het Altaar" van Wei nei boven.
Of deze lectuur wel geschikt is voor zoo geleerd eene
dame, als Henriëtte, dienen we aan hare eigen beoordeeling
over te laten, toch hadden wij een drama van Shakespeare in
die hand beter gedacht.
Intusschen leest Henriëtte door. Er komt een blos op j
de magere wangen, gretig verslindt ze de eene bladzijde
voor, de andere na, soms geelt ze een klein streepje als
aanteekening; 't is Henriëtte aan te zien, dat ze geniet.
O, die Duitsche stijl is altijd zoo vloeiend, zoo liefelijk
En Werner vooral draagt de kroon weg (volgens Henriëtte
althans), wat schilderingen, aardige tafreeltjes, in één woord,
wat romanscènes betreft. En die vertaalster weet zoo tot
het gevoel te sprekenEen tikje aan de deur schrikte
Henriëtte op, ze herinnert zich, dat ze een bezoeker zou
krijgen en dat ze de meid bevolen had^ hem maar dadelijk
boven te laten. Haastig bergt ze haar boek onder een
ander stapeltje weg, neemt snel een onvertaald werk van
Ebers ter hand, en roept schijnbaar verward (de lectuur
was zoo innig boeiend)„binnen", en de hulponderwijzer
van eene bijzondere school komt inHenriëtte gaat hem
met voorkomendheid tegemoet en biedt hem een stoel aan
daarna neemt ze zelf tegenover den schoolmeester plaats,
legt onverschillig een strookje papier in den Ebers en slaat
hem dicht.
De bezoeker werpt schijnbaar zonder erg een blik op den
titel, en is nog meer doortrokken vau den reuk van wijs
heid, die van Mejuffr. S. uitgaat. (De goede man verstaat
geen Duitsch).
„Ik ontving zóó eenige boeken, ziet u eens."
De verwondering van den ouderwijzer kent geene grenzen
meer; verstomd en vol eerbied staart hij Henriëtte aan.
„Hoe is het mogelijk, dat u tot zelfs dit vak beoefent,"
waagt hij eindelijk te zeggen.
De dame glimlachte even: „Ik dacht toch. ik had u
gezegd, dat ik deze werken wachtende was," klinkt het
met eenige bevreemding, ofschoon de boeken reeds voor
maanden in het bezit der savante waren, en daar nu juist
lagen om eens te worden opengesneden.
Maar Henriëtte begrijpt wel, dat het toonen van dezen
schat haar nog tienmaal knapper zal doen schijnen, en nu
hij daar toch ligt, kan 't zoo ongedwongen gebeuren.
't Gesprek wordt natuurlijk van hoogst geleerden aard;
'tgeen Henriëtte zegt, heeft niet zoo heel veel om 't lijf,
maar ze weet het met zulke schoone, groote, holklinkende
woorden, en door zooveel pathos te verbloemen, dat de
bezoeker haar minstens een achternicht van een der Muzen
gelooft; dat ze den top van den Parnassus reeds lang heeft
bereikt, lijdt bij hem geen twijfel meer.
En als de audiëntie (de onderwijzer durft hetgeen min
deren naam geven) is afgeloopen, is het gansche stadje
weldra nog meer overtuigd, een polymaat binnen de muren
te hebben, en verzekert men elkander, dat Mejuffrouw
S. wel spoedig van zich zal doen spreken.
Futurüm dieet!
ISinnenlandsch Nieuws.
Wordt Vervolgd.
D. v. N.
«T. v. cl. B.
SCHAGEN, 12 Januari 1887.
„'t Pauweveerke", eene der schoone Over—Betuwsche novel
len van C'remer, werd gisteren avond op de algemeene verga
dering der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, afdeeling
Schagen, door den Wel Eerw. ZeerGel. lieer A. W. v. Kinijve,
aan de vrij talrijk opgekomen leden en gasten, ten beste gegeven.
't Pauwcnveerke van Cremer, wie kent dat niet Immers,
wij mogen verwachten, van zoo niet allen, dan tocli zeer zeker
de meesten. Doch al kenden wij den inhoud, de talentvolle
en boeiende wijzwaarop de geachte Spreker het ons voordroeg,
deed ons al het. schoone, het leerzame en verheffende, hetwelk
in die vertelling ligt opgesloten, opnieuw gevoelen ~n genieten,
't Was schoon, aangrijpend die schildering der verschillende
karakters, die ons opnieuw bewezen, dat niet alleen uit de „veel
bewogen levens" van sommigen onzer medemensehen zoo onein
dig veel valt te heren, maar dat ook de levensgeschiedenis van
den eenvoudigsten mensch, wel degelijk hare beteekenis, hare
lichtpunten en donkere stippen heeft, die zeer opmerkenswaardig
zijn. Zoo ook dit verhaal, hetwelk het sprekendst bewijs leverde
van hoogmoed komt voor den val" en ons leerde, hoe dat
„lee'ijke zwarte ding, Tlat ii^'t hart zit' (de hoogmoed) een
overigens goed mensch verlaagt en ten verderve voert.
Plaats daar tegenover de lichtbeelden van kinder— en
naastenliefde en waren godsdienstzin en het het zal nie
mand verwonderen wanneer wij als onze overtuiging neerschrij
ven, dat de heer van Kluijve met deze lezing veel genot, maar
ook veel nut heeft gesticht onder zijn aandachtig auditorium en
dat wij gelooven de tolk der vergadering te zijn, met den wensch
uit te spreken, dat dit niet de laatste maal moge zijn, dat de
heer van Kluijve ons op een zijner voordrachten vergast.
Verder werd dezen avond opgeluisterd door de echt kinder
lijke, maar daarom niet minder toejuichingswaardige opvoering
van het alom bekende sprookje „Sneeuwwitje", hetwelk door
eenige kinderen uit onze gemeente werd opgevoerd. Waar
ons „Jonge Volkje" geniet, daar genieten ook wij ouderen. Im
mers het voert ons terug tot de tijden, toen wijzelven ons op
dergelijke wijze mochten vei maken, bij de herinnering waaraan
ons hart nog met vuur uitroept: „wat was dat een gelukkige
tijd, toen wc met onze kleine krachten ons inspanden om onze
ouders en vrienden een genoegelijk uurtje te bereiden," en wij
den koning te rijk waren, als wij werden toegejuicht, omdat
we door ons onschuldig spel onze vrienden zoo hartelijk deden
lachen. Een woord van dank aan onzen plaatsgenoot, den heer
van der Goot, den man, die de kleinen hierin zoo uitstekend
heeft geholpen en daartoe kosten noch moeite heeft ontzien.
Ten slotte werd nog door den heer W. Roggeveen Cz. een lie-
deke voorgedragen, getiteld: „Vrijage", woorden van onzen volks
dichter Dr. J. P. Heije, en voor zang en pianoaccompaguement
op muziek gezet door den heer J. Borstlap, muziekonderwijzer
alhier.
„Jonkertjes,
Pronkertjes,
Hebben wel lust,
Om eens een Avondje vrijers te heeten
zuur, doch de tijd, die groote heelmeester, genas ook deze
wond. In den loop der maanden begon de herinnering aan
Munster meer en meer te verflauwen, en wanneer ik nog aan
Madelina dacht, dan dacht ik aan haar als aan een gelukkig
droombeeld. Langzamerhand gelukte het ook mij, in de een
tonigheid mijner dagen eenige afwisseling te brengen,
waarbij mij vooral mijn vriend John Rudd mij hielp. Hij
stelde mij zijne boot ter beschikking en leende mij ook zijn
geweer, een ouden, roestigen voorlader, dien ik in huis stil weg
borg en 's avonds na volbrachten arbeid tot mijne schietoefe.
ningen gebruikte.
Mijn vurigste wensch echter was het altijd nog, eenmaal in
de mijn te mogen doordringen. Het liet mij geen rust; steeds
zag ik de zwarte, gapende groeve voor mij, hetzij ik overdag
aan mijn lessenaar zat of des nachts te bed lag. Hoe meer ik
er van hoorde spreken, des te meer haakte ik er naar, dit
„diepe onder de aarde" eenmaal zelve te mogen aanschouwen.
Hoe dikwijls reeds had ik er mijn oom om verzocht, maar
nog altijd had hij het kortweg afgeslagen. Eindelijk, het was
op een Zondag, zeide hij tot mijne onbeschrijfelijke vreugde:
„Gij kunt met mij in de mijn afdalen, Hugh."
Toen Annie dit hoorde werd zij bleek gelijk de witte muur.
„Doe het niet, vader, doe het nietsmeekte zij. Oom
lachte.
„Mijn hemel, meisje," zeide hij, „wat zijt gij toeh een
vreesachtig dingGij zijt ook een mooie mijnwerkersdochter
De jongen moet een man worden en geen melkmuil. Nu,
maak u gereed, Hugh, wij hebben geen tijd te verliezen."
Spoedig trok ik nu een mijncostuum van mijn oom aan
en zette zijn breeden hoed op. Toen ik zoo aangekleed weer
in de keuken kwam, verklaarde oom met een vergenoegd
knikje, dat ik van top tot teen een mijnwerker was. Het was
voor mij een trotsch oogenblikik gevoelde, dat ik geen
knaap meer was, en lachte met oom om de bleeke wangen
van Annie en de treurige oogen van de goede tante.
Oom gaf mij een half dozijn kaarsen mede, beval mij, ze
in den zak te steken en toen namen wij met een vriendelijk
woord afscheid van de vrouwen.
Toen wij voorbij het bureau naar de klip gingen en bij
de valdeur van de mijn aangekomen waren, begon mijn hart
toch te kloppen.
„Pas nu goed op en houd u dapper, jongen"; zeide oom.
„Het zou een leelijke geschiedenis zijn, wanneer gij nu be-
gondet te beven even als .Annie thuis. Zijt gij er zeker van,
dat de wees u niet zal overvallen
„Zeer zeker, oomantwoordde ik, terwijl ik naar de
ladder keek, die uit de donkere diepte naar de valdeur op
steeg.
„Moet ik het eerste afdalen?" woeg ik.
„Bedaard eens wat, mijn jongen," antwoordde oom. „Geef
mij eerst een kaars."
Ik gaf hem die, waarop hij ze aanstak en op mijn hoed
plaatste. Daarna stak hij een andere kaars aan voor zich zeiven
en begon nu de ladder af te dalen. Ik volgde hem.
Het eerste, wat ik gewaar werd, was de groote kolfstangen
eener stoommachine, die zwaar arbeidende, een geheelen zond
vloed water oppompte. Aan de andere zijde zag ik door de
spleten in den aarden wand volgeladene korven ophijschen.
Van stelling tot stelling dalende, bevonden wij ons spoedig
tusschen twee groeven. Het daglicht was volkomen verdwenen
en wij hingen nu geheel en al af van onze kaarsen, wier on
zeker schijnsel slechts een spaarzaam licht wierp in de groote
duisternis van den afgrond.
Nadat wij nog weder een twee of drie bijna loodrecht han
gende ladders waren afgedaald, kwamen wij op een platform
en maakten halt.
„Nu, hoe gaat het jongen vroeg oom, terwijl hij zijn
flikkerende kaars boven het hoofd hield en mij in het gelaat
keek.
Ik lachte en haaste mij, hem te verzekeren, dat alles in
orde was, ofschoon ik in der daad toch wel iets van Annie's
vrees in mij bespeurde. Wij rustten wederom een korten tijd,
toen nam oom een nieuwe kaars en stak die op mijn hoed.
„Zoo, Hugh," zeide hij, „nu maar weer verder, houd u
goed aan de ladder vast en let goed op."
Ik beloofde mijn best te zullen doen, en wij zetten onze
daling voort; hij vooraan, ik volgende. Wederom kwamen wij
na een pair ladders gedaald te ziju op een plateau, waar wij
opnieuw halt maakten.
„Wat is dat daar omlaag?" vroeg ik mijn oom, die mij op
lettend gadesloeg om te zien, of ik ook angstig was.
„Wat daar beneden is, mijn jongen?" antwoordde hij. „Het
is water, dat in de mijn dringt. De machine pompt het er
uit en misschien gaat er nog wel een massa menschelijk ge-
be. nte mede de hoogte in."
Wij daalden nu wederom eenige ladders en hieldeu toen
weder op, ditmaal, om een der vele zijgangen in te sla.m. Deze
gang was ongeveer zeven voet hoog, maar zoo smal, dat twee
personen tlkander ni t dan met moeite voorbij konden gaan
onze mat brandende kaarsen flikkerden in den heeten, doffen,
met da p bezwangerden atmosfeer, zeer gevaarlijk.
De onaangenaam riekende lucht van deze ruimte begon
ook op mij haar invloed te doen gevoelenzij benauwde mijn
borst, het zweet parelde mij langs het gelaat, mijne kleederen
zaten vol slik en modder. Mijn oom, die er niet beter uitzag
dan ik, maar toeh ruimer adem haalde, sloeg voor, een poos
te rusten. Ik zetten mij op den grond neder, terwijl hij de
bijna uitgegane kaarzen door anderen verving.
In de diepe stilte, die ons omgaf, vernam ik nu een zon
derling, angst verwekkend geluid; het klonk als een verwijderd,
dof weeklagen. Nadat ik eenigen tijd geluisterd had, vroeg ik
oom, wat dat was.
„Dat is de zee," antwoordde hij, „hare golven rollen boven
onze hoofden."
Maar ze zijn morgen, o meisje vergeten.
Wie dat ze gisteren nog hebben gekust.
Aardige,
Vaardige,
Yroolijke maagd
Trekt er uw hart tot eene gulle vrijage,
Wil je n waud'len in 't groene boschage,
'k Gun het je graag, maar zie toe wie U vraagt!"
Ziedaar, de schaïksche woorden van Dr. Heije, door den heer
Roggeveen zoo smaakvol vertolkt, dank zij de zeer gelukkig
weslaamle toonzetting van den heer Borstlap.
O O y.
Op uitnoodiging van den Burgemeester werd door ingeze
tenen der gemeente Barsingerhorn c. a. jongstleden Zondag
namiddag eene vergadering gehouden, teneinde middelen te
beramenf tot werkverschaffing aan hen, die gedurende den winter
van hunne gewone verdiensten verstoken zijn, en dan bf gebrek
zouden moeten lijden, of zich bij het plaatselijk Armbestuur
om onderstand aanmelden.
Door de aanwezigen werd reeds ingeteekend lot een gezamen
lijk bedrag van ruim 200 werkdagen, gerekend tegen een dagloon
van 60 cents per werkman. De Commissie van Werkverschaffing,
die daarna nog andere gemeentenaren heeft bezocht, zal stellig
nog meer werkdagen op hare lijst verkregen hebben.
„Voor 25 cis het kilo kunt ge het varken krijgen,,' zei
een boer te Bergen op Zoom tot een koopman. „Meen je dat?"
vroeg de koopman tot tweemalen toe. „Zeker, wat anders, ik
weet wel wat ik doe," zei de boer. Toen het aan halen en
betalen toekwam, bleek het misverstand. De boer had gedacht
dat. Pond en Kilo hetzelfde was. Hij kon evenwel visschen
achter het net. De koopman nam het varken mee.
Men schrijft uit Woubrugge:
Wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het deksel
op zijn neus.
Toen het Woensdag, 5 dezer zoo erg sneeuwde, was een krui
deniers- en manufacturiersjongcn, met een wagentje met deksel
er op, bij Ofwegen onder een hevige sneeuwhui. Goede raad
was duur. De jongen deed zijn schoenen uit en zette die om
gekeerd onder den wagen, waaronder tevens een hond was aan
gespannen, deed het deksel van den wagen open en kroop daarin,
doch bij ongeluk sloeg het deksel op slot, en daar lag het
ventje. Door gebrek aan lucht zou hij zeker gestikt zijn, ware
het niet dat de Woubrugsche schipper, die uit Leiden kwam,
argwaan kreeg. De knecht van den schipper zei dat er een kerel
in het wagentje zat, doch de schipper ging aan den slootkant
zien, denkende dat er een ongeluk gebeurd was. De knecht
maakte den wagen, die op den weg stond, open en vond den
kleineu kruidenier met het schuim op den mond en verloste
hem uit zijn doodkist. Alweder een voorbeeld om steeds in alle
dingen de voorzichtigheid in acht te nemen. De jongen kwam
gelukkig bij en is weder gezond als te voren. L. D.
Onder de eigenaardige volksgewoonten, welke in sommige
streken van Noord—Brabant aan den goeden ouden tijd herin
neren, mag zeker het zingen gerekend worden, hetwelk op
Driekoningendag 6 Januari gehoord wordt. Zoowel in huis als
op straat ziet men ieder kind met een kaarsje in de hand,
(eene herinnering aan de sier, welke de Wijzen uit het Oosten
naar Bethlehem riep, terwijl luidkeels en onvermoeid door hen
volgend refrein wordt gezongen
Driekoningen, Driekoningen,
üp mijnen nieuwen hoed.
Mijn ouwe is versleten,
Mijn moeder mag 't niet weten,
Mijn vader heeft het geld
Op den rooster geteld.
Uit Roermond schrijft men aan „de Nederlandsche Slach
ters-courant
Toen het zoontje van den landbouwer H. uit het naburige
Posterholt opstond, zag hij een achttal wilde varkens op de
plaats loopen. Hij werd zóó door schrik bevangen, dat men vreest
voor het behoud van zijn leven en hem de laatste H.H. sacra
menten moesten worden toegediend De varkens hadden den
kettinghond letterlijk opgevreten. Zij komen uit de Duitsche
bosschen over de naburige grens en storen zich aan geen rijks
gebied noch aan persoonlijk eigendom.
In Gelderland en Overijsel hebben weder groote inkoopen
van rundvee voor buitenlandsche rekening plaats. De veehandel
begint daar te herleven.
Men meldt uit Wije:
Als eeu bewijs, dat de landerijen in deze streken nog niet
in waarde verminderd zijn, diene dat hier dezer dagen een bóeren-
plaatsje, groot circa heet., is verkocht voor het aanzienlijke
bedrag vau f 8000.
Men schrijft uit Utrecht
Voor de a. s. Koningsfeesten ontstaat hoe langer hoe meer
geestdrift.
Met een onderdeel van het programma wil het echter niet
naar wensch vlotten het verzamelen van een hulde-adres aan
den Koning. Nu laat men ieder, die teekent, 10 cents voor
de kosten bijdragen; 't gevolg is, dat 't adres met uitzondering
e geteekei d wordt door den heer en den natroon, maar niet
voor den knecht en den werkman, voor wien eene uitgaaf ven
DJ centen per hoofd, vooral in een talrijk gezin, te hoog
Het adres, dat neet mt te gaan van „allen, burgers en burge
ressen, wordt zoodoende in waarheid een huldebetuiging van
s ec its een gedeelte, en wel vin het gegoede gedeelte Ber
ur°' tenzij de Commissie alsno» de onderteekening
„voor allen mogelijk', make, door ze kosteloos open te stelle",
voor hen, die geen dubbeltje voor dit doel te missen hebben.
dC bladen was den volke medegedeeld, dat de Vrijdag
7n n? mSi *e Groninoen outslagen socialist Van Om010'
Fen ig0C 6,nd 16 10 UUr te Amsterdam zou aankomen-
od heT ^t meuwsgierigen bevond zich op dien tijd
geiuich toen T" o-'11' ^6n dee^ daarvan ontving van O.
1 g6JUlch' toea hlJ Ult der zij-uitgangen verscheen. Evenak