterst zorgvuldig onderzoek op het hart gedrukt- De man is zeer ervaren; hij wist zelfs niet, waartoe het onderzoek diende." z/En wat zult gij nu doen „Ik rijd over een half uur met den physicus ter lijkschou wing naar het landgoed. Wilt gij mede Leo bedankte, maar verzocht nogmaals met de jonge vrouw versehoonend te handelen. z/Wees onbezorgd," verzekerde Netto. „Tegen dames hen ik steeds buitengewoon beleefd; ik vereer het schooue geslacht." Leo had het den gehcelen dag bijzonder druk. Ilij vilde avonds nog naar den uitslag der lijkschouwing gaan vragen, toen hij bij een zieke geroepen werd, die zijne hulp gedurende «enige uren in beslag nam. Ongeduldig begaf hij zich den v°lgenden morgen naar Netto. //Doctor, het is alles zooals gij het hebt medegedeeld 1" zride deze tot hem. „Ik kan u gelukwenschen, want dit zal uw naam als arts zeer ten voordeele zijn. Zelfs de physicus erkende uw scherpen blik, en ik weet bij ondervinding, "dat onder de heeren artsen tamelijk veel ijverzucht en wangunst heerscht. "Voor zoover zich dat nu laat kennen, heeft het onderzoek uw ver goeden volkomen bevestigd. Ik geloot, dat deze zaak niet veel 111 °eite zal verschaffen." Bij wreef zich vergenoegd de handen. „En de barones?" „Alles is in orde," antwoordde Netto vergenoegd. „Ik heb haar gisterenavond dadelijk medegebracht." //Medegebracht?" herhaalde Warbeig. Hij begreep dat nut. „Natuurlijk. Zij zit nu veilig en wel in voorarrest. Bij deze woorden deinsde Leo eenige schreden achteruit. „Hebt gij haar gevangen genomen riep hij uit. „Onmogelijk." //Het is toch zoo. Haar geheele voorkomen heeft mijn ver moeden slechts bevestigd. Zij ontstelde toen wij aankwamen en ik haar mededeelde dat er een lijkschouwing zou plaats hebben zij werd nog bleeker dan zij reeds was, en moest zich met de hand aan een tafel vasthouden, om staande te blijven. Zoo ge draagt zich alleen een schuldige." Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVEKIENIIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15 Groote lekters worden naar plaatsruimte berekend. aarde ons al hare schoonheid in de grootste mate toont. Geen wonder dan ook', dat onze krekel op zijn manier dapper zong en aan geen werken dacht. Wie zou er nu ook ar beiden? 't Was immers veel te mooi weer en daarbij veel te warm. In deze opgeruimde stemming verkeerende, zag hij dan eene mier. Nu weten we, hoe dit dier reeds van ouds, bij den wijzen Salomo hoog stond aangeschreven als een toonbeeld van vlijt en werkzaamheid. Ook deze nakome ling verloochende zijne afkomst, zijnen aard niet. Ze was druk aan 't werk en sjouwde en zwoegde en sleepte, zoodat ze bijna onder haren last dreigde te bezwijken onophoudelijk liep zij, zoo beladen, van eene zekere plek naar de voorraadschuur, waar zij haren last bij den grooten hoop voegde die zich daar reeds bevond, en waartoe honderde en duizende mieren 't hunne hadden aangebracht. Dat ging 't begrip van den krekel te boven. Zoo hard te werken met zulk een weer 1 Hij geeft dan ook onbe wimpeld zijne verbazing hierover te kennen. In't gesprek, dat nu volgt, verdedigt de mier hare wjjze van handelen en wijst er den krekel op, dat hij niets doet dan zingen en er maar onbezorgd op los leeft, terwijl zij, de mier, van de goede mooie dagen profiteert, om den noodigen voorraad voor den naderenden winter op te doen. Kortom, hunne geheel uiteenloopende levensbeschouwing wordt daarin duidelijk uiteengezet. Natuurlijk was de krekel niet te overtuigen hij bleef spotten met de bezorgheid van de mier en zong er maar dapper op los, terwijl de mier onver poosd haren arbeid voortzette. 't Was winter geworden en andermaal ontmoetten de dieren elkander. Er heeft evenwel eene groote verandering plaats gegrepen. Er valt buiten niet meer te eten en voor den krekel zijn de kwade dagen aangebroken. De mier daarentegen heeft den winter zonder zorg zien aankomen, want zij heeft voedsel en zal geen gebrek lijden. De krekel komt nu bij haar zijnen troost zoeken en hoewel zij hem „01 iemand, die van een misdaad niet het minste vermoeden heelt gehad en nu over de misdaad zelve verschrikt," bracht Leo hiertegen in. „Onder zulke omstandigheden mag dat ook mogelijk zijn," ging de rechter voort. „Gij ziet, ik sta volstrekt niet op nrijn meening. Toen het onderzoek bet vermoeden slechts bevestigde, nam ik de dame in het verhoor. Zij gaf zich blijkbaar alle moeite, kalm te schijnen, doch het beven van hare handen verried, dat zulks niet het geval was." „Welke vrouw kan in zulke omstandigheden bedaard zijn, al is zij nog zoo onschuldig riep Leo uil. Netto haalde langzaam de schouders op en antwoordde niet eens op dit verwijt. „Zij bekende, haren man den brandewijn gegeven te hebben," ging hij voort, „maar ontkende hardnekkig, te weten, hoe de strychnine, die in den 'orandenwijn was gevonden, er in geko men was; ik was op eene ontkenning voorbereid, daar ik een dadelijke bekentenis volstrekt niet verwachtte." „Wat moet zij bekennen, wanneer zij onschuldig is?" bracht Leo op nieuw hiertegen in. „Wilt gij de ontkenning opvatten als een bewijs van hare schuld?" „Zeker 1" antwoordde Netto onmiddelijk, docli, het ondoor dachte van zijn antwoord inziende, voegde hij er aan toe „Ik zou dit niet gedaan hebben, wanneer niet een menigte zaken tegen haar getuigd hadden. Ik had den ouden bediende en de dienstmaasrd vooraf in liet verhoor genomen, beiden waren zeer bedroefd over den dood van hunnen heer, vooral daar zij nu voorzagen, dat zij hunnen dienst zouden verliezen. De dood van den baron is alzoo in strijd met hun belang. Zij getuigden bei den dat sedert dagen geen vreemdeling in huis was geweest en dat de jonge vrouw den zieke alleen had verpleegd. De mogelijkheid bestond nu nog, dat de baron zichzelven had vergiftigd. Doch vooreerst is daarmede in strijd de zekerheid dat hij, voor zijne ziekte niet het minste teeken van levensmoeheid had verraden, bovendien zou hij dan ook het vergift niet in den brandewijn gedaan hebbeu, want die van plan is, zich het leven te bene men, zoekt zijn doel zoo spoedig mogelijk te bereiken. Gij zelf zult mij dus moeteu toegeven, dat alle omstandigheden het vermoeden op de jonge vrouw moeten brengen. „Het vermoeden moet nog bewezen worden!" riep arherg uit, die zich meer en meer in het nauw gebracht gevoelde. „Dat bewijs te leveren is mijn plicht," antwoordde Netto, „en ik denk, dat ik dat zal kunnen leveren." „En alleen op dit vermoeden af, hebt gij de ongelukkige vrouw in hechtenis genomen „Zeker. Het kan voor haar geen geheim zijn, waarom de lijkschouw plaats had ik hield het voor mijn plicht, te ver hinderen, dat zij zich door de vlucht aan de straf zou ont trekken." „Gij badt mij beloofd, versehoonend tegen haar op te treden." niet onbarmhartig de deur wijst of met ledige handen laat weggaan, kan ze 't toch niet laten, om hem op zijne verre gaande zorgeloosheid opmerkzaam te maken en te zeggen welnu, gij, die den geheelen zomer met zingen en luieren hebt doorgebracht, zing nu ook; 't eten zal immers wel van zelve komen 1 Niet ten onrechte is dit fabeltje altijd als een juweeltje beschouwd, zoo geheel uit het leven gegrepen en zoo juist wijzende op datgene, wat de menschenkinderen, die toch immers altijd zoo heel wijs zijn, behooren te doen en in acht te nemen als iets, dat van zelve spreekt, en dat ze, helaas 1 maar al te dikwijls op de schandelijkste wijze ver zuimen 1 We zijn nog in de herfst. Dagen lang heeft reeds de inzameling geduurd van den oogst, van de opbrengst van't zaad, door do voorzorg van den mensch in den akker ge strooid. Men kan bijna met zekerheid aannemen, dat ieder die een stukje grond in eigendom of in huur heeft, dat niet geheel en al ongebruikt zal laten liggen. In zoo verre gaat de regel door en zorgt de mensch voor den naderen den winter. Maar honderde, neen duizende en nog eens duizende menschen houden zich niet met land of akker bouw bezig en een tijd van bepaalden oogst is er voor hen niet. Op hen zou dus in letterlijken zin des woords 't oog sten niet van toepassing zijn en toch ook zij behooren te zorgen. Doen zij dit of zijn ze gelijk aan den zorgenloozen krekel in de fabel. Niettegenstaande alle pogingen, die er door waarachtige menschenvrienden worden aangewend, om hunne mede- menschen in dit opzicht wijzer en verstandiger te maken, blijft het getal der zorgelooze krekels nog altijd veel te groot. Van daar, dat men den winter met schrik ziet na deren en men beeft bij't denken aan al die werkeloozen, die, zonder geholpen te worden door de algemeene liefda- „Ik heb mijne blofte gehouden, want ik ben zeer beleefd tegen haar geweest." „Een zonderlinge beleefdheid!" zeide Leo niet zonder bit terheid. „Hoe nam zij het op, toen gij haar mededeeldet, dat gij haar in hechtenis naamt?" „Zij scheen dit niet verwacht te hebben, doch herstelde zich spoedig en scheen tamelijk kalingeen traan kwam er in haar oog; mij dunkt, wanneer zij onschuldig was, zou zij toch wel een weinig geweend hebben." „Mijne beschouwing is juis tegenovergesteld, zij weende niet, omdat zij zich onschuldig wist." „Doctor, gij trekt bijzonder veel partij voor de jonge wedu we!" zeide Netto lachende. Leo gevoelde, hoe hem het bloed naar het gelaat vloog. „Omdat ik haar voor onschuldig houd ;bovendien hindert mij de gedachte, dat zij mij voor den aanklager moet houden. Ik ge loof, dat gij ééne zaak niet genoeg in het oog houdt. Wanneer het waar is, dat zij mijn vriend, Horst van Buschbeck, bemint, is het dan wel waarschijnlijk, ja, is het dan wel mogelijk, dat zij den vader van haren minnaar vergeven heeft „Waarom niet? De oude stond haar in den weg." „Waartoe? Als stiefmoeder van Horst kon zij toch nimmer de zijne worden 1" „Wie zou in een vreemd land, waar zij beiden onbekend zijn, daarnaar gevraagd hebben „Zij wist niet eens, waar Horst is." „Hoe weet gij dat „Zij zelve heeft het mij gezegd, toen ik haar naar Horst vroeg." „Maar weet gij ook, of zij u de waarheid gezegd heeft?" „Ik acht haar niet tot een leugen in staat." „Beste doctor, nu ben ik van het tegenovergestelde gevoelen ik meen, dat wie een vergiftiging- begaat, het met de waarheid ook niet zoo nauw zal nemen." „Gij neemt wederom hare schuld reeds als bewezen aan." „Omdat ik er vast van ben overtuigd," merkte Netto op. „Ik wil evenwel niet beweren, dat ik onfeilbaar ben, maar de veeljarige oudervinding heeft mij een scherperen blik gegeven dan u, en ik denk, dat zulks ook zeer natuurlijk is." „Wilt gij mij nog eene vraag openhartig beantwoorden „Zeer gaarne, wanneer het met mijn plicht is te vereenigen." „Wanneer door het onderzoek vastgesteld wordt, dat de baron door strychnine is gedood geworden, maar er «-orden voor d e schuld der jonge vrouw geen ander bewijzen gevonden, dan diegenen, welke gij nu reeds in handen meent te hebben, zult gij dan de aanklacht tegen haar indienen „Dat spreekt van zelf. Zij heeft haren man den brandewijn, waarin het vergif was, gegevenzij is als dochter vau een apotheker vroeger in de gelegenheid geweest, zich dit vergif te verschaffen; zij was de eeuige, die belang had bij deu dood

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1886 | | pagina 1