1 lï61186II ll*S-
De lijn van Si. Gurlott.
Koningsfeest.
Donderdag, 17 Februari 1887.
31ste Jaargang. Ho. 2064.
Uitgever: J. WINKEL.
IIiireau: SCHACJEFJs E.aan, D. 5.
's Konings Verjaardag
Het liet oog op ile feestelijke vie
ring te dezer plaatse, zal liet nummer
van ZOVRAk 'lO FEKItl AHI a. s.,
tlians niet op Zaterdag-AVOII) be
vorens, maar Zaterdag- JIORCiEA ten
12 ure verschijnen, en verzoeken wij
belangliebbenden, alle stukken of ad-
vertentiën in te zenden uiterlijk
des Vrijdags-avonds van te voren.
de sieii.
Gemeente Sc/iagen.
Bekendmakingen.
16.
De Burgemeester van Schagen, 1100-
digt bij deze zijne mede-ingezetenen
dringend uit, op 19 dezer, van hunne
instemming met de Feestelijke viering
van den zeventigsten verjaardag van
Z. M. onzen geeërbiedigden Koning te
willen doen blijken, door bet uitsteken
van vlaggen en bet dragen der oranje
kleur.
Scliagen, den 15en Februari 1887.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
JACHT en VISSCÏIEBIJ.
SGHA6ER
DRAMT.
Dit blad verschijnt tweemaal per week Woensdag- <fe Zater
dagavond. Zy inzending tot 's middag* 12 ure, worden ADVER-
1EN1IEN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STUKKEN één dag \r o?er.
Prijs per jaar f3.Franco per post f3.0O. A
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVEBTENTIËN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
BOLITIE.
VEEMIST
Uit liet land aan den Nieuwen weg in Burghorn, onder
deze gemeente, op 9 of 10 dezer,
een schaap (overhonder),
met een stuitje van het rechter oor en gemerkt met een
roode O op het kruis en met rood boven den nek.
Inlichtingen hieromtrent worden verzocht ter Secretarie
dezer gemeente.
Roman naar liet Engelsch van W. WAR NA.
Zestiende Hoofdstuk.
De daarop volgende dag was een Zondag. Ik stond vroeg
op en trok mijn zondagsch gewaad aan. Dat ik aan mijn toi
let meer zorg moest hebben besteed dan gewoonlijk, was op te
maken uit de blikken mijner tante, die mij verwonderd aan
keek, toen ik naar beneden kwam om te ontbijten. Daarna
zuchtte zij diep en keek met een droevig knikje naar mijn
oom, die insgelijks op zondags gekleed, op zijn gewone plaats
bij den haard zat.
Met hem had sedert Annie's verdwijning eene groote veran
dering plaats gegrepen. Zijn gelaat was eenige jaren ouder ge
worden, het gewone vriendelijke lachje was van zijn mond ver
dwenen, de vroeger zoo opgeruimd ziende oogen staarden nu
den meesten tijd droevig in het luchtrnim. Mijne tante vergat
haar eigen smart voor den steeds grooter wordenden angst
omtrent Annie's lof; zij bewees den onder het leed gebukt
gaanden man alle mogelijke opmerkzaamheid en waakte over
hem met de trouwhartigste bezorgdheid; geen woord verried
ooit het leed dat aan haar moederhart knaagde.
Op dien zondag ontbeten wij later dan gewoonlijkreeds
luidde in het dorp de kerkklok en plechtig weerklonk het
klokgelui over het moeras. Mijn oom hief het hoofd op en
luisterde naar den klank, schoof toen, alsof plotseling er eene
ernstige gedachte bij hem opkwam, zijn stoel terug, greep
naar zijn hoed en ging zonder een woord te zeggen," de deur
„Ga hem na, Hugh riep mijne tante. „Ol neen," voegde
zij er snel aan toe, „blijf hierHet is misschien beter, dat
wij hem alleen laten. O Hugh, Hugh, het leed om zijn kind
zal den man ten onier brengen!" Terwijl zij zoo sprak, rolden
er brandende tranen over hare wangen en klonk haar stem
gebroken.
„Maak u niet al te beangst, tante," zeide ik troostend,
"LU er van overtuigd, dat alles nog een beter einde zal
nemen, dan gij beiden gelooft, denk maar aan Annie's brief.
//lx maak mij nu niet bezorgd over Annie, maar over den
armen man," gaf zij mij ten antwoord. „Zie hem maar aan,
Hoe de man er uitziet, en wat het treurigste is, hij wil er
niet mij met eens over spreken. Maar ik weet het toch, het
«naagt aan zijn hart, het brengt hem in het graf. Ik heb
Hem weder gadegeslagen, en weet ook, wat hij dacht."
*Wat was dat dan, tante?"
De Burgemeester der gemeente Schagen
Gelet op de circulaire, van den Heer Commissaris des Konings
in deze provincie, dd. 3 Januari 1887, N8/2 M/S, 4de Afd
(verz. no. 1) waarin met betrekking tot de aanstaande loting
voor de Nationale Militie, onder meer voorkomt het volgende
„Daar overigens de ondervinding heeft geleerd, dat vele
„Toen hij u zoo netjes aangekleed en opgeruimd naar
beneden zag komen, toen dacht hij aan Annie, die, wanneer
alles anders ware geweest, nu ook naast u zou gestaan heb
ben, friscli en rein, gereed om naar de kerk te gaan, en toen
klonk hem het klokgelui in de ooren en dacht hij zeker aan
u beiden en toen werden zijne gedachten hem te
machtig. O, arme, arme vader! Zie, Hugh, hij heeft er dag
en nacht van gedroomd, gij weet het niet, hoe lief gij beiden
hem zijt en wat hij nu heeft moeten verliezen maar op
u is hij ook niet vertoornd, en ik ook niet, want gij zijt
daaraan onschuldig."
„Tante," zeide ik, „zie, ik zou er waarachtig mijn eenen
arm om willen geven, wanneer ik daardoor den ouden vrede
kon herstellen. Eu toch, zelfs wanneer dit zoo ware, Annie
bemint mij niet eu ik
Ik hield op, want ik wist heel goed, dat ook mijne gene
genheid voor haar geene liefde was geweest.
„God zal haar straffen riep tante opgewonden uit. „Ik
kan het nimmer vergetenM are zij tehuis gebleven, een
braaf, gehoorzaam kind, dan had alles nog ten goede kunnen
komen. Maar zoo heen te gaan, zonder ook maar een enkel
woord te zeggen God zal haar vinden, waar zij ook is
„Zoo niet, tante, zoo nietzeide ik. „Wees niet te hard
jegens haar. Zij komt bepaald terug, en dan zal alles wel
opgehelderd worden."
Tante weende tranen van stille smart.
„O, Hugh, mijn jongen, gelooft gij werkelijk, dat zij zal
terugkomen V'
„Zeker. Het was bepaald een dolle meisjesgril, de zucht
naar afwisseling. Dat zal voorbijgaan; zij zal dat leven wel
moede worden en weder naar huis komen, om voor u het
oude, liefhebbende kind te zijn."
„God geve het, God geve hetO, Hugh, zeg dat tegen
vader, beproef hem wat op' te beuren."
Ik knikte toestemmend en kustte haar op de door tranen
bevochtigde wang. Nog altijd klonk het plechtig klokgelui,
liefelijk scheen de zon door het venster en wierp haar licht
overvloedig in de keuken.
„Gaat gij naar de kerk, mijn jongen vroeg mijne tante,
toen zij mij naar de deur zag gaan.
„Heden niet," gaf ik ten antwoord. „Ik wil een wandeling
door het moeras gaan maken."
Zij zag mij scherp aan; ik bemerkte, dat zij mijn geheim
op het spoor was, want om de waarheid te zeggen, ik hoopte
Madeline daarbuiten te ontmoeten. Met een diepen zucht
wendde zij zich om en begon de ontbijttafel op te ruimen.
Toen ik buiten kwam, haalde ik eerste met flinke teugen
adem. Het was een schoone, zonnige dag, de lucht was hel
der en frisch, de zee geleek een zilverkleurige spiegel. Eerst
stond ik een oogenblik stil en keek de straat langs, doch er
„lotelingen zich op den dag der loting schuldig maken aan
„het misbruik van sterken drank, zoo verzoek ik de Burge
meesters om al de hen ten dienste staande middelen te
„bezigen om dit misbruik zooveel mogelijk tegen te gaan."
Herhinnert aan de geldboeten en gevangenisstraffen, waar
mede bij art. 184, 252, 426, 453 en 454 van het Wetboek
van Strafrecht worden bedreigd, zij die zich in kennelijken
staat van dronkenschap op den openbaren weg bevinden, in dien
staat het openbaar verkeer belemmeren, de orde verstoren, of
eens anders veiligheid bedreigen.
Brengt ter algemeene kennisse dat door hem Burgemeester,
met den meesten nadruk aan het verzoek van den Heer Com
missaris voornoemd, gevolg zal worden gegeven, en mitsdien
gedurende den dag der loting alhier, de voornoemde wetsbepa
lingen ten strengste zullen worden toegepast.
Wordende ten slotte nog aan de tappers en anderen in her
innering gebracht, de strafbepalingen dierzelfde wet, op het
verstrekken van sterken drank aan personen, kennelijk reeds
verkeerende in beschonken toestand.
Schagen, den llen Februari 1887.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANGENBERG.
De BURGEMEESTER der gemeente SCHAGEN;
Brengt ter kennis van belanghebbenden, het navolgende
De Commissaris des Konings in Noord-Holland,
Gezien het bi sluit van Gedeputeerde Staten van Noord-
Holland van 26 Januari 1887, n° 24
Gelet op art. 11 der wet van 13 Junij 1857, (Staatsblad
n° 87);
was niemand te zien, nergens eenig spoor van Madeline. Hoe
gaarne had ik naar het heerenhuis gegaan, en naar haar
gevraagd, maar daartoe ontbrak mij de moed. Hoe zou ik
het ook hebben durven vragen, ik, de eenvoudige opzichter?
Neen, ik moest het geheel en al aan het toeval overlaten, om
haar te ontmoeten; zij mocht niet weten, dat ik zoozeer naar
eene ontmoeting met haar verlangde.
Misschien was zij ook naar de kerk gegaan Was dit zoo,
dan was George Redruth haar geleider. Ik tandenknarste van
woede bij deze gedachte en besloot, om mij afleiding ie geven,
een wandeling door het moeras te maken, gelijk ik tegen tante
had gezegd.
Den straatweg verlatende, betrad ik een voetpad, dat over
braak liggend land, naar de klippen voerde. De lucht was
helder en zacht, in tegenstelling met mijne gedachten, die
droefgeestig en tot op het vriespunt gedaald waren. Het gelukte
mij niet, over dat eene heen te komen, hetwelk ïnijn geheele
ziel vernielde, dat beeld vervolgde mij bij eiken trial.
Ik had ongeveer een mijl afgelegd, toen ik in de verte de
gestalte van een man ontdekte. Hij zat op een rotsblok en
staarde naar zee. Naderbij komende, zag ik dat het mijn oom
was.
Onze oogen ontmoetten elkander, doch hij sprak geen woord.
Hij wendde zijn gelaat weder naar de zee en verviel weder in
zijn neerslachtig gepeins.
„Ei oom, zijt gij het!" riep ik heui toe. „Ik dacht dat gij
in de kerk waart."
„Neen, mijn jongen," antwoordde hij, zonder zich te ver
roeren, „daartoe gevoel ik heden geen lust. Ik beu naar buiten
gegaan, omdat het hier eenzaam is en stil, en daar zit ik nu
en denk en denk."
Ik legde mijn hand op zijn schouder.
„Oom, gij zijt toch niet boos Op mij, ineen ik."
„Neen, jongen," antwoordde oom op denzelfden doffen toon,
„boos ben ik niet en wel het allerminst op u. Bekommer u
niet om mij, ga uw weg eu laat mij alleen."
Hoe had ik dat kunnen doen. Aan tante denkende en aan
datgene, wat ik haar beloofd had, zette ik mij naast hem neder
en zeide
„Gij moet het u niet zoo erg aantrekken, oom. Zie, ik weet
wel wat u zoo ter nedqr buigt. Het is om Annie, maar, mijn
woord er op, haar is niets kwaads overkomen, zij zal wel spoedig
terugkomen."
Hij wendde zich nu tot mij. Hoe was zijn gelaat verouderd,
zijn haar vergrijsd
„Menigmaal is het mij, alsof zij nimmer terug zal komen,
mijn jongen, en komt zij ooit terug, dan zal het toch niet
meer mijn klein meisje zijn van voorheen. Maar dat is het
niet, dat is het niet, hetgeen mij zoo zwaar op het hart ligt."
„Wat is het dan Ik ben er zeker van dat haar geen onheil