De mijn van Ut. Gurlott. lm tiGrmrwg aai 22 Maart. Donderdag, 7 April 1887. 31ste Jaargang. ITo. 2078. Uitgever: J. WINKEL. Bureau: 8CHAOF\T, Laan, B, 5. Gemeente Schagen Bekendmakingen. SCHAKER Alpieei lis- Dit blad verschijnt tweemaal per weekWoensdag- Zater dagavond. B\j inzending tot middags 12 ure, worden ADVER- TENTIÉN in het eerstuitkomend nummer geplaatst. INGEZONDEN STUKKEN èén dag vroeger. CODRAAIT. AM- Laimvblafl. Prijs per jaar f 3.Franco per post f3.60. Afzonderlijke nummers 5 Cents. ADVERTENTIÉN van 1 tot 5 regels fO.75; iedere regel meer f 0.16 Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Burgemeester en Wethouders van Schagen; gelet op art. 265 der Gemeentewet, brengen ter kennis van belanghebbenden, dat het door Hee- ren Gedeputeerde Staten, op den 23en Maait 1887 goedge keurde kohier van den hoofdelijken omslag dezer gemeente en dat voor de belasting op de honden, dienst 1887, gedurende vijf maanden rer Secretarie der Gemeente, voor een ieder ter lezing is nedergelegd Bezwareu tegen den aanslag, kunnen binnen 3 maanden na uitreiking van het aanslagbiljet, bij den Raad, op ongezegeld papier, worden ingebracht. Schagen, den 29sten Maart 1887. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. LANGENBERG, de Secretaris, DENIJS. JACHT EN YISSCHERIJ. De Burgemeester der gemeente Schagen, brengt ter kennis van de ingezetenen, dat de aanvragen ter bekoming van jacht en vischacten en van kostelooze vergunningen tot uitoefening der visscherij, voor het seizoen 1887/88, ter Secretarie voorde belanghebbenden ter invulling verkrijgbaar zijn, dagelijks, Zon en Feestdagen uitgezonderd, des voormiddags van 9 tot 12 ure. Schagen, den len April 1887. De Burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. Roman naar het Engelsch van W. WANNA. .A.chtentwintig>ste IJoofcltstiilt. 30. De dag was schoon en stil, een dier eerste rustige dagen in het jaar, op welken de koude van den winter de aarde wel is waar nog altijd in boeien houdt, maar toch reeds door de geheele natuur de voorbode van de naderende lente trekt. De dauw glinsterde op het heidekruid en ook de takken der boomen en heesters hadden door den dauw een glinsterend, zilverachtig voorkomen gekregen; een leeuwerik verhief zich in de lucht en tjilpte haar morgenlied, alsof het werkelijk reeds lentetijd was. Een der vele paden volgende, welke eiken dag door de schaapherders en hunne kudden werden betreden, bevond ik mij spoedig op de opene, wilde vlakte van het moeras. Ik draaide mij nog eenmaal om en zag St. Gurlott leggen in den glans der morgenzon, terwijl daarachter de groote, glinsterende zee lag. Mijn hart was vervuld van een zeker heimwee naar de oude, dierbare plaats en het was mij, alsof ik naar de Anti poden en niet slechts naar het naastbij gelegen graafschap ging doch de afstanden worden niet gemeten door het aantal mijlen maar door de meer of mindere gehechtheid aan de plaats onzer inwoning. Ik wenkte St. Gurlott nog een laatste afscheidsgroet toe, daarna keerde ik in ij om en wandelde verder. Aan de zee gelijk, strekte rondom mij het moeras zich uit, dat grootendeels vlak, slechts hier en daar eene verheffing van bodem, of eenige diep- ten vol drassig water bezat. Van tijd tot tijd kwam ik voorbij een der moeras-boeren, die turf groef of bremhout sprokkelde voor brandstof; voor het meerendeel waren weg en steg eenzaam, hoogstens dat ergens een verdwaald schaap of een stuk vee te zien was. Daarentegen vlogen havikken en raven, voor wie het moeras een rijk jachtveld was, in groote getale rond, doch moet bekennen, dat ik, daar het ondervonden leed mij een weinigje bijgeloovig had gemaakt, de zwarte, krassende gezellen niet met bijzonder vriendelijke oogen aanzag. Hoe verder ik wandelde, des te woester werd de streek. Groote granietblokken lagen er overal verstrooid, als de stomme getuigen van een vroegere wereld; ik wist ook wel, dat de grond, waarop ik liep, eens de bodem eener zee was geweest en dat deze reusachtige steenblokken, door nog reusachtiger golven omspoeld en hierheen geworpen waren, lang voor dat eenig menschelijk wezen de aarde bewoonde. Ofschoon evenwel dat gedeelte der aarde, waarop ik liep, woest was en nog in het winterkleed gehuld, hing boven bet- De Burgemeester van Schagen, brengt ter kennis van belang hebbenden, dat ter Secretarie dezer gemeente, inlichtingen zijn te bekomen omtrent de stukken, welke overgelegd moeten worden bij de aanmonstering voor de Haring visnehe- i'U- Schagen, 5 April 1887. De Burgemeester voornoemd, G. LANGENBERG. SLOT. De „kartëtschenvorst" werd hij genoemd, en hem werd de schuld gegeven, dat er bloed gevloeid had. Vrienden hadden hem aangeraden, om in deze onrustige tijden, Berlijn te verlaten. Men ried den koning aan, den prins eenebui- tenlandsche zending op te dragen en dat geschiedde. Men droeg hem eene zending aan 't Engelsche hof op. Den 22en Maart 1848, juist op zijn twee en vijftigsten verjaardag, vertrok hij naar Londen. De gezant van Bunsen schrijft ovet hem, dat hij in hem een waardig en zelfstandig mensch had gevonden en dat de publieke meening hem geheel en al verkeerd beoordeelde. Den 30 Mei kwam hij terug en nu toonde hij, hoezeer 't hetn ernst was, om zich te mengen in den nieuwen toe stand, die voor Duitschland was aangebroken. Hij nam zit ting in de nationale vergadering, waarvan hij tot lid was gekozen. In Maart 1849 werd de koning van Pruisen met 290 tegen 248 stemmen tot erfelijk keizer van Duitschland gekozen, en wat deed de koning Hij weigerde, dien titel zelve toch een heldere hemel, waarvan het zuivere blauw het oog weldadig aandeed; ware mijn hart minder treurig gestemd geweest, ik had waarachtig de eigenaardige schoonheid der geheele streek niet genoeg kunnen bewonderen. De scherpe moeraslucht deed mij goed, ik ademde haar met volle teugen in; langzamerhand verdwenen ook de donkere schaduwen, die er op mijn ziel rustten, mijn levensmoed keerde weder terug en met steeds krachter wordende tred wandelde ik voort over het woeste, eenzame land. Tegen den middag hield ik halt bij eene boederij, die mijlen in het rond van elke menschelijke woning verwijderd lag, ter wijl dezelve was omgeven door weiland, waardoor een beekje stroomde. Toen ik de deur naderde, omringden mij blaffend en keffende een aantal woeste herdershonden, zoodat ik hen met mijn stok van mijn lijf moest houden; de eenvoudige bewoners van het huis ontvingen mij evenwel met echt herderlijke gast vrijheid en onthaalden mij op alles, wat zij hadden: brood, kaas en melk. De komst van een vreemdeling was eene ge beurtenis in hun leven, zij hadden mij honderd vragen te doen omtrent mijn herkomst, mijn stand en het doel mijner reis. De zon ging reeds onder toen ik Tornborne bereikte, het dorp, waar ik besloten was te overnachten. Het was eene nederzetting van mijnwerkers, hetgeen reeds op een afstand bleek uit de menigte wagens, arbeidslieden en eten-dragende vrouwen en kinderen. Ik overnachtte daar en zette den vol genden morgen mijn reis voort. Kort na den middag bereikte ik de plaats mijner bestemming. Tante had wel gelijk gehad, het was werkelijk een eenzame plaats, aan den oever van een klein riviertje gelegen en aan alle zijden omgeven door een rotsachtigen grond. De mijn, van welke ik tot opzichter was benoemd geworden, behoorde aan Lord X, die in zijn nabijge legen slot resideerde, terwijl zijn zaakwaarnemer beneden in het dorp woonde. Ik stelde mij nog ter juister tijd voor en werd onmiddellijk daarop in mijne nieuwe betrekking inge leid. Voor nog de dag ten einde liep, was ik volkomen op de hoogte, omtrent de reden, die bij mijne aanstelling ongetwijfeld de doorslag moet hebben gegeven men had een man gezocht, die, zooals men gewoon is te zeggen, voor den duivel niet bang was. De mijnwerkers in Gwendowev waren een woest, goddeloos volk, en mijn voorganger een oud man, had verscheidene malen gevaar geloopen, van doodgeslagen te wor den daar was ik dus, de van moord verdachte, meende men, juist de aangewezen persoon. De plaats stond, naar ik spoedig vernam, in een allerslechtste reuk; zoo gemakkelijk was er dus niet iemand te vinden, die genegen was, deze betrekking aan te nemen. Terstond bij ons eerste onderhoud gaf de zaakgelastigde mij te verstaan, dat er een ijzeren hand vereischt werd om de mijnwerkers in toom te houden; dit kwam mij evenwel zeer gelegen, daar ik naar inspannenden arbeid verlangde. Den- aan te nemen. Daarop volgde de omwenteling in Baden en Beieren. De verdrevene of bedreigde vorsten riepen de hulp van Pruisen in. De koning was dadelijk bereid, die te verleenen en aan prins Wilhelm werd het opperbevel opgedragen over 't leger, dat die taak op zich zoude nemen. Hij kweet zich uitmuntend van zijn last en de opstande lingen werden gedwongen, om zich over te geven of de •vlucht te nemen. Om niet te uitvoerig te worden, ga ik over tot het jaar 1857. In dat jaar werd de koning door eene beroerte ge troffen. Godurende drie maanden werd den prins om deze reden 't bestuur opgedragen, daar men nog altijd hoopte, dat de koning zoude genezen. Driemaal werd deze aan stelling vernieuwd en den 7en October 1858 werd prins Wilhelm tot regent benoemd. Merkwaardig zijn de woorden, toen door hem uitgesproken. Hij zegt onder anderen „eene regeering is sterk, wanneer zij een zuiver geweten heeft, daarmede kan zij alle aan slagen 't hoofd bieden." Juist op Nieuwjaarsdag 1861 stierf Frederik Wilhelm IV. Met het oog op de nieuwjaarsfeesten in Berlijn, werd de dood niet voor den 2den Januari bekend gemaakt en nu trad de regent op als koning onder den naam van Wil helm I. Op zijn 64en jaar, op eenen leeftijd, waarop menig koning er eerder aan denken zou om 't bestuur neder te leggen, aanvaardde hij 't bestuur, en wie zou gedacht heb ben, dat deze man nog eens zijn 25 jarig jubilé als koning zoude vieren? Nog voor zijne kroning had er een aanslag op zijn leven plaats. Een Leipziger student uit Odessa, Oscar Becker, loste twee pistoolschoten op hem, waarvan 't eene bijna doodelijk was geweest. Den 18en October had de kroning te Koningsberg plaats. Dit geschiedde met groote plechtig heid. De koning nam de kroon en zette die eerst zich zelfden middag nog nam ik de plaats in oogenschouw en vond mij wederkeerig in oogenschouw genomen door een bende kerels, gelijk ik nog nooit te voren had gezien. Van alle kan ten werd ik met gemompel en gemor ontvangen, want de lieden hadden liever gestaan onder het toezicht van een der hunnen, een roodharigen reus, Michael Loo geheeten, die op hen een zeker overwicht had verkregen, omdat hij de eenige onder hen was, die lezen en schrijven kon. Reeds den eersten dag na de aanvaarding van mijne betrek king begonnen de vijandelijkheden. Ik stoud juist bij de open mijn en gaf eenige aanwijzingen, toen die Loo, met het houweel op den schouder, tegen mij aanliep en wel met zulk een kracht, dat hij mij bijna tegen den grond wierp. Een luid gelach begroette deze handelwijze. „Kunt gij niet een andere plaats kiezen om naar het werk te kijken, master?" schreeuwde de knaap mij toe, tot groote blijdschap der omstanders, die mii met gegrijns aangaapten. Ik zag hem flink in de oogen, gelijk men dat een woeden den stier doet. Wat ik zag, maakte mij niet beangst. De kerel was niets dan een wilde stier en ik had reeds meer met zulke kerels te doen gehad. Wilde ik mijn gezag op deze plaats doen gelden, dan moest ik liem in alle gevallen tot reden brengen. „Hoe heet gij?" vroeg ik bedaard. «Hoe ik heet?" antwoordde hij, naar rechts en links een blik werpende, als wilde hij zeggen past op, nu gaat het er op los. «Hoe ik heet? Michael Loo is mijn naam, hij is in ieder geval zoo goed als de uwe, daar verwed ik wat op Een uitdagend gelach volgde op dit antwoord. „En ik heet Hugh Trelanv en ben hier de meester; ik wensch dat gij dit niet vergeet. Mocht gij dit toch doen, dan zal ik er voor zorgen, dat het u in herinnering gebracht wordt." „Zoo, zoo, wilt gij daarvoor zorgen, ha, ha!" riep de reus hoonend uit. „En zijt gij hier de meester? Kameraden," voegde hij er aan toe, terwijl hij rond zag, „hebt gij het gehoord Neemt uwe hoeden af! Dat fijne heertje is de meester in de mijn. Neemt uw hoeden af, zeg ik!" En de daad bij het woord voegende, boog hij zich spottend voor mij. Mijn bloed was nu ook in gisting geraakt, ik zag hem ferm in het gelaat. „Voorwaarts, aan uw werk!" zeide ik, «Geen woord meer! Doe, wat ik u beveel!" Zijn gedrag werd daarentegen nog driester. „Wie wil mij bevelen?" zeide hij, zijn houweel zwaaiende. Voor hij er aan dacht, had ik het gevaarlijke wapen aan zijne handen ontrukt en weggeslingerd; hij balde nu woedend de vuist en deed nu in de houding van een bokser een uitval naar mijdoch ik had dit verwacht en antwoordde hem met een slag, die hem achteruit deed tuimelen. De anderen drongen nu morrend en dreigend op mij aan. Maar Michael Loo had genoeg vertrouwen in zijn eigen kracht, hij stiet een snoevenden vloek uit en beval de menigte

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1887 | | pagina 1