Wordt Vervolgd.
naar overspanning zweemde.
Hij scheen een dier, wanneer de morgen hem nog niet
in de een of andere herberg had gezien, hij werd een
mensch, zoodra hij aan zijne behoefte, aan zijn hartstocht
had voldaan. Slepend en traag mocht zijn gang in norma
len toestand heeten; vlug, bijna veerkrachtig zou men hem
noemen in zijn roes; dof en waterig mochten zijn oogen
staan wanneer de drankduivel hem nog niet had over
mand, vurig en levendig werden ze, wanneer zijn vijand
zyn macht over hem had herwonnen.
't Was een man, diep gezonken, bespot, tot zelfs door
do straatjongens, en nochthans beklaagd en medelijdend
nagestaard door de weinigen, die zijn levensloop kenden
hij werd achtervolgd met gejoel en geschreeuw door de
jongere leden van het plebs, en toch zouden enkelen onder
ons, beschaafden burgers, hem de hand wel willen reiken,
om hem op te richten van zijn glibberig, hellend pad.
Langen tijd was de man voor ons een raadsel geweest,
maar zulk een, dat we niet trachtten op te lossen, omdat
het ons te laag, te onedel voorkwam.
Dikwijls had ik den muzikant met bevreemding gade
geslagen, mogelijk wel met een zweem van bewondering,
want lange, statige gestalten wekken onwillekeurig ontzag,
en schitterende zwarte oogen, al ontleenen zij hun vuur
ook aan opwekkende vochten, doen ons onwillekeurig de
onzen neerslaan.
Dikwijls, zeg ik, had ik den bedelaar met bevreemding
gade geslagen, en eene enkele maal had ik zelfs aan hem
gedacht, zonder dat ik hem zag, maar overigens was hij
mij een mensch geworden van een zeer gewoon genreeen
straatmuzikant, die aan den drank verslaafd was.
Op een avond echter, 'twas in de maand December,
en vinnig, vinnig koud, zat ik weer als naar gewoonte op
mijn kantoorkruk (al ben ik apotheker) in mijne courant
te snuffelen. A. is geene groote gemeente, en veel nieuws,
dat mijne aandacht trok, was er die week niet. Eenigs-
zins in verveling legde ik het blad ter zijde, schoof mijn
krukje wat dichter bij 't raam, veegde met mijn zakdoek
het vocht wat weg, en staarde doelloos naar buiten.
Er was niets belangwekkends te zien. De lucht prijkte
met haar leger van sterren, als ging ze zich opmaken
ter bruiloft en de volle maan scheen zoo vriendelijk aan
het donkere azuur over onze aarde, dat zij het dikke,
sneeuwtapijt op ons plein deed fonkelen van kleine lichtende
kristallen. 'tWas rustig en kalmtjes; zoo rustig, als men
zich dat in een provinciestadje kan denken.
In de verte scheen de jeugd een glijbaantje gemaakt te
hebben, althans, ik zag ettelijke zwarte gedaanten zich in
eene bepaalde richting met tamelijke snelheid voortbewegen
en een uitbundig gelach bereikte mijn oor.
Nu en dan viel er een voorbijganger door de gladheid
van den weg, en het gewoel aan de overzijde versnelde
dan in tempo, maar over 't algemeen bood mijn raam aan
gene zijde even weinig afwisseling als aan deze.
De Zaterdagavond bracht enkele boodschappen met zich
en 'twas gelukkig, dat „een stuiver wrijfwas" en „een
dubbeltje terpentijn" me telkens uit mijne verveling wak
ker schudden.
Mijn klein vulkacheltje stond gloeiend rood, en scheen
me uit te noodigen, wat dichter bij plaats te nemen, maar
Maar toen John Iiudd was vertrokken en ons aan ons zei
ven had overgelaten en ik oom en tante aankeek, toen ontdekte
ik tot mijne diepe smart, hoe deze weinige laatste oogenblik-
ken de oude luidjes had getroffen en ik sprak tegen hen het
vermoeden uit, hetwelk ik jegens George Redruth had opge
vat. Mijn oom beweerde, dat ik den jongen heer nooit had
kunnen lijden en dat het daarom zeer natuurlijk was, dat ik
hem van zulk een laaghartige daad betichtte, maar dat hij
geen oogenblik aan diens schuld geloofde. Ik bleef bij mijn
argwaan en besloot, om naar het heerenhuis te gaan en te
zien, of master Redruth te huis was, hetgeen ik zeer sterk
betwijfelde.
Toen mijn oom mijn besluit vernam, zeide hij, dat hij mede
wilde gaan. Als wij in de kleine vestibule stonden en naar den
jongen heer vroegen, verwees men ons naar de bibliotheek;
vijf minuten later trad hij zelve binnen. Toen ik hem, dien
ik ver van hier aan Annie's zijde waande, in levende lijve
voor mij zag, kon ik geen woord uitbrengen, maar oom zag
mij met stom verwijt aan en zweeg insgelijks.
George Redruth was juist van den avondmaaltijd opgestaan,
hij droeg een elegante kleeding, zag er schooner uit dan ooit
en scheen in buitengewoon goeden luim te zijn.
„Nu," zeide hij, ons vergenoegd toeknikkende het kwam
mij voor, alsof hij sterk gedronken had „wat is er, kan
ik iets voor u doen."
„Master George," begon mijn oom ernstig, „wij verkeeren
in groote bezorgdheid."
„Werkelijk Ei, dat doet mij leed."
„Dat wist ik wel, master," ging oom voort, „al gaat
het u ook niets aan. God weet waarom onze onze Annie
is van ons weggeloopen
„Wat P' schreeuwde mr. Redruth. „Weggeloopen van huis
Maar waarom komt gij dan juist bij mij, wat kan ik daaraan
doen P"
„Niets, daar kunt gij volstrekt niets aan doen," zeide oom.
„Dat wist ik wel vooruit
Het waren voor ons pijnlijke oogenblikken en allen gevoelden
wij dit ook. Mijn oom draaide zenuwachtig zijn hoed rond en
ook de jonge heer scheen niet goed bij de zaak te zijn. TV
gevoelde, dat een nadere verklaring op haar plaats was en gaf
die.
„De zaak is deze, mijnheer," zeide ik, „er schijnt de eene
of andere laaghartigheid in het spel te zijn en die zouden wij
gaarne op het spoor komen."
„En komt gij daarom bij mij Waarachtig ik zie volstrekt
niet in, waarom, en ik heb ook wel over wat gewichtigers na
te denken."
Daarop opende hij de deur en wij, inziende dat een verder
verwijl nutteloos was, verlieten met vluchtigen groet het trotsche
heerenhuis.
mijn apotheek is niet groot, en dus, ik had het al bijna
overwarm, en als mijne vrouw me niet verboden had, de
buitendeur open te zetten, zou ik mij mogelijk al lang een
verkoudheid hebben op den hals gehaald.
Ik zat dan een tijdje rustig bij mijn vergifkastje; daar
buiten ging alles zijn gewonen gang, en ik zou bijna door
eene dommeling zijn overvallen, als niet een herhaald ge
schreeuw, dat „Magere HannesMagere Hannestot
refrein had, me had opgeschrikt.
Nu, daarin was niets vreemds„Magere Hannes, Magere
Hannes" werd er zoo dikwijls voor mijne deur geschreeuwd,
dat ik er mij niet over kon verwonderen, maar, noem het
medelijden of leedvermaak, dezen avond moest ik toch
zien, hoe „Magere Hannes" zich tegen de gladheid van
straat en straatjeugd zoude voeren.
Deze avond was, getuige de slepende gang van Hannes,
één van de weinigen, waarop hij niet gedronken had
slechts met moeite scheen hij zich voort te bewegen, bij
wijlen bibberend van koude, terwijl hij de kaal gesleten
jas dichter toeknoopte, en daarmede de viool beschermde,
welke hij er onder had verborgen.
Terwijl hij zich niet over de herhaalde beschimpingen
der straatjongens bekommerde, ging hij langzaam voort, en
richtte hij zijne schreden naar eene tapperij aan den over
kant. Getergd door die Verregaande ongevoeligheid, naderde
een der belhamels Hannes van meer nabij, ja, hij waagde
zelfs zoo ver te gaan, dat hij aan de gescheurde jas trok,
waardoor, mogelijk wel met bedoeling, de strijkstok uit
zijn schuilhoek op de sneeuw viel.
Dit nu was Hannes te veel; met oogen, zelfs in het
schemerdonker fonkelend, keerde hij zich om, raapte den
stok op, balde den vuist en rende toen in heftige woede
het troepje achterna, dat, verschrikt door de uitdrukking
van zijn gelaat, zich snel uit de voeten maakte, 't Scheen
een wilde vaart te zullen wordende woede werkte het
zelfde uit, wat anders de geestrijke vochten veroorzaakten
de kracht scheen in het verlamde lichaam teruggekeerd,
en de jongens, die nog altijd het plein rondliepen en waar
schijnlijk angst gevoelden voor de welbekende sterkte van
den „mageren", gierden en gilden van belang.
Op eenmaal echter gleed Hannes uit, waardoor de ande
ren gelegenheid hadden, heen te snellende viool viel
naast hem neder, en 't scheen me, zoo veel ik bij het
licht van de naastbijstaande lantaarn kon zien, of er en
kele droppels bloed in de blanke sneeuw vielen.
Hannes scheen het niet to bemerken snel was hij weer
op de been, raapte zijn instrument op, en trad naar mijn
venster, om te zien, of het ook beschadigd was. Een te
vreden lachje getuigde het tegendeel, maar op eenmaal zag
hij, hoe een druppel rood vocht door de dunne stof van den
bovenmouw lekte.
Verwonderd ontblootte hij den arm tot den elleboog,
wiesch de wonde met wat sneeuw schoon, en, nadat hij
enkele losse centen uit den zak gehaald en geteld had,
stiet hij driftig mijne deur open, en gebood met iets vreemds
in zijne stem:
„Een dubbeltje liquor stypticus."
Had hot vastberaden uiterlijk van den man mij reeds
getroffen, deze woorden voerde mijne bevreemding ten top.
„Liquor stypticus?" vroeg ik aarzelend.
Op den terugweg sprak oom geen enkel woordtehuis ge
komen, zonk hij in zijn stoel neder en bedekte het gelaat met
beide handen.
In den nacht kon er toch niets meer gedaan worden; wij
gingen derhalve naar bed. Niemand van ons zal toen veel ge
slapen hebben. Nog zeer laat in den nacht hoorde ik oom met
zwaren tred heen en weder loopen en de dag was nauwelijks aan
den hemel, of hij kwam ook al weder naar beneden en legde
zelf het vuur in den haard aan.
Ik herkende hem ternauwernood meer, zijn gelaat was doods
bleek en had diepe groeven. Uiterlijk scheen hij zeer kalm,
doch zijn blik getuigde van nameloos zieleleed.
Ik sprak met hem over Annie en zeide, dat ik een plan
had gevormd, dat ik haar na zou reizen en tehuis brengen.
Treurig schudde hij het hoofd.
„Laat het zoo blijven, jongen," zeide hij. „Zij is er zeker
het beste aan toe. Zij ging uit vrijen wil en zal wel den een
of anderen dag terugkomen. Tot zoolang zullen wij wachten
wachten."
Ik gevoelde, dat hij gelijk had. Wachten was het beste.
Zelfs wanneer wij rijke menschen geweest waren, wat nu een
maal niet het geval was, dan zou het toch onmogelijk geweest
zijn, haar te vinden; de zaak was volkomen hopeloos.
Zoo ging dan het oude leven weer zijn gewonen gang, maar
het oude leven was weg, het vroolijk huis was als uitgestorven
die eene stoel bleef nog altijd ledig.
Ongeveer een week na dien treurigen nacht kwam er een
brief van Annie, hij droeg het poststempel van Londen en
luidde aldus
„Mijne dierbare ouders
„Wees om mij niet bezorgd, want ik ben goed gehuisvest
en lijd aan niets gebrek. Doe geen moeite, mij te willen op
zoeken, het zou nutteloos zijn; ik zal evenwel spoedig terug
komen, zoo God wil, en dan zult gij vernemen, waarom ik u
zonder een woord van afscheid heb verlaten. Het doet mij zeer
veel leed, dat ik u verdriet heb berokkend, maar ik hoop, dat
gij mii vergeven zult ter wille van de schoone dagen, toen ik
uw gelukkig kind was.
Uw U innig liefhebbende dochter
Annie."
Mijne tante las den brief luide voordaarna nam oom hem,
staarde er langen tijd in, zonder een woord te spreken en
wierp hem toen in het haardvuur, met aandacht gadeslaande,
hoe het laatste stukje zelf verteerd werd. Yan af dit uur
noemde hij Annie'e naam in langen tijd niet meer, maar hij
liep dag aan dag rond als een man, die gebukt gaat onder
een grooten, zwaren last.
Een dubbeltje liquor stypticus, ik zei 't immers al."
Ik: wendde mij om, haalde de groote stopflesch voor den
da" en noodde hem (het verkleumde uiterlijk van den man
trot' mij) plaats te nemen bij den kachel.
Nu was het zijne beurt, om verwonderd te zijn.
Mijnheersuisde het trillend. „Mijnheer en 't Zou
moeilijk zijn te zeggen, wat de hoofdtoon voeide in ,jat
ééne woord: verwondering of dankbaarheid.
Toen nam hij plaats, wreef zich genoeglijk in de handen
en terwijl ik lang zocht naar een fleschje en een kurk'
waagde ik te vragen
„Wie maakte u met dien naam „Liquor stypticus"
bekend
„Ik zelf of de professor, ik weet het met meer."
",De professor?"
„Och ja mijnheer, dat is eene heele geschiedenis. De
professor is al lang dood en ik wist zelf niet eens, dat
ik dat woord nog kende, 't is al zoo lang geleden," en hij
wreef met de hand over 't voorhoofd.
Ik vorschte verder, er, ofschoon niet zoo geregeld, hoor
de ik het volgende verhaal, dat ik zal trachten zooveel
mogelijk letterlijk weer te geven.
„Ik was het eenige kind van welgestelde ouders. Ik be
hoef u zeker niet te zeggen, of men mij ook verwende en
vertroetelde. Mijn vader, hoewel tegen ieder kort en afge-
trokken, was voor mij enkel liefde, enkel toewijding mijne
moeder, o, mijnheer, 't scheen eene engel uit den hemel,
mijne moeder leefde enkel voor mij, en de meiden, nu mijn
heer, u weet dat wel, ze waren bang zelfs voor het stampen
van mijn kleinen voet. Wat dat gelukkige dagen waren 1
Bemicd en gevierd door elk, scheen ik als in eene zee
van genot te leven, al waardeerde ik 't niet. 't Leven
droeg mij zooveel schoons, zooveel heerlijks nog in den
schoot, dat ik vaak wenschte, groot al te zijn. Was die
wensch maar nooit vervuld geworden
Ik werd grooter, ik werd ouder, en mijn eerzucht, die
maar al te veel geprikkeld was, fluisterde mij toe, dat ik
kunstenaar moest worden, dat ik koning worden moest in
het rijk der tonen, en wat eerst de eerzucht deed, voleindde
de hartstochtik wilde violist worden
Mijne moeder had er mij te liever ommijne fantasieën
waren hare grootste weelde en zij wenschte mij een succes
toe, dat mij zou doen plaats nemen als hoogepriester in den
tempel der muziek.
Hoe wij ons samen aan onze droomen konden overgeven
Hoe wij ons konden verdiepen in dat groote onbekende
verschiet
Maar dat net der verbeelding zou weldra meedoogenloos
worden verscheurdmijne vader was een practicus tot in
de fijnste bijzonderheden de poëzie was hem vreemd, en
toen ik hem op zekeren avond mijne plannen meedeelde,
verklaarde hij mij kort en bondig, dat zij volstrekt niet met
de zijnen strooktendat ik moest zien, Leidsch stu
dent te wordenen dat de apotheek eenmaal mijn taber
nakel moest zijn.
Ik waagde verzethet diende slechts, om de tegenpartij
stipter te doen vasthouden aan de eenmaal opgevatte begrip
pen.
Eindelijk gaf lk toemijn viool werd weggesloten, en
mocht alleen na volbrachten dagtaak worden bespeeld,
niet meer bestudeerd.
't Ging alles goed, den gewonen gang, die 't gaan kon;
ik werd student, ik ging naar Leiden, en moest mij
ne moeder missen. Zij was mij altijd nog een lichtende
engel geweest, die mij opbeurde en vertroostte, maar nu
werd het nacht, overal.
Mijn geld schonk mij vrienden, schonk mij er vele, maar
zij waren van dat slag, dat men vijanden zou moeten
noemenmijn bestaan werd ellendiger en ellendiger, tot
het eindelijk overging in eene reeks van slemppartijen
De herinneringen hieraan maken wanhopig, mijnheer; ik
zal er slechts in 't kort van sprekenik kostte schatten
geldsmijne moeder, wie in't eind mijne levenswijze niet
langer verborgen kon blijven, stierf van verdriet.
Op een avond ontbood mij een telegram in feestgewaad
kwam ik nog juist bijtijds om hare vergiffenis te ontvan
gen en haar daarna de oogen toe te drukken.
Mijn vader oveileefde haar slechts kort; een pistool
schot maakte een eind aan zijn bestaan't bleek, dat ik
bijna al ons kapitaal had verslonden't bleek, dat ik niet
langer student kon blijven, en, mijnheer, behoef ik 't u nog te
zeggen? Ik zonk van student op apothekersbediende, van
bediende op boodschaplooper, ik zonk lager en lager, bene
den het maatschappelijk, beneden het zedelijk peil. ik werd
een dronkaard, een ellendeling, een bedelaarik werd,
wat ik nu ben, mijnbeer
Er heerschte eene lange stiltegeen van ons beide-
scheen den moed te hebben ze af te breken
Eindelijk telde hij tien centen af, legde ze op de toon
bank, nam zijn fleschje, en wilde zich na een vluchtige0
groet verwijderen. „Kom, houd je centen maar, en als
soms iets voor je doen kan, bij een van mijne vrienden,
zal ik het niet nalaten. Kom Woensdag om dezen tijd n°;iar
eens weer."
„Als mijnheer zoo goed wilde zijnmaar, ik heb rnijn
liquor stypticus besteldmijnheer, niet gevraagd" en na een
enkelen hoofdknik verliet hij mijn apotheek.
Met de meeste verwondering zag ik hem weggaan;
kon met nalaten even het hoofd te schudden, toen ik
geld in de gleuf van de lade duwde, en toch trof mij de
lieiheid, waarmede hij bet geweigerd had.
Ik deed wat ik beloofd had, en wist Hannes een post£
te bezorgen. Eiken dag zag ik den muzikant langzaa®
voor ujdrentelen zonder het minste spoor van dronkenschap»
°.ver zijQe overwinning te verheugen, en b°
alreeds een beter stel kleeren voor hem klaar gezocht-
tnnrt«epw n Woensdagavond wachtte ik met eenig
spanning» en met een heerlijk gevoel va°
tveredenheid over mezelven
S? tr.l»aifT?®,cl;ree™ mi »UagerLHS:
nes!
;nMager.6 Hanne3>" hoorde ik duidelijk" en zette
ïeeds in postuur om den verleide, die zelfs op den *e°