De mijn van li Gurlott.
Zondag, 9 Januari 1887.
31ste Jaargang. Uo. 2053.
AMSTERDAMSCHE KRONIEK*
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: SCHAGF.A liaan, B, 5.
(m em een te Scha gen
Bekendmakingen.
ACER
GOURAAI
rtiii- k Liiow
Dit blad verschijnt tweemaal per week .-Woensdag- Zater
dagavond. Xij inzending tot 's middags 12 lire, worden ADVER-
TEN1IËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
Burgemeester en Wethouders van Schagen, noodigen bij deze
belanghebbenden uit, die over den jare 1886 van de gemeer.te
iets te vorderen hebben, hunne rekening vóór of op den leu
Februari a. s. ter plaatselijke secretarie in te leveren.
Schagen, 4 Januari 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. JLAN GEN BERG.
De Secretaris,
DENIJS.
Eindelijk begint de wereld dan toch weer op haar ge
wonen dreef te komen! Een mensch zou waarlijk op 't
laatst de kluts kwijt raken bij ai die feestdagen. Eerst de
Sinterklaasavond, later de twee Kerstdagen, vervolgens de
Oudejaarsavond, gevolgd door den Nieuwjaarsdag, met nog
weer een zondag er boven op als toegift, het was of de
heele almanak in elkaar was gevallen. Ik wist eindelijk
niet meer of we Maandag of Zaterdag hadden, en vroeg
met verbazing aan mijn barbier, die met overanderlijke
stiptheid als een anderdaagsche zon aan mijn huiselijken
hemel verschijnt, of hij tegenwoordig alle dagen kwam.
December of wintermaand zou men gevoeglijk kunnen wij
zigen inDecember of feestmaand. Gemakshalve, om alle
verwarring te vermijden, zouden we dan bij algemeen goed
vinden kunnen bepalen, dat het in December alle dagen
zondag was, met den Nieuwjaarsdag tot besluit. Aanstaan
dehervormers onzer tijdrekening kunnen met dien lumineusen
Roman naar liet Engelsch van TP. WANNA.
Vij lile Iloofcls^ttili:.
5.
Den volgenden morgen werd ik w akker door het geluid van
eenige stemmen; ik richtte mij in mijn bed op en zag, door
de gordijnen kijkende, mijn oom reeds aan tafel, bezig met
zijn ontbijt, dat bestond uit een kop thee en een haardkoek,
te verorberen. De kleine Annie bediende hem daarbij en zag
er in het licht van den helderen dag nog frisscher en gezonder
uit dan den vorigen avond.
.Maar mijn God, klein menschenkind," hoorde ik mijn oom
zeggen, .wie heeft u dan toch weder dien onzin wijsgemaakt
Zeker weder die Tom Penruddock, of een dergelijke kennis.
Zoo, zoo, niet meer in de mijn naar omlaag Voor den duivel,
de mijn beteekent voor mij brood en boter, vleesch en aardap
pelen, kleeding en huisvesting, voor mij en voor u
."lom Penruddock zegt toch, dat het niet meer raadzaam
is, vader," antwoordde Annie, „en Tom moet het weten, want
hij heeft van kindsbeen af in de mijn gearbeid."
//Hij weet niet meer dan dat stuk brood daar ginds, klein
vrouwtje Hij is de luiste van de mijn, die Tom. Bekommer
u daarover dus maar niet. Onze Heer, God, is zoowel onder
als bo\ en de aarde en zal uw vader beschermen zooals tot nu,
wees daarvan verzekerd."
Gedurende dit gesprek had ik ongemerkt mijn kleederen
aangetrokken, doch nog voor ik geheel en al gereed was, had
oom reeds het huis verlaten. Annie was in de keuken gebleven
en bracht mij, toen ik eindelijk uit mijn schuilplaats te voor
schijn was gekomen, naar boven, in een klein slaapkamertje,
waar ik verder mijn toilet kon maken. In de keuken terug-
keerende, vond ik mijne tante, die juist van het voederen harer
kippen en hoenders was teruggekomen. Zij knikte mij vriendelijk
toe en ging bij de tafel zitten. Daarop trok zij mij langzaam
naar zich toe en terwijl zij mij het haar van het voorhoofd
streek, keek zij mij langen tijd zwijgend aan.
.Laat u nu eens hij daglicht zien, mijn jongen," zeide zij,
.ik heb toch wel gelijk gehad, gij gelijkt zoo sprekend op uw
vader als het eene ei op het andere. Lees mij nu maar niet
zooveel als hij."
.Ei waarom niet, moeder vroeg Annie en lachtte.
.Omdat hij veel te veel wist van de wereld daarbuiten, om
rustig op eene plaats te blijven. Hij trok steeds heen en weer,
van de eene plaats naar de andere, tot de lieve God hem
.halt" toeriephij bezat have noch goed, en toen hij stierf,
inval hun voordeel doen.
Maar als ik zeg, dat de wereld weer op dreef begint te
komen, moet ik er het Amsterdamsche postkantoor van
uitzonderen. Voor het overige deel des menschdoms moge
het weer Maandag, Dinsdag, Woenslag enz. geweest zijn,
op ons postkantoor gaat het nog niet alzoodaar viert
men nog altijd den Nieuwjaarsdag I
Geen bestelling komt er dan ook aan mijn deur, of
mijne brieven en drukwerken zijn allerminzaamst
gelardeerd met een bezending heil- en zegenwenschen, in
den gebruikelijken vorm van visitekaartjes aan mij overge
maakt door buitensteedsche vrienden en bekenden. Hebben
wij op den huidigen dag niet den 7den Januari van het
jaar onzes Heeren achttienhonderd zeven-en-tachtig? En
hebben bovenvermelde vrienden en bekenden, wier heil-
wensch mij eerst heden is „geworden," met dien wensch
niet bedoeld,"dat het mij ook den lsten, den 2den, den 3-
den Januari enz. enz. gopd zou gaan? Voorzeker hebben
zij daten het is den hemel alleen bekend, welke zegenin
gen ik door die vertraagde ontvangst gemist heb. Misschien
zou een knap advocaat er met wat handigheid een acte
tot schadeloosstelling uit kunnen putten. Tn afwachting
daarvan zal ik in mijn noodlot berusten en mij troosten
met de aanschouwing van „buurmans leed," want huis aan
huis worden de thans min of meer oudbakken felicitatiën
door de postboden afgegeven. Ondertusschen kan ik niet
zeggen, dat het grootste en voornaamste postkantoor des
Rijks met deze trage bediening van het publiek een bijster
vleiend figuur maakt. Men mag wel eens een voorbeeld
nemen aan het Postamt te Berlijn, waar zelfs op den Nieuw
jaarsdag alle in de bussen aanwezige brieven en verdere
stukken nog dien eigen dag besteld worden. Een Nieuw
jaarskaartje zeven dagen na dato, is een even aangename
verrassing ais een als een groet achter iemands rug,
b. v. De aardigheid is er heel en al af.
was niemand der zijnen bij hem, om hem ook maar de oogen
toe te drukken. Gaat zitten, jongen, en neem uw ontbijt. Zoo
God wil, maak ik een flink man van u, uit liefde tot mijne
arme zuster
Dit spreken over mijne overledene ouders, in verband met
het vreemde mijner omgeving, herinnerde mij meer dan ooit
aan liet verleden en joeg mij de tranen in de oogen. Ik geloof,
dat Annie dat bemerkte, want zij bracht het gesprek spoedig
op een ander onderwerp over, vroeg haar moeder om nog een
paar sneden brood en schoof toen voor mij een stoel hij de tafel.
Dit gaf mij gelegenheid, mijne ontroering meester te worden.
Ik schaamde mij over mijne zwakheid, verkropte mijne tranen
en streek met de hand over de oogen, terwijl ik mij in stilte
voornam, een flink man te worden, gelijk tante Martha be
doelde. Het ontbijt smaakte mij overheerlijk, misschien juist
wel om deszelfs vreemdsoortigheid, want nooit in mijn leven
had ik mij om acht uur des morgens achter een kop melk,
warm brood en gebraden aardappelen bevonden, doch nu at
ik met eene gretigheid, als gold het voor den geheelen dag.
Tante keek mij met van vreugde stralend gelaat aan.
„Ja, ja, jongen l" riep zij uit, .gij hebt toch ook Corn-
wallisch bloed in de aderen en laat het u heerlijk smaken. Gij
hebt geen verwende maag en zult met den tijd een ferme
man worden even als uw oom
Toen ik mijn ontbijt had gebruikt en de beide vrouwen
bezig zag, de tafel af te ruimen en alles weder op te hergen,
begreep ik, dat ik best eenige oogenblikken gemist kon worden
ik nam mijn pet en ging naar buiten, om mijn nieuw tehuis
eens in oogenschouw te nemen. De keukendeur geleidde direct
naar den hof. Dien betredende, trof ik daar een talrijke
hoenderschare aan, die met den vurigsten ijver de rondgestrooide
graankorrels oppikteook was er een jonge, grijs gevlekte
hond, die dadelijk kwispelstaartend naar mij toe kwam loopen.
Ik liep over den hof en rondom het huis, de hond steeds achter
mij aan. De voorzijde van het huis was zindelijk en net, voor
hetzelve lag een kleine, goed onderhouden tuin, die, zooals
ik later vernam, zijn vriendelijk voorkomen had te danken
aan de zorgvuldige verpleging van Annie. Het was eene smaak
volle samenvoeging van bloemen en moezerijtwee derden der
kleine bedden waren met bloemen, een derde met allerlei
kruiden voor de keuken beplant.
Nadat ik een vluchtigen blik had geworpen in het tuintje,
bekeek ik den omtrek. Het huisje stond tot op een aanmer-
lijken afstand geheel vrij, vóór lag de straatweg, die naar het
dorp voerde, dat nog een kwartier uurs ongeveer verder lag.
Aan de andere zijde van de straat lag een moeras, waaruit
hier en daar de afgezaagde boomstammen staken, terwijl in de
verte de zee lag, rustig, koud en grauwachtig blauw van tint.
Ik slenterde de straat op, den hond van tijd tot tijd een
steen toewerpende, dien hij moest apporteeren. Spoedig kwam
Precies als met het ijs, waaraan op 't oogenblik ook
niet veel aardigs meer is. Jammer genoeg, want wij waren
er zoo mooi mee opgang! Sedert Zaterdag scheen het wel,
of half Amsterdam met een soort van ijskoorts behept was.
Mooie banen, veel vraag, en schaatsen veel omzet, luidde
de noteering van den dag. De kranten ruimden eene
afzonderlijke rubriek voor ijsberichten in en maakten hunne
lezers opmerkzaam op de plekjes, waar het fraaiste en
beste ijs was. De ambitie voor dit opwekkende en echt
Hollandsche wintervermaak, is hier in den laatsten tijd
geweldig toegenomen, vooral onder hetgeen men tegen
woordig den .netten" stand pleegt te noemen. De oorzaak
van die meerdere geestdrift voor de edele schaatsenrijders
kunst is niet ver te zoeken: sedert het schoone geslacht
er meer aan is gaan deelnemen, hebben de ijsbanen lang
zamerhand een geheel ander aanzien gekregen. Voor een
jaar of tien geleden zou geen „deftig" meisje het gewaagd
hebben, zich op schaatsen op de Heeren- en Keizersgrachten
te vertoonen, maar thans is het „vrijheid, blijheid" en
dientengevolge is het aanzien van dit bekoorlijk winter-
tafreel er vrij wat schilderachtiger op geworden. Jonge
dames van goeden huize luisteren thans met hare gewaar»
deerde tegenwoordigheid de banen der IJsclub op en zetten
kleur en leven aan het geheel bij. Natuurlijk laten de heeren
der schepping zich ook niet onbetuigd on wordt het dus
een bont en bewegelijk tooneel, waar het oog met welge
vallen op rusten kan.
Maar nu is de dooi gekomen, die leelijken spelbreker,
zou ik haast zeggen, en heeft in eens al onze ijspret
tot koud water laten wegsmelten. Er waren reeds allerlei
wedstrijden en feesten en andere ijs-amusementen in de
maak; er zou zelfs eene maskerade op schaatsen worden
gehouden, met premieën voor de mooiste costumes, maar
de dooi is onverbiddelijk en jaagt al de rijders en rijde
ressen naar huis; en de dikke matrone in het „koeke-
ik aan een ijzeren hek, dat tusschen hooge hoornen aan het
einde eener laan stond. Ik opende het en trad binnen. Ik
had nog maar slechts weinige schreden gedaan, toen een ge
biedende stem mij toeriep
„Hei daar, wat doet gij hier
Ik keek op en zag een fijn gekleeden knaap, ongeveer
van denzelfden leeftijd als ik. Hij had zwart haar, zwarte
wenkbrauwen, die bijna tot elkander liepen, en een trotsche
mond; ik zag terstond dat hij geen mijnwerkers zoon was.
„Past op!' zeide hij, „gij zijt hier op vreemd gebied,
behoort gij ook niet tot het dorp Yan waar komt gij
Ik noemde mijn naam en voegde er aan toe, dat ik eerst
gisteren avond naar St. Gurlott, bij oom en tante Pendragon,
was gekomen.
Terstond nam zijn gelaat een andere uitdrukking aanmet
minachting de neus optrekkende, zeide hij
„Ah, de neef van den ouden Pendragon. Waarom draaft
gij dan zulke kleeren Ik keek u aan voor den zoon v„n
een gentleman."
Meer nog dan de woorden zeiven heleedigde mij de min
achtende toon, op welken hij sprak. Tot over de ooren blo
zende, wendde ik mij naar den knaap.
„Ik ben even goed een gentleman als gij zeide ik.
„Wat
„O, ik ben niet hang voor u. Weet gij, wat daar gi:id«,
van waar ik kom, met knapen van uw soort wordt gedaan
Men geeft ze met de roe en jaagt ze naar bed, opdat zij
betere manieren leeren
Hij balde zijne vuisten en kwam in dreigende houding op
mij af. Toen hij mij evenwel van het hoofd tot de voeten ge
meten en bevonden had, dat ik hem in ieder geval in lichame
lijke sterkte boven het hoofd zou zijn gewassen, toen liet hij
spoedig weder de vuist zakken. Ik floot mijn hond en ging
gelaten den weg terug, dien ik was afgekomen. Eindelijk zag
ik Annie, die in haar tuintje stond.
„Waar zijt gij geweest vroeg zij.
Ik zeide haar, dat ik eens had rondgeloopen. Zij knikte mij
goedkeurend toe.
„Ik heb voor heden niets voor u te doen, teumin-te geen
zwaar werk meer," zeide zij. „Wanneer gij het goe Ivindt, zal
ik moeder vragen, of ik met u mag gaan wandelen."
„Zeker!" antwoordde ik en voort vloog zij.
Zij bleef lang uit, zoo lang, dat ik vreesde, dat zij geen
toestemming had kunnen krijgen. Eindelijk kwam zij en nu
zag ik ook de oorzaak van haar talmen. Zij had haar katoenen
kleedje voor een beter verwisseld en droeg nu zijden hand
schoenen en een hoed, zaken, die zij bepaald anders alleen des
zondags droeg.
Toen zij zag, hoe ik haar monsterde, bloosde zij.
„Waar zullen wij nu heengaan vroeg zij.