AMSTERDAMSCHE KRONIEK. EENE SCHETS, ONZE OUDE MEID Wordt Vervolgd. Stinnenlandsch Heb ik het niet gedacht?Daar is er waarlijk onder de surprises, die Sint Nicolaas dezen keer op zijn naamdag over ons uitgestort heeft, toch ook weer eens een nieuwe concessie mee naar beneden gekomen. Een concessie-aanvraag van meneer den ingenieur Hei- huijzen om een brug te maken van Amsterdam naar de Volewijkmet andere woordenom de stad in recht- streeksche verbinding te brengen met de overzijde van het IJ. Een mooi plan, op mooie voorwaarden, heel mooi voor gesteld, maar nieuw is het niet: er is reeds sedert een menschenleeftijd een aanvraag van dien aard van den bouwkundige Salman hangende. Maar 't is dan ook bijna niet mogelijk, tegenwoordig op het stuk van concessiën iets nieuws te bedenken. Op de schoolbanken leeraarde men ons, toen wij de ge schiedenis der menschheid beoefenden, van de verschillende periodes of tijdperken in het leven onzer achter-over-groot- vooroudershet bronzen tijdperk, het steenen tijdperk, het ijzeren tijdperk, enz. Misschien zullen onze naneefjes in het lionderste geslacht onze hedendaagsche periode nog eens het concessie-tijdperk noemen, en dan kan men hun waarlijk geen ongelijk geven! Wat moet er ten Stadhuize, in de daarvoor bestemde doos, al een kolossale stapel concessiestukken liggen! Doos, zeg ik men mag er wel een bergplaats als een goederen- waggon voor op na houden! Concessiën voor tramwagens, concessiën voor havenbootjes, concessiën voor telefoondraden, voor gas, voor duinwater, voor electrisch licht, en de hemel weet waarvoor al meer. Om het spel te volmaken, ontbreekt er alleen nog maar een concessie-aanvraag „tot vulling van ledige beurzen" aandoch hoezeer die in eene bijzonder dringende behoefte des tijds zou voorzien, laat zij zich dusver nog steeds wachten. Maar alle gekheid op een stokje, zooajs de soldaat zei, toen er wat te veel vergunning in zijn boezem blaakte en hij met het hoofd tegen een lantaarnpaal aanliep. Er zijn wel onnutter en onpractischer plannen gevormd, dan dit ontwerp om de hoofdstad in verbinding te brengen met de overzijde van het IJ. Een dichter wenschte een kleine dertig jaar geleden reeds aan de „vruchtb're Volewijk" Een nieuwen tijd van bloei, aan zegeningen rijk; Wij gunnen haar zelfs de eer, zich aan de stad te paren, Dat elk mag wand'len gaan, waar wij thans moeten varen, Als eens de kunst een breede brug, Het IJ zal werpen op den rug. Men behoeft slechts te bedenken, dat zich aan den overkant van het IJ de groote Noordzeesluizen van het kanaal naar IJmuiden bevinden, om de beteekenis van dit plan ten volle te beseffen. En wie weet of de droom, dat daar nog eens een nieuw Amsterdam zal verrijzen, op die wijze niet eindelijk in vervulling zal komen. Als men dat Over-IJsche nieuw-Amsterdam dan maar wat „hechter, sterker en weldoortimmerder" gelieft te bouwen dan de „nieuwe stad," die thans bij stukjes en brokjes achter de oude wordt opgetrokken, want van zulke soliede bouw werken zijn wij thans reeds meer dan genoeg voorzien. Na een stormachtige dag, zooals we er gisteren hier een had den, verwondert het mij altijd, dat er in de nieuwe wijken, met hunne poppenkastachtige bouwseltjes, de huizen niet bij tientallen tegelijk zijn omgeduikeld. En laat ik dan, de voordeelen van zulk een IJ-brug opsommende, bovenal niet vergeten, hoeveel gemakkelijker de Amsterdamsche huismoeders dan naar de Volewijk kunnen komen. De oningewijde lezer zal misschien niet een luid: //Gratulor ex anima!" toe. Waarmede vroeg Leo verrast. //Nu, natuurlijk met uwe verloving!" antwoordde Netto. //Iloe weet gij dat?" viel Leo hem in de rede. z/Ik weet het wel is waar sedert tien minuten van mijn bar bier, maar ik ben er van overtuigd, dat nu de halve stad het reeds weet!" antwoordde Netto. z/En van waar weet uw barbier het Ik ben eerst gisteren avond verloofd geraakt!" //Ik heb het hem niet gevraagd, hij scheen zeer veel haast te hebben, om dit nieuwtje verder de wereld in te brengen. Is u dat misschien onaangenaam?" //O neen, niet het minste.Ik ben immers gelukkig!" z/Dat zie ik en ik gun u dit geluk van harte. Houd het vast doctorWaarachtig, wanneer ik tien jaren jonger was, had ik getracht, u voor te wezen, zelfs op het gevaar af, van een blauwtje te loopen. HaliaHeden zal er in de stad menige vernietigde hoop zijn, want geloof mij, verscheidene moeder hebben voor hare dochters op u gerekend. Doctor, ontwijk die moeders, tenminste de eerste veertien dagen, of wapen u met een revolver!" schertste Netto. Snel spoedde de heer Netto zich voort. Hij had overigens volkomen gelijk. Een aantal moeders, die in het bezit waren van huwbare dochters, braken dezen dag de staf over Leo. Elk verzekerde, dat zij hare dochter nimmer aan doctor Warberg tot vrouw zoude gegeven hebben en allen hadden eensklaps in den jongen arts een menigte fouten ont dekt, van welken zij den vorigen dag nog niet het flauwste ver moeden hadden gehad. De boosaardigsten onder haar beweerden zelfs, dat zij zich niet meer konden toevertrouwen aan een arts, die zich niet ontzag, eene giftmengster tot echtgenoote te nemen. Het koele, teruggetrokken gedrag van verscheidene moeders ontging Leo niet, hij lachte er omhij merkte zelfs op dat de gezondstocstand der huwbare dochters eensklaps een gunstiger wending had gekregen, want hij werd nu maar zeer zelden ge roepen zijne verloving had aan zijn praktijk een gevoeligen slag toegebracht; doch dit was hem zelfs zeer aangenaam,om dat hij nu daardoor eenigen vrijen tijd kreeg en hij Dora veelvuldiger kon bezoeken. Hij was nu ieder mensch dankbaar die gezond bleef en zijn hulp niet noodig had, en Dora was er ook blijde om. zoo dadelijk begrijpen, wat onze "j^er even wijk te maken hebben Daaiom iezeressen mogen een huiselijken kring binnen, niet meêzij zouden er een kleu. bi] k 1L ct;0 p« „Zoo, Wimpje, al zoo vroeg aan't smullen, mannetje. „Ja, meneer 1 O, zoo lekker „En wat zie ik: een beschuit met muisje. brQ0rtje „Ja, meneer, jongensmuisjesWe heibben gekregen. Moeder is naar de Volewijk gewee Daar nu is het hooge woord er uitde Volewijk is (or laat ik,' met het oog op onze verlichte en jeugd liever zeggen was) het geheimzinnige o <- t c dekfeine ïmJrtam Jtjes door Imnno respect,™ mama s werden afgehaald (van een daar staanden boom geplukt en naar de hoofdstad vervoerd, om daar in alle e u e deugd het levenslicht te aanschouwen. Die tocht, meesb in het holle van den nacht over het breede, schuimen was eene heele o idarneming voor de moeders, vanwaar zij totaal ziek terug kwamen en dadelijk voor een wee v o drie, vier, naar bed moesten. Deze toedracht der zaak, te behoeve der onnoozele jeugd gefantaseerd, was zoo aan nemelijk mogelijk, en vond dan ook, vóór de jaren des oikIol- scheids gekomen waren, steeds gereeden ingang. I0|en" woordig begint het vqrtelsl in onbruik te geraken, en doet de sage van den ■kitiderbréngenden ooievaar, meei als zoodanig dienst. Ook al een kenteeken van den meei en meer doordringenden Duitschen geest ten onzent, evengoed als het toenemend in zwang komen van den Kerst en andeie eigenaardige Germanismen van dien aard. Waaraan dit zonderling vertelsel van der Moeders tocht naar de Volewijk eigenlijk zijn ontstaan te danken heeft, is zelfs voor den meest grondigen geschiedv orscher tot op dit huidig oogenblik, een ondoorgrondelijk raadsel gebleven. Ware nu dit stuk land aan gene zijde van het IJ, ooit een bijzonder productief terrein geweest, hetzij uit het oogpunt van landbouw, veeteelt, of wat ook, dan zou de aanleiding tot het sprookje (een echt bakerssprookje!) zich zeer gereedelijk hebben laten verklaren - doch juist bet tegendeel was het geval. Eeuwen lang was oudtijds dit onbebouwde veld het executieterrein, waar de in Am sterdam ter dood veroordeelde misdadigers werden terecht gesteld. Een schavot stond er niet, want het hegle veld was een en al schavot. Men zag er niets dan galgen, wielen op staken, (voor degenen die geradbraakt moesten worden), palen voor de brandstapels, kettingen, touwen, strikken en andere dergelijke fraaiigheden. Uit Amster dam had men dag uit dag in steeds het gezicht op die verzameling strafwerktuigen; en ook wanneer er een ver oordeelde „geregt" was, met den strop bij voorbeeld, kon men hier van den geheelen IJ-kant hem zien hangen en slingeren, totdat het lijk een prooi der vogels werd en eindelijk op den grond viel. O tijdeno zedenEn hoe nu dat vertelsel is ontstaan, dat uit dit oord der verschrik king alle pasgeboren Amsterdammers afkomstig waren, mag Joost weten Heel vleiend voor onze oorspronke- kelijke herkomst, was het zeker niet. Een spotvogel heeft dan ook al eens opgewerkt „Niet veel eer voor ons, Amsterdammers, dat onze moeders alleen verzekeren, dat wij van de Volewijk af komstig zijn Wij mogen den Parijzenaar wel zijne kool, den Duitscher zijne ooievaars wieken en den Fries zijne wouden benijden, die de kinderkamer hun tot bakermat geeft. Hier stond bijkans vief eeuwen lang de galg onzer goede Stede, en als eene moeder dus verzekerde, dat zij hare bengels uit de Volewijk had gehaald, wilde zij er niets meer of minder mede zeggen dan galgenaas en galgen brok." Deze poging om het vertelsel van de Volewijk dus als een commentaar op het leerstuk der erfzonde voor te stellen, is te dwaas om alleen te loopen. Men beschouwe haar dan ook slechts als een mislukte proefneming om een van die dingen te verklaren, van welke niemand de rechte verklaring geven kan. Als de overbrugging van den waterplas moest wachten tot de ware oplossing van dit raadseltje gevonden was, zou zij er zeker nooit komen. Een andere vraag is, of men er in dezen tijd van misère en tegenspoed de noodige fondsen voor zal kunnen vinden, en dat die fondsen een aanzienlijk bedrag zullen moeten vertegen woordigen, kan men wel op zijn tien vingers narekenen, 't Is te hopen, dat onze kapitalisten voor deze zaak nu eens niet zuinig zullen zijn. Van zuinigheid gesprokeneen eigenaardig staaltje van controle ter bevordering van die hoogst loffelijke deugd (die echter minder loffelijk wordt wanneer zij, zooals In het hier volgende geval, tot gierigheid overslaat) leerde ik dezer dagen kennen. Ik moest vrij vroeg in den morgen een zaak gaan bespreken met een bejaard heer, die alleen- woont op ge meubeleerde, kamers en voor zeer welgesteld door gaat. Binnen komende, trof ik hem nog aan het ont bijt, zoodat we voorloopig over koetjes en kalfjes bleven praten. Toen hij gedaan had, zag ik iets vreemds. De oude man stond op, wierp een onderzoekenden blik naar alle kanten door zijn kamer en begon aandachtig de ramon en wanden van zijn keurig gemeubeld verblijf te inspecteeren „Wat doet ge?" vroeg ik; „zoekt gij iets? Kan ik u helpen „Helpen? ja neen - ik zoek een vlieg." „Daar zult ge werk mee hebbendie zijn in dezen tijd niet dik gezaaid. Maar wat moet ge in 's hemels naam met een vlieg uitvoeren Hij gaf niet terstond antwoord, schudde slechts peinzend het hoofd en ging voort met zijn jacht. Eindelijk had hij er een gesnapt. Zijn prooi voorzichtig tusschen duim en vinger vasthoudende, liep hij er mee naar zijn porceleinen suikerpot, lichtte het deksel op en liet de vlieg behoedzaam in den pot dippen. Daarop knikte hij mij met zichtbare zelfvoldoening glimlachend toe. „Wat moet dat beteekenen vroeg ik met klimmende verbazing; „zijt gij bijgeval een dierenbeschermer „Niet precies, ik doe het moer om mij zeiven te be schermen, of eigenlijk mijn suiker tegen de verraderlijke aanvallen van de meid beneden. Zij snoept." „En die vlieg?" „Zal mij van avond door hare aan- 0f stond vertellen, of de dag al dan niet xoni ^il val op mijn suikerpot is voorbijgegaan z n''eu^n er expres een met een gaatje in het deie,aar> ik Rownnrlfirpnó hnnpr ik hof ®11 de vlieg ziet ontsnappen en op haar'Ilf8 ntl de h gaat?" wilde ik opmerken. aan 't T Maar waartoe de economische illusiën va te verstorenIk ging tot de zaak over11 10 December '86. c*ijsbr.e Oud? Dat is onze Keel Ze is al in de zestio-l En leelijk Neen maar, men moet al heef hebben om Kee mooi te vinden! Uöln,g s®jj Rimpelig is de bruine, tanige huid, en sr de geheele vorm van het gelaal. sl3lts e'i Wij» Daarbij draagt ze eene groote floddermuts en een ronde rug, groote voeten en handen, breede heu "0!! der enorme knijpbril, en eindelijk kenmerken* C i 1„J.i>i i cir Maj rok, een paars gerimpeld jak en een blaauw geruit, Maar wat ook onafscheidelijk aan baar verbonden 9 3 Een goedige glimlach om den tandeloozen mond en del ijk knikken van het hoofd, en, o, zoo ge doo^dVt!'" heen hare oogen kunt zien, dan bespeurt ge daarin lt liefdevolle uitdrukking, zulk eene namelooze goedhart',? dat ge der oude vrouw wel ovn den hals zoudt willèn il en een kus drukken op die diep w ggezonken lippen Dat wij allen daarom veel van Kee houden, laat zich]" begrijpen, te meer, nu ze reeds zoo lang in dienst is r "V" "mOIft familie. Ze is een meubelstuk geworden, dat van moeder op d04 overgegaan, eerst dan onbruikbaar wordt, als 't zelfs niet ij! staan kan. T Toch, hoe koel deze vergelijking ook schijtie, ze sluit t wereld van liefde in zich, want wie onzer, die maar iets Kee wil hoeren, dat haar in onze achting kon doen was ze ons niet altijd de meerdere, vroeger in wijsheid tl in ondervinding? Was ze ons niet altijd eene tweede moi Toen de eerste 't plechtig vja" uitsprak op Dominees r» of ze ons wilde vormen tot ware leden van Christus' Kd was Kee het, die ofts ten doop hield, en een traan sl een heilig symbolum van hare liefde en toewijding. Zij hoedde en verzorgde ons reeds, toen we nog i der onschuld sliepen onder 't vriendelijk wiegekleed, en wi moeder in tijden van ziekte week van het bed van haar lid dan was 't alleen, wanneer ze wist, dat Kee haar zoude w vangen, Kee, die haar in geduld en zorgvuldigheid zi evenaardde, dat zij, in een mat oogenblik, haar kind en bewaard wist, als wanneer ze hare plaats bleef 'oezete, Beste KeeGoede oude ziel Met welk een angstige zoig legdet ge ons hoofdje i of verdreeft ge de vliegen, die ons mogelijk zoudenhindetei! Welk eene vreugde blonk er in uwe oogen, wanneer «n dagen vasten, voor 't eerst spraken van trek! Met welk handigheid wist ge ons dadelijk iets versterkends te versctuh en zelfs al rekendet ge, dat uw kostje ons zoude bevallen,J we dus veel zouden gebruiken, wanneer we na een énkel™ ken uw gerecht lieten staan, dan toonde geen trek inuïp' de ondervonden teleurstelling, maar ge fluisterdet ons toe,a| het u plezier deed, dat we toch iets begonnen te eten, O, en als dan de eerste wandeling mocht worden z®:! na de herstelling, hoe lang bleeft ge in de deur staan na] na te kijken, en hoe dikwijls kwaamt ge ons nog achterin," ons, in uwe zaligheid, nog eens te kussen en ons nogKS I vriendelijk te vermanen toch vooral niet te ver te gaan. En toch, als wij de ziekte vergeten waren, hoe dikwijls gaten wij, ondankbaren, dan ook uw zorgja we ware» zelfs zoo onhartelijk, dat we u, bij de eene of andere befth die ge ons toegedacht had, lieten gevoelen, dat ge slr waart 1 En gij ar.twoorddet dan niets op dat verwijt) ge alleen waart gebleven, kwam de zakdoek voor denragj wanneer dan een onzer u in uwe eenzaamheid overviel,p ge snel een traan weg Vergeef ons dat alleswe waren toen nog zoo jon?) ten niet, dat we u zóó zouden grieven Thans zijn we ouder, thans begrijpen we, u kunnen kwetsen, en we vermijden zorgvuldig elkJj ge kondet opvatten als een zinspeling op uw onder trekking; thans, Kee, draagt ge 't loon weg van v thans wordt ge geëerd en bemind, zooals ge dat ver En ge zijt er dankbaar voor, dat weten we. Of hebt ge Pa niet met tranen in de oogen j|Wj mogen blijven, toen hij, na vele beraadslagingen er niet van hoeren wilde, u aanbood, een plaats v koopen in een hofje, omdat ge reeds zoo oud waar, weinig rust genoot? s|etk, We weten t wel, Kee, dat ge nog flink zijl en nog best alles kunt afmaken zoools vroeger. We weten 't wel dat ge rog geen hulp n0CK.'? pp ve^! we weten ook, dat ge ze na jaren werkens we ie (jjjt- en daarom, Kee, maak Anna de tweede meid to zooals ge zelf zijt, en blijf verder in uw hoekje breien voor ons allen, dan hebt ge uw '3,i zijtj Dan zult ge bemind zijn, zoolang ge "°g ./'„„orseo'jj de herinnering aan u zal niet uilsterveu, zooi ia j/ hebt verlaten en verwisseld voor eenen, d'e dig is du jjjj Va' Dat de vereeniging D.O.G. te '';'lM"3gbeVen, 0,11 1 l"i;gen steun ondervindt in h®8 ring krachtig-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1886 | | pagina 2