Alitiiti Nieuws-, AMe- k L De mijn nn St. Gnrlott. Donderdag, 10 Maart 1887. 31ste Jaargang. ITo. 2070. ZEEMILITIE. KLEINIGHEDEN. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: §CHAOElT, liaan. I>, 5. Gemeente Scha gen Bekendmakingen. eene nieuwe zwart zijden pnrapluie. SCHAGER Dit blad verschijnt tweemaal per week: Woensdag- Zater- lagavond. Eij inzending tot *a middags 12 ure, worden ADVEH- rENTIËN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN één dag vroeger. Prijs per jaar f3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVEB.TENTIËN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.15 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. POLITIE. VERMIST. Op Zaterdag, den 19 Februari j. 1., in bet koffiehuis van 0. KOS Pz, alhier, Inlichtingen hieromtrent worden verzocht ter Secretarie dezer jemeente. Burgemeester en Wethoudeis van Schaqen, brengen naar «inleiding van art: 150 der Mililiewet, ter kennis van de lotelingen dezer gemeente, dat zij, welke genegen zijn, om bij de Zeemilitie te dienen, zich daartoe moeten aanmelden ter Gemeentesecretarie alhier, vóór den len April a. s. Schagen, 8 Maart 1887. Burgemeester en Wethouders voornoemd. G. LANGENBERG. de Secretaris, DENIJS. 't Schijnt een ingeboren kwaad bij ons te zijn, over klei nigheden gemakkelijk heen te stappen. „Nu ja, ze schaden wel wat, maar och hemel, 'tis dan toch zoo weinig, dat we het zelf niet eens opmerken, on daarbij, sehenken ze ons niot die kleine levensweelden, die we gewoon zijn Roman naar het Engehch van W. WANNA. T weeentwintigste II oofdstnk. 22. Nadat het oordeel geveld was, werd ik in een kleine kamer gebracht, nog altijd geboeid en bewaakt door de beide agenten. Zij brachten mij een weinig brood, hetwelk ik niet aanraakte, en een glas wijn, jRat ik gretig uitdronk. Sedert mijn komst in Redruth's huis had ik herhaaldelijk naar Madeline omgezien, maar zij was niét te voorschijn ge komen. Als ik mij nu in de zijkamer bevond, trad George Redruth binnen en zeide, terwijl hij mij ernstig en bijna met medelijdenden blik aanzag ffDat is een ergerlijke geschiedenis, Trelany." Ik keek hem aan, doch zeide niets. z/lk wilde u alleen maar zeggen," ging hij voort, „dat ik, hoezeer alles ook tegen u getuigt, toch hoop, dat het u zal gelukken, voor het gerecht uwe onschuld te kunnen bewijzen. Ik heb wel is waar geen redenen, om vriendelijk jegens u gezind te zijn, en de arme Johnson had het nog minder, maar toch, mijn woord er op, tot zulk een gemeene daad houd ik u niet in staat." „Dank u, sir antwoordde ik kortaf; want aan zijne deel neming was mij weinig gelegen integendeel „dan laat gij mij tenminste eene gerechtigheid wedervaren." Hij knikte bevestigend en was juist op het punt, er nog iets bij te voegen, toen achter hem het ruischen van een kleed hoorbaar werd en ik Madeline zag binnentreden. Haar nu te zien, ging bijna mijne krachten te boven, ik begon te sidderen, mijne oogen vulden zich met tranen. Het volgende oogenblik stond zij voor mij, hevig ontsteld, en stak hare handen naar mij uittoen, ontdekkende dat mijne handen geboeid waren, slaakte zij een smartelijke kreet. „Madeline 1" riep haar neef haar op vermanenden toon toe, doch zij sloeg daarop geen acht. Ik had mijn gelaat afgewend en schaamde mij, haar blik te ontmoeten, doch ik gevoelde meer dan dat ik het zag, dat zij mij met warme deelneming aanzag. Toen zij begon te spreken, klonk haar stem gebroken, en als door tranen verstikt. »Mr. Trelany, mag ik tot u spreken Mag ik u zeggen, dat ®jjn hart om u bloedt? Mag ik u zeggen, dat ik even als ^en, die u kennen, van uw onschuld ten volle overtuigd ben Ik wendde mij nu tot haar. Alles draaide met mij in de rondte. Mijne oogen waren zoo door tranen verblind/ dat ik van der jeugd af, en die we daarom niet gaarne zouden missen Nu, ik heb er vrede mee ons leven heeft proza genoeg, en ik zal wel de laatste zijn, die beweren durft, dat we de geriDge poëzie van onze kleinigheden zouden kunnen derven. IntegendeelPhotografieën aan den wand, of op het kleine hoektafeltje, al kostten zij ons een weinig, ver- hoogen ons aesthetisch gevoelde heerlijke tonen der muziek, al kochten wij ze voor geld en tijd, zijn als groene oasen in onze nuchtere levenswoestijn, de gezelligheid van de theetafel, nog verhoogd door het vriendelijk sui- send tuitje, het staren in het duistere verschiet, in ge dachten verzonken, terwijl natuur zich met ons schijnt te willen vereenigen, en de zon ten ondergang doet nijgen, dat alles heeft zijne eigenaardige bekoorlijkheid, die ik wel nimmer zal verwerpen. Maar toch, ik heb ééne bedenking. De gezellige ledigheid, voor een wijle te verschoonen, slaat vaak over tot luiheidde enkele photgrafieën waar van ik sprak, vermenigvuldigen zich tot eene geheele ver zameling, en leggen den grond tot verkwistingde zachte muziek wordt te vaak gehoord, verveelt, en wordt ver vangen door éen oorverdoovend geraas, dat vroolijk heet. En ziet ge, daartegen protesteer ik. Ik heb niet het plan eene zuivere, diepe moraal te schrijvenik wil niet gaan aanvoeren, dat ons leven moet bestaan uit louter aalmoezen deelen 't zou toch tot geen resultaat leidenmen zou lezen, wat ik schreef, men zou mogelijk toegeven, dat ik gelijk had, maar 'tzou daarbij blijven, en verder dan woorden zou het gevolg van mijne schetsen niet komen. Neen, ik weet, dat we niet altijd geven kunnenal perst ons de ellende van anderen bij wijlen een traan uit het haar niet kon zien. „God zegene u na deze woorden/' fluisterde ik, en als ik zoo sprak, tilde zij mijne geboeide handen ep en hield ze zacht in de haren omklemd. „Ik kon niet gelooven, dat iemand het voor mogelijk zou kunnen houden," zeide zij. „Ik zou wel eerder gekomen zijn, doch ik wilde afwachten; ik hoopte u vrijgesteld te zien. Maar nu hoor ik, dat gij naar de assisses zijt verwezen geworden. O, vrees nietsHebt goeden moed, uw onschuld moet aan den dag komen, gij zult spoedig weder een vrij man zijn „Misschien," antwoordde ik. „Het moge gaan, gelijk het wil; het is veel troost voor mij, te weten, dat gij niet aan miju schuld gelooft „Hoe zou ik dat kunnenNeen, beste Trelany, ik ken u beter, dan gij u zeiven wel kentGeen reden van verdenking, al scheen die ook nog zoo overtuigend, zou mijn geloof aan hem kunnen doen wankelen, dien ik als den braafsten, ver- standigsten der menschen heb leeren kennen, tot geen laagheid in staat, en aan wien ik mijn leven verschuldigd ben Zij wendde zich tot Redruth, die haar zwijgend gadesloeg. „Ook mijn neef is er van overtuigd, dat gij valschelijk be schuldigd zijt. George spreek met hem, zegt ook gij het hem Ik keek nu George Redruth aan, zijne wenkbrauwen waren gefronst, de uitdrukking van deelneming was van zijn gelaat verdwenen. „Ik zeide Trelany reeds, wat ik van de zaak denk. Maar de schijn is tegen hem," antwoordde hij, „gelijk hij zelve zal moeten bekennen." „Maar gij weet, dat hij onschuldig is riep Madeline uit. „Ik hoop het tenminste Wie ook den armen Johnson om het leven bracht, het was een erbarmelijke, laaghartige schurk, die de galg wel verdiend heelt; Trelany zal, trots zijn op vliegend temperament, niet tot zulk gespuis belmoren In zijn houding lag iets, dat allen oude wrok in mij wakker riepde oude hoogmoed, afgunst en argwaan waren in hem teruggekeerd. Voor niets ter wereld had ik op zijne woorden willen antwoordenmij tot den agent wendende, zeide ik met steeds klimmende ontroering „Hoe lang moet ik hier nog blijven O, voer mij weg Om Gods wil, voer mij weg Ik stond op, mij met geweld dwingende, bedaard te blijven en zeide „Wees niet bezorgd over mij, miss Graham, ik zal dit leed wel weten te dragenmaar hoe het moge afloopen, uwe deelneming zal ik nimmer weder vergeten. ïk ben niet de eerste onschuldige man, die tegenover eene valsche aan klacht staat en zijn leven daartegen heeft te verdedigen. Uwe woorden zullen mjj sterken tot den strijd en wanneer het zijn moet, dan door de zwaarste ure heen helpen." A oor ik het kon verhoeden, had zij mijne handen aan hare lippen gebracht en er een kus op gedrukt oogwij zelf hebben vaak niet meer dan ons dagelijksch brood, en hooger dan een paar centen kan onze gift dik wijls Diet zijn. Ik weet daten het eenvoudig „dank u" tot loon, doet pijn, omdat het ons nog te veel schijnt voor het weinige, dat wij schonken, omdat wij zelf meer zouden willen geven, maar niet konden. Eenige dagen later zien we ergens voor eene winkelbank een snuisterijtje. Lief! Aardig! 't Bekoort ons, en och, 't kost maar één kwartje! 'k AVil streng zijnwe kunnen 't kwartje bijna niet missen, ofschoon dat maar zeer zelden gebeurt, al maken we ons zelden diets, dat we geen grooter aalmoes kunnen uitreiken dan twee, drie centen, Nu dan, we kunnen 't kwartje bijna niet missen, maar toch „als ik nu zoo weinig niet mag hebben!". en ge koopt het, en het staat of hangt in uw woonvertrek, en twee, drie weken hoogstens zijt ge er gelukkig mede; dan wordt het gewoon en ge slaat er geen acht meer op och 't was toch maar een kleinigheid, gut, zoo weinig. Maar als ge 't kwartje eens aan den bedelaar geschon ken hadt, die u een gift kwam vragen. Zou die klei nigheid u dan niet gelukkiger hebben gemaakc, zou die kleinigheid in uwe en zijne oogen dan nog een kleinigheid zijn gebleven Eén kwartje zal u niet verarmen, maar de ettelijke kwartjes, die ge nu en dan nutteloos uitgeett, zouden die anderen niet rijk kunnen maken? Zachtkens ruischt de muziek. Daar is feest van avond De huisheer is jarig, en 't werd er op gezet, 't dezen keer eens recht genotvol te vieren. Anders gebeurt het nooit, 's Avonds klokke elf is het stil daar in huis, dan rust elk in den eersten, vasten slaap. Maar vandaag is de huisheer jarig en nu mag het laat worden Veertig jaren reeds heb ben hunne rimpels geploegd in dat eertijds zoo effen voor- „O, neen, neen riep ik met bevende stem uit. „Dat is te veelKomt, menschen, voert mij weg „O, wees goed jegens hemsmeekte zij den gerechts dienaars. „Bedenkt, dat hij een gentleman en onschuldig is „Wees onbezorgd, ladyzeide een van hen. „Wij zullen hem niet uit het oog verliezen." „En, mr. Trelany al moeten wij nu reeds scheiden, denk niet, dat ik traag zal zijn. Ik ben rijk, vergeet dat niet; nat slechts met geld voor uwe verdediging gedaan kan worden, dat zal geschiedenhet is toch maar een armzalige vergoeding voor het leven, dat gij voor mij op het spel zettet. Vertwijfel niet, denk er ten allen tijde aan, dat gij vrienden hebt, die voor u werkzaam zijn, voor u bidden Bedenk, dat de schoone tijd bepaald zal komen, waarin gij weder vrij zult zijn om terug te keereu tot hen, die u lief hebben en die u nog meer zullen lief hebben, ter wille van al liet leed, dat gij zoo dapper zult hebben gedragen Waren mijne handen niet geboeid geweest, ik zou, medege- sleept door de gelukzaligheid van het oogenblik, den drang van mijn hart gevolgd en haar in mijne armen gesloten hebben, doch het was beter zooop beleefde, docli dwingende wijze brachten de beambte mij uit het vertrek en naar de voordeur, voor welk het rijtuig der politie op ons wachtte. Nog stonden de menschen op de trap en voor het huis verzameldtoen ik verscheen, hoorde ik uit de menigte een luid, deelnemend ge- inonpel opgaan. De beambte duwden mij door de groep voort, wij bestegen het rijtuig. In dit oogenblik hoorde ik een woeste kreet en zag ik tante met opgeheveue handen door de menigte dringen. Zij raakte mijne geboeide handen aan. „Hugh, arme Hug'n!" snikte zij. „AVeen niet, tantezeide ik, beproevende te glimlachen. „Alen hangt in Engeland niet zoo gemakkelijk een onschuldige op. Ik zal wel spoedig weder bij u zijn." Toen ik dat gezegd had, weerklonk er een dof „Hoera hetwelk John Rudd had aangeheven. A'erscheideiie der ruwe mijnwerkers verdrongen zich om den wagen en staken hunne met eelt bedekte handen deelnemend mij toe. „Het hoofd omhoog, master Hugh! Niet een van ons ge looft, dat gij het gedaan hebt. Het hoofd omhoog, wij hebben u zeer zeker spoedig weder in St. Gurlott „Ja, zeer zeker spoedig wederherhaalde John Rudd. De beambte had nu ziju plaats naast mij weder ingenomen, de andere agent had zich naast den voerman nedergezet. Op bevelenden toon riep hij „Maakt plaats, laat het paard los!" Het paard, versterkt door de genoten rust en het verstrekte voeder, steigerde, zette aan en vloog in een gestrekten draf weg de deelnemende lieden bleven ver achter ons, terwijl mijn tante bewusteloos in John Eudd's armen zonk. In de deur

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1887 | | pagina 1