NA 'T FEEST. er een heer, met een glimmenden zijden pet op, heel vriendelijk naar mij toegekomen, en die heer vroeg: Komt u hier soms voor een betrekking, juffrouw Verbeeld u eens, moeder, hij heeft juffrouw tegen mij gezegd en bovendien heel netjes zijn compüment gemaaktTo^n heb ik ja geknikt en hem gezegd, dat het zoo was en dat ik naar juffrouw Meijer in de Rozenstraat moest, en dat juffrouw Meijer de besteedster was, die mij aan een dienst zou helpen. Hinnenlandsch Nieuws. En toen duurde het niet lang, of we stonden voor een hoog huis in een drukke straat. Hier zijn wij in de Rozen straat en hier woont juffrouw Meijer, en nu krijg ik toch zeker een fooitje, niet waar Ik schaamde mij de oogen uit mijn hoofd, want dat jongemensch was veel mooier in de kleeren dan onze burgemeester op Zondag. Ik voelde dan ook, dat ik een kleur als bloed kreeg, toen ik zeide: Zou u zoo vriendelijk willen zijn, een kleinigheid van mij aan te nemen? Toen begon hij te lachen en riep hij een beetje driftigVooruit met de geitEn toen ik hem een kwartje gegeven had, liep hij gauw weg, en riep hij mij nog toe: Ajuus, kind, pak de leuning! Dat heb ik hier al meer gehoord: het is zeker zoo'n soort van spreekwoord, omdat er in Amsterdam zulke hooge trap pen zijn. Vervolgens ben ik met juffrouw Meijer in allerlei huizen geweest, stoep op stoep af, om mijn dienst te presenteeren, zooals het hier heet. Het eerst kwam ik in een mooie kamer bij eene voorname dame, zoo iets had ik van mijn leven nog nooit gezien! Overal zoo gladjes en gelijk, of ze op een draaibank gedraaid wasvan boven dik, van onderen dik en in het midden zoo dun, of zij zoo dadelijk in tweeën zou breken. En alles aan haar lijf glansde en fonkelde van zijde en fluweol en kant en allerlei sieraden Zij was pas thuisgekomen en had een hoed op als een omgekeerde wateremmer, met een grooten vuurrooden vogel en een paar vreeselijk lange veeren, en haar gezicht was erg oud en erg leelijk, maar zij had toch jonge roode wangen. Zij keek mij een poos strak aan en zeide toen heel snibbigNeen, meisje, je bevalt me nietToen zijn we weer weggegaan, maar ik hoorde toch nog juist dat zij tegen juffrouw Meijer zeide: Die ziet er me veel te hef uitO, moeder, ik zie er te lief uitDat heeft me nog niemand verweten, ik zou me haast heel wat gaan verbeelden. U moet maar niet brommen, vader! Toen zijn we naar een andere mevrouw gegaan, en later nog naar een paar anderen. De eene vond me niet flink genoeg zeide zij de andere vroeg mij, of ik spiegel eieren kon bakken, en lachte mij hartelijk uit, toen ik haar vroeg Kan mevrouw mij ook zeggen wat dat voor eieren zijn? en in mijne verlegenheid naar den spiegel keek. En weer eene andere klaagde hoofdschuddend, dat die meisjes, die pas van buiten komen, zoo vreeselijk veel aardappelen eten. Maar eindelijk zijn we bij eene mevrouw gekomen, die juist een buitenmeisje wilde hebben, en deze verklaarde dat ik bijzonder naar haar zin was. En die dame heeft me toen in dienst genomen, en nu woon ik daar in huis. Ik ben erg blij, moeder, dat mijnheer en mevrouw een eindje buiten de stad wonen, in de nieuwe wijken. Het is maar een klein huisdaarachter is een klein stukje grond, met twee gouden-regenboompjes en een grasperkje zoo groot als een theeblad, en dat noemen zij hun tuin. Maar het is er toch lang zoo somber niet als in de stad zelf, in de hooge en donkere straten, en als ik 's morgens vroeg op sta en naar de twee boompjes kijk en de mosschen hoor fluiten, dan begin ik wezenlijk weer een beetje op mijn verhaal te komen. Ik begrijp me maar niet, hoe de men- schen het daarginds in die stadshuizen kunnen uithouden: niets als muren en nog eens weer muren, zonder dat men er ooit een stukje van de blauwe lucht of een blaadje van de boomen ziet. Maar zij zullen zeker genoeg hebben aan het kijken naar hun geld, waut daar hebben ze veel, erg veel van Maar er zijn ook raenschen, die niet veel hebben, en ik geloof haast, dat mijnheer en mevrouw tot deze laatsten behooren. U hebt mij dikwijls beknord vader, dat ik een eerste spotster ben, maar ik zou denken, dat ik groote zonde deed, als ik mij ooit over hunne armoede oen kwaad woord liet ontvallenWij bij ons op Beukdorp zijn immers nog veel, veel armer. Maar ik zou zeggen men moet geen vuist willen zetten, als men geen haud heeft; doch als ik dan denk aan de menschen, bij wie ik nu dien, ik kan tusschenbeiden mijne oogen en ooren niet gelooven, zoo wonderlijk als het hier toegaatEerst heb ik gedacht, dat ze zeker wel erg rijk moesten zijn, zoo n zwier maakten zijmaar het duurde niet lang, of mijne oogen gingen open. En nu, u weet, vader, dat om de maand het loon zou betaald worden, nu, vandaag zijn we al veertien dagen in de nieuwe maand en nog heb ik mijn geld niet. De andere dienstmeisjes in de buurt hebben mij al wantrouwend gemaakt, maar als ik onzen mijnheer zoo zie loopen met zijn bedrukt, zwaarmoedig gezicht, dan zou ik hem bijna nog wat geld toe willen geven. Alevel, Kaatje heeft courasie gehad en is uit haars ouders huis in Beuk dorp naar Amsterdam gegaan, omdat ze begon te begrij pen, dat het tijd voor haar werd om wat te gaan ver dienen. Maar als ik dan aan de drie dochters van mijnheer den officier denk, vader, vader, ik zou wel eens willen zien, wat gezicht u zoudt zetten, als dat uwe kinderen warenU hebt wel eens gebromd, als ik 's Zondags een kanten kraagje ot een ceiqtuur aandeed en mij dan voor eene dwaze ijdeltuit uitgemaakt. Och jeetje, vader, kom dan nu hier eens even kijken naar juffrouw Lise en juffrouw Dora en juffrouw Harrejet. U zoudt er bepaald van schrikken, vaderIk zie in gedachten al, wat voor oogen ge opzet, als ge in haar kamer op een rijtje aan den muur die drie dingen ziet hangen, die er krek precies uitzien als stukken van vogelkooien of muizenvallen. Och lieve Heer, en die gespen ze, ja, wezenlijk vader, van achteren onder haar rokken vast, zoo dat het net is of ze daar een heelen grooten bochel hebben, ik kan het u niet beter beduiden, en ik weet niet, waar het voor dient. In het eerst, moet u weten, heb ik half en half gedacht, dat de vrouwlui hier in Amster dam dien bochel door het vele zitten en liggen hadden gekregen want mijne juffrouwen liggen den halven dag op de canapé. Maar het is volstrekt geen uitwas, of zoo iots, want het hangt altijd aan een spijker aan den muur, alleen wanneer zij uitgaan, ot wanneer er visite komt, dan niet. En wat een goedjeAls ik zoo 's morgens vroeg de slaapkamers aan kant maak, dan krijg ik van alles te zien. Kousen hebben zij meest in het blauw en in het rood, waar prachtige zijden bloemen op gewerkt zijn, wat toch totaal overbodig is, want geen mensch krijgt ze immers te zien, niet waar? En fleschjes met ruikend water, en potjes met zalfjes en smeerseltjes - daar maken ze geloof ik haar wenkbrauwen zwart mee. Ik kan u onmo gelijk alles vertellen, lieve ouders, wat er zoo al is en dat alles moet die arme vader maar koopen, om te maken, dat zij een man krijgen. Dat is bij ons op Beuk dorp gelukkig niet noodig, wel Hebt ge ooit van uw leven zoo iets meer gehoord? Dat gaat hier bij ons den ganschen lieven dag maar aan één stuk door: Papa, Har rejet moet een waaier hebben, Lise moet weer handschoe nen hebben, Dora moet een nieuwen hoed hebben, en als hij niet dadelijk ja zegt, dan beginnen ze onmiddellijk te huilen en te jammeren, en klagen ze steen en been, dat ze oude vrijsters worden. Slot volgt. Gijsbrecht. (o)_ "Wanneer men een groote partij heeft gehad of een schitterend feest heeft gevierd, dan zal men zelden na den afloop nog eens een kijkje nemen in diezelfde zaal, die eenige uren vroeger weergalmde van de juichtoonen der opgewondene feestgenooten waarin zeo menige welgemeende en ook zoo menige gelegen- heidstoast werd uitgebrachtdie schitterde in een zee van licht waarin rijkdom van toiletten sis 't ware een wedstrijd hield. Men doet dat in den regel niet. Daarvoor kunnen de bedienden zorgen. Misschien zal menigeen bang zijn, om 't te doen. was aangeklaagd. Wat hielp mij het bewustzijn mijner onschuld ik verging bijna van schaamte Tegen den middag kregen wij reeds St. Gurlott in het gezicht. Toen wij door het dorp reden, zag ik verscheidene mijnwer kers voor hunne huizen staan, ik durfde hen niet in het ge laat zien. Spoedig daarop kwamen wij voorbij ons huis, dat huis, waarin ik zoo lang gelukkig en in vrede had geleefd, het was voor mij eene ware verlichting, dat ik noch oom, noch tante zag. Wij reden nu naar het landgoed van Redruthtot mijne verwondering bleven wij voor de ijzeren poort stilstaan. Langzaam reden wij door de laan, toen wij voor het heeren huis stilhielden, stond de deur in den voorgevel wijd geopend een menigte lieden, beambten, dienstboden en dorpelingen wa ren voor dezelve bijeengekomen. #Zie zoo, stijg nu uit zeide mijn begeleider en ik volgde zijn wenk. In dit oogenblik drong er iemand uit de omstanders naar vorenmijn blik ontmoette het eerlijke gelaat van John Rudd. De trouwe gezel stak mij zijn hand toe; toen hij be merkte dat ik handboeien droeg, legde hij zijn hand op mijn schouder. //Vertwijfel maar niet, master Hugh I" riep hij uit. //Daar is er niet één in St Gurlott, die het gelooft, dat gij hem ver moord hebt. Daarom, het hoofd omhoog, zij zullen u spoedig vrij moeten laten Met tranen in de oogen dankte ik hem voor zijne troost woorden. Daarop werd ik in huis gebracht en stond weldra in de kamer, waar de doodschouw zou plaats hebben tegenover de fungeerende rijksambtenaren. Alle bijzonderheden van dezen treurigen dag staan mij niet meer voor den geest, dit eene kan ik mij evenwel nog zeer levendig herinneren: het ontzielde lichaam, dat tot dit doel in de kamer was geplaatst; ik gevoelde, dat aller oogen op mij vreezend, dat het kontrast dan voorzeker al te groot, al te aan. grijpend zoude zijn. De laatste tonen der opwekkende muziek zijn weggestorven de laatste gast is vertrokkende lichten zijn uitgedoofd, gj in orde maken der zaal heeft den tijd. Welnu, breng daneeil paar uren buiten die zaal door, ga m de fnssche buitenlucht en <*a dan terug in de feestzaal, waarin gij u, eeuige vroeger, zoo uitstekend hebt geamuseerd. Hoe akelig bol doet zich alles voor V at een onaangenSIri! atmosfeer heerscht daar 't Is of al de walm, al 't onaangenaam er is blijven hangen en of men al 't aangename heeft mêege. nomen. Die stilte dat doodsche, waar kort geleden alles leven alles vroolijkheid was, treft u diep en 't is niet te verwonderen^ dat gij u haast, om ze te verlaten. Scherp is dat kontrast en toch een zeer alledaagsc'he zaak. Niettemin is 't een sprekend bewijs voor de onbestendigheid en veranderlijkheid van den mensch en de menschelijke toestanden, En nu ons feest, ons nationaal leest Men herinnert zich gewoonlijk 't best, wat nog kort geleden is voorgevallen, van daar 't bekende spreekwoord lest heugt best." Zoo gaat het met feesten en ook met rampen. Gewoon, lijk leest men: sedert menschen geheugen heeft er niet zulk een zwaar onweer of brand of storm gewoed enz. Dat is nu eenmaal aangenomen gebruik en zoo zou men derhalve ook overdrachtigljji kunnen zeggen nog nooit is er zóó feest gevierd. Toch geloof ik, dat men ditmaal de waarheid hulde doet. Op de feestdagen zeiven en een paar dagen later legt men de dagbladen gewoon- lijk ter zijde; men is in eene te feestelijke stemming, om be daard een courant te lezer, eu men vindt het ook vervelend, want alle tijdingen komen op 't zelfde neer. 't Zijn variaties op 't zelfde thema. Hier is wat meer gezongen, daar wat meer green gemaakt, maar hoe 't ook zij, het thema, de grondtoon wordt krachtig gehoord. Maar nu er eenige dagen, al weder een paar weken verloopen zijn, hoe is 't nu? Is nu de herinnering reeds verdwenen, weg gestorven met de tonen der muziek. Herinneren nu alleen nog rekeningen van gemaakte kosten er aan, dat er O de rustten, toen ik mij over het lijk heenboog. Arme Johnson, in het aangezicht van zijn bloedig, mishandeld lijk, vergaf ik hem alles, wat hij jegens mij ooit had misdaan In den loop van het verhoor werd mij het gevaar, waarin ik verkeerde, eerst in al zijn omvang duidelijk. Eenige mannen traden ik zag wel hoe zwaar hen dit viel naar voren en verklaarden, dat zij er getuigen van waren geweest, hoe ik met Johnson twist had gekregen en hem op den grond had geworpen; de jonge heer, George Redruth, verklaarde dat ik door hem uit mijne betrekking was ontslagen, en den man die in mijn plaats was gekomen, doodelijk haatteverder bleek dat ik St. Gurlott in den vroegen morgen, op welken men het lijk had gevonden, verlaten had. Onder hen die als getuigen waren opgeroepen, bevond zich ook mijne tante. Zij ging gebukt onder het naamloos wee, het welk haar trof, en toen zij mij zag, wilde zij met uitgebreide armen naar mij toesnellen, maar een gerechtsdienaar verhinder de haar dit. Haar man, heette het, was te ziek om te kunnen worden verhoord; daar zijn getuigenis slechts de hare kon be vestigen, zoo kon men die voor dit verhoor wel missen. Alles waarover tante ondervraagd werd, draaide zich alleen om de vraag, waar ik in den noodlottigen nacht was geweest, en zij moest erkennen dat ik nog na negen uur in de nabijheid der mijn was geweest. Niettegenstaande alles berustte op eene bloote samenloop van omstandigheden en daaruit gevolgde besluiten, zoo vonden de gezworenen hierin voldoende aanleiding om zich tegen mij te verklaren. Meer dood dan levend vernam ik het na kort beraad afgegeven verdict van de doodschouw. „Ilugh Trelany, voormalig opzichter der mijn van St. Gur lott, is voor de eerstkomende assisses naar de eind-uitspraak van zijn vonnis verwezen aangeklaagd van moord met voor bedachten rade!" Wordt Vervolgd. feest is ge vierd, feest gevierd door duizenden en duizenden, door een geheel volk met eene opgewektheid, eene opgewondenheid zonder weergade, met eene toewijding waarbij zelfs de armste niel achterbleef. Ons antwoord kan in vele opzichten bevredigend zijn. Wanneer er in de laatst verloopen maanden meer dan eens twijfel mocht worden geopperd, of de band, die Nederland met Oranje verbond, nog wel zoo sterk was als vroeger; wanneer allerlei woelgeesten en ontevredenen alles hebben aangewend, om dien twijfel te versterken en zoo mogelijk tot zekerheid te brengen dan voorzeker heeft het feest een schitterend, een ver pletterend bewijs geleverd, hoe ongegrond die twijfel was. Men moet lid van een feestcommissie geweest zijn, otn te kunnen constateeren, hoe in de armste wijken iedereen zijn penningske voor dat feest over had en er eene eer in stelde om mee tc doen, ja, zich gekreukt en beleedigd zou hebben gevoeld,indien hij was overgeslagen. Met welk een opgewektheid werd daar in de geringste buurten groen gemaakt en wie nog een vlae, al was 't in miniatuur, meester kon worden, die was er tros;-' op- Dat noem ik algemeen feestvieren, meedoen zonder neven bedoeling. Kom du in de woningen der armen en overal waar maar schoolgaande kinderen zijn, vindt men 't portret des Koningi aan den wand. Al is de muur wel wat vuil, dat sieraad mor! er hangendat is een herinnering aan 't groote feest En dankbaarheid Ja, er is dankbaarheid. Maar als gij goed wilt weten, dan moet gij het niet uit de courant l dat zijn maar klanken, maar gaat dan eens in de woningta der bedeelden en spreek nog eens over dat feest en gij zult U hooren en 't doet u zoo goed, hoeveel blijdschap al die uitd®- lingen hebben veroorzaakthoe menig zonnestraaltje daardoor in donkere binnenkamers is doorgedrongen. i'f S'.i nog sterker bewijs Lees dan wat er in de dagen in de hoofdstad Leiden is voorgevallen. Op zich zelr® beschouwd, moeten we die betreuren: daar alle rustverstoring" alle wanordelijkheid moet afgekeurd worden, maar toch is 1 aan den anderen kant een hoogst opmerkelijk, een vei blijden teeken, dat er eensklaps zulk een sterke dam wordt opgeworp' tegen den geest van oproer en socialisme, en dat die dam vooi komt uit die klassen welke juist zich vroeger 't deed gelden in omgekeerde richting. Vraag nu niet meer, dat feest nog herinneringen heeft nagelaten, 't Is niet ui'? storven met de laatste juichtonen, niet geëindigd met de laa'-* bete, die de weldadigheid had toegereikt Er is alle reden,»' aan te nemen, dat die geest zal blijven. Men heet* nu gezieu. t Geld heeft letterlijk gestroomd, de klagende m»»1 zijn gestopt. De stem van den verlieder kan tiu niet ineer voor u armen en vertrapten, wordt niets gedaande tj baden zich in weelde en gij verhongertWaar zooveel is g8" daar moeten de klachten verstommen. Zoo'n feest helpt dan politie en strafwetten. Het opent de oogen en vele verf'" den komen tot een arider inzicht, Toch blijft het te hope», men ook in dezen niet te ver zal gaan de uitersten elkander liever niet raken. Moge die indruk, die nagalm van 't gevierde feest nog'* ten goede blijven bestaan en zich openbaren in eendr^l samenwerken tot één groot doel den bloei van ons v»del Moge spoedig de gewijzigde Grondwet daarvan 't bewijs oplf" opdat wij niet meer behoeven te twijfelen aan de nsle^ ond—vader.andsche spreuk: „eendracht maakt macht U Deutinchem. F», v <1 b Velde >1*1 Schagen, 5 Maart 1887. Onze plaatsgenoot, de heer Borstlap, is door eniging sCaecilia," te Barsinserhorn. tot haren vereenigin gekozen. Onlangs in dio 'S te Alkmaar een fabriek opgericht; De b l ^eUWe ,ak van nijverheid tot beoefening P De heeren dr. F. Graeff Co. D.iJ. bebben, verschole» di»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1887 | | pagina 2