De mijn ui St. Gnrlott.
Donderdag, 31 Maart 1887.
31ste Jaargang. ITo. 2076.
NATIONALE MILITIE.
Uitgever: J. WINKEL.
Bureau: 8CHAGEN, Laan. I>, 5.
G en wen te S c ha gen
Bekendmakingen.
den Gemeenteraad,
de Provinciale Staten,
de Tweede Kamer der Staten Generaal,
OPROEPING
Tweede Zitting van den Militieraad.
Hinnenlandsch Nieuws.
SCHAKER
AlïClGCl llIS-
Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater
dagavond. Eij inzending tot 's middag! 12 ure, worden ADVEB-
TENIlfiN in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
INGEZONDEN STOKKEN één dag vroeger.
COURANT
Prijs per jnar f3.Franco per post f3.60.
Afzonderlijke nummers 5 Cents.
ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regels f0.75; iedere regel meer f 0.15
Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
T)e Burgemeester van Schagen, brengt ter kennis van de
ingezetenen, dat de Heer Landmeter van het Kadaster, zich,
tot het opnemen van kadastrale veranderingen, in deze gemeente
zul vervoegen in het begin der volgende maand.
Schagen, 22 Maart 1887.
De Burgemeester voornoemd,
G. LANG EN BERG.
De Voorzitter van den Gemeenteraad van Schagen, brengt
bij deze ter kennis van belanghebbenden, dat de lijsten der
kiezers van leden voor
den 14den Maart j. 1. vastgesteld, op beden, krachtens het
bepaalde bij art. 286 der Gemeentewet, zijn gesloten en van
nu aan, voor een ieder ter inzage liggen, alsmede dat exem
plaren derzelve zijn aangeplakt aan het Gemeentehuis.
Aldus afgekondigd en aangeplakt te Schagen, dan 29sten
Maart 1887.
De Voorzitter voornoemd,
G. LANGENBERG.
Burgemeester cn Wethouders van Schagen;
gelet op art. 265 der Gemeentewet,
brengen ter ker.nis van belanghebbenden, dat het door Hee-
Roman naar het Enqelsch van W. WANNA.
Zevenentwintigste Hoofdstuk.
28.
In al de dagen, welke ik nog in St. Gurlot had door te
brengen, ging ik gebukt onder het leed mijner hopelooze lietde,
en onder den angst over mijn oom. Van al degenen, die omgang
met hem hadden, was ik de eenige, die de ware oorzaak ver
moedde van het zieleleed, hetwelk hem eiken dag meer en
meer het hoofd ter neder deed buigen en den eens zoo krach-
tigen man voor zijn tijd verzwakte. Wel ging hij gelijk vroeger
naar zijn werk, maar hij deed alles zwijgend en bijna werk
tuigelijk, en gedurende de uren der lange avonden zat hij,
stil in zich zei ven gekeerd, bij den haard, telkenmale verschrikt
opspringende, wanneer hij iemand het huis hoorde naderen of
als er iemand aan de deur kloptevoor het overige was hij
onverschillig voor alles, wat er om hem heen gebeurde.
De arme Aunie merkte dit wel op, en daar zij zich zelve
er van beschuldigde, de oorzaak te zijn van al dit leed, gaf zij
zich alle moeite, nauwkeurig acht te slaan op oom's wenschen,
hoe gering ook, en trachtte zij dezelven met den meesten ijver
te vervullen. De gestrengheid harer moeder drukte haar in
hevige mate ter neder, maar meer nog dit zwijgend lijden van
dengene, die voor haar altijd de teederste vader was geweest;
niemand zou in dit bleeke, lijdend er uitziende schepsel, het
levenslustige, vroolijke meisje herkend hebben, dat vroeger het
zonneschijntje van het huisgezin was.
Dat alles veroorzaakte mij veel leed en maakte ook mij mis
moedig; ik verlangde er naar, de plaats van zooveel jammer
en ellende zoo spoedig mogelijk te kunnen verlaten. Ware ik
op de een of andere wijze in staat geweest, de wonden, die
het noodlot had geslagen, te heelen, of had ik omtrent alles
vrij en openhartig kunnen spreken, dat ware nog iets anders
geweest, maar nu waren mij hand en mond gebonden; ook
overviel mij dikwijls de angst, dat anderen toevallig zouden
ontdekken, wat altijd nog een onuitgesproken geheim was
tusschen mijn oom en mij. Aldus er van overtuigd, dat mijn
verblijf in St. Gurlott voor geen van ons allen eenig nut had,
kon ik ternauwernood den tijd afwachten, waarop ik zou ver
trekken naar de nieuwe plaats mijner bestemming, welke plaats
tn het naburige graafschap lag.
Ook verlangde ik er zeer naar, de streek te verlaten, in
*elke de verloving tusschen Madeline Graham en George
druth langzamerhand het onderwerp van den dag was ge
erden, waardoor ik ettelijke malen op den dag moest hooren
ren Gedeputeerde Staten op den 23en Maart 1887, goedge
keurde kohier van den hoofdelijken omslag dezer gemeente en
dal voor de belasting op de honden, dienst 1887, gedurende
vijf maanden rer Secretarie der Gemeente, voor een ieder ter
lezing is nedergelegd.
Bezwareu tegen den aanslag, kunnen binnen 3 maanden na
uitreiking van het aanslagbiljet, bij den Raad, op ongezegeld
papier, worden ingebracht.
Scliagen, den 29sten Maart 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG,
de Secretaris,
DENIJS.
voor de
Burgemeester en Wethouders van Schagen;
gezien art. 87 der wet op de Nationale Militie,
gelet op eene Missive van den Heer Militie-Commissaris in
het 3e district van Noord-Holbnd;
brenden ter kennis van de belanghebbenden,
dat de tweede zitting van den Militieraad zal worden gehou
den ten Raadhuize te Hoorn, op Woensdag, den 18en April
eerstkomende, des morgens ten 10 ure.
Dat op gemelden dag voor dien Raad behooren te verschijnen,
de lotelingen, wier zaken in de zitting van den 15 Maart 1.1. zijn
uitgesteld.
Dat aangezien er geene zittingen meer worden gehouden een
spreken over hetgeen er in het heerenhuis voorviel. Na het
atscheid, hetwelk ik van Madeline had genomen, had ik haar
zelfs niet meer gezienwel vernam ik nog, dat zij eenige
dagen daarna naar Londen was vertrokken, vergezeld van George
Redruth en diens moeder. Deze reis gold het maken der noodige
toebereidselen voor het op handen zijnde huwelijk. Dit alles
deed mij er vurig naar verlangen, St. Gurlott zoo spoedig
mogelijk te verlaten.
Dat ik Madeliue voor altijd had verloren, was duidelijk, en
ofschoon ik nooit de hoop had gekoesterd haar eenmaal te
mogen bezitten, zoo baarde de onomstootbare zekerheid van
het verlies mij onnoemelijk veel verdriet. Het was mijn plicht,
te trachten te vergeten, wat eenmaal bestond en dit hoogstens
als een dwazen droom te beschouwendoch zoolang ik in hare
nabijheid vertoefde was het vergeten mij onmogelijk.
De avond voor den dag, op welken mijn vertrek was bepaald,
was een der droevigsten, welke ik ooit in dat kleine huisje
heb beleefd. Ons aller harten waren overvol. Ofschoon ik slechts
naar het naburige graafschap vertrok en ik beloofd had, mijne
huisgenooten zoo dikwijls mogelijk op te zoeken, zoo scheen
het mij toch toe, of de oude banden verbroken zouden worden.
Sedert mijn jongensjaren had ik bij de goede menscben, die
voor mij de plaatsen van vader en moeder innamen, gewoond;
St. Gurlott was mijn kleine wereld, het eenvoudige huisje mijn
eenig tehuis geweest; ik had wel zeer hardvochtig van karakter
moeten zijn, wanneer het afscheid mij niet zwaar was geval
len.
Wij zaten bij elkander rondom den haard. Ik trachtte een
opgeruimden toon aan te slaan en sprak vol hoop over de
toekomst, doch het hielp niets Hoe gaarne ik ook weg wilde,
een vrijwillig heengaan was het toch niet; waar ik zoolang
geleefd had, zou ik ook het liefste gestorven zijn.
Mijn tante, die nog ijverig een paar voor mij bestemde
kousen afwerkte, luisterde naar mijne plannen voor de toekomst
en schudde met een verdrietig gelaat, herhaaldelijk het hoofd.
„Het is goed, wanneer iemand het niet te zwaar opneemt,*
zeide zij, „en dat gaat gemakkelijk, wanneer men jong is.
Maar zij zeggen dat Gwendowey een eenzame plaats is."
„Volstrekt niet!" antwoordde ik lachende. „Nog niet half
zoo eenzaam als St. Gurlott."
„En dan zoo ver weg, het is hetzelfde, alsof gij over den
oceaan trokt."
„Ach kom, hemelsbreedte is het niet meer dan veertig mijlen
van hiereen man kan op een goed paard in weinig uren
dezen afstand afleggen. En wat de mijn betreft, zoo is het nog
al een groot verschil, of men, gelijk hier, onder de aarde of,
wat nog erger is, onder de zee werkt, of, zooals daar, onder
den blooten hemel, in den zonneschijn. Is het niet zoo, oom
Oom, die op zijne gewone plaats, midden voor den haard
zat, staarde strak voor zich uit en knikte met het hoofd.
ieder die zulks aangaat, wordt aanbevolen, zich dien dag ten
nutte te maken.
Schagen, den 29en Maart 1887.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. LANGENBERG.
de Secretaris,
DENIJS.
Schagen, 29 Maart 1887.
Op Vrijdag 1 April e. k herdenken de dames H. E. Vernij,
directrice der Departementale Bewaarschool alhier en 0. Vernij,
als assistente, den dag, opwelkeu zij twaalf en een halt
jaar geleden, hunne betrekkingen alhier aanvaardden.
Op Vrijdag 1 April e. k. zal mej. L. Denijs, leerlinge
van bet Conservatorium te Amsterdam, in den Helder optre
den, bij gelegenheid van de laatste Nutsvergaöering in dit
seizoen.
Op de tentoonstelling van Vetvee, Schapen en Pluimge
dierte te Rotterdam gehouden, is aan den heer J. Heddes Jr.
alhier, den eersten prijs van f 70.toegekend voor een vette
Koe.
Eindelijk heeft de heer Lauwerman, predikant te Berken-
woude, voor het op hem uitgebrachte beroep naar de gemeente
Sint-Maarten c. a. bedankt.
Voor de den 1 April te Alkmaar te houden Paaschten-
toonstelling van rijstieren, melkvee en vet rundvee zijn onge
veer 150 beesten aangegeven, waarondermeer dan de helft fok-
vee. Een aanzienlijke collectie dus, die de belangstelling ver
dient. van een ieder, wien de bevordering der veeteelt ter harte
„Zoo is het, jongen, zoo is het."
„Hij spreekt van zonneschijn," zeide tante. „Hier zal er
geen zonneschijn meer zijn, noch voor vader, nog voor mij,
wanneer onze jongen is vertrokken. Ik weet niet, wat er van
vader worden zal, wanneer gij weg zijt. Gij waart zijn rechter
hand, reeds van af den tijd, toen gij nauwelijks meer dan
een kind waart en nu het. zoo met hem staat, kan hij niet
buiten u. Ik berisp u niet, mijn jongen, gij hebt gelijk, op
een andere plaats uw geluk te willen beproeven, want het is
hier een slechte plaats God weet het, voor zulke brave, flinke
jongens als gij."
„Hugh zal spoedig terugkomen, moeder," merkte Annie op,
die achter haars vaders stoel stond. Hij gaat immers maar
voor korten tijd."
„Zeker," antwoordde ik. „Of nog beter, wanneer ik, gelijk
tante meent, gelukkig ben, dat komt gij allen tot mij over en
blijft gij bij mij."
„Daarvoor is het te laat," antwoordde tante. „Wij zijn oude
lieden en onze uren zijn geteld. Wanneer de jongen terugkomt,
zal het zijn om ons te begraven."
„Onzin, tante I"
„Ik zou tevreden hebben kunnen sterven, Hugh, wanneer
ik u nog als gelukkige echtgenooten had gezien, met kinderen
op uwe knieën," ging zij voort, een blik op Annie werpende
en zich hare vroegere plannen herinnerende, die zoo deerlijk
den bodem waren ingeslagen.
„Ik zal nimmer trouwen," zeide ik onwillekeurig in een
droefgeestigen toon vervallende.
Daarop volgde er een lange pauze. De woorden mijner tante
hadden een snaar getroffen, die in ons aller harten een wee
moedigen naklank had. Ik verbrak de stilte door van mijn
plaats op te staan en naar het venster te gaan. Het was
heerlijk en volle maan.
„Wij krijgen mooi weder," zeide ik, „de wind is naar het
noorden omgegaan."
Terwijl ik sprak, werd de deur geopend en trad John
Rudd binnen. Hij begroette ons en nam toen op uituoodiging
van tante plaats bij den haard. Nadat hij eenige oogenblikken
in zich zeiven had gelachen, haalde hij uit een der groote
zakken van zijn jas een zijner gewone Falinouther geschenken.
„Wilt gij morgen weg, master Hugh?" vroeg hij eensklaps.
„Ja, John, na het ontbijt reis ik af."
„Ei, ei! Zoo vroeg reeds? Misschien te paard?"
„Neen, ik denk te voet door het moeras te gaan. Gij weet,
dat ik een goed voetganger ben, binnen twee dagen kan ik er
zijn."
„Hm, het is een zeer lastige weg, master Hugh; ook zeggen
de menschen, dat er sneeuw op het moeras ligt. Het is wel
jammer, dat het niet mijne route is; dat zou nog iets voor
mij geweest zijn, u weg te brengen."